Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 110614 aansteken zwaar en illegaal vuurwerk in bedrijfskantine bewust en roekeloos; geen dekking voor arbeidsongeschiktheid op woonlastenverzekering

Rb Amsterdam 110614 aansteken zwaar en illegaal vuurwerk in bedrijfskantine bewust en roekeloos; geen dekking voor arbeidsongeschiktheid op woonlastenverzekering

4 De beoordeling

4.1.
De kern van het geschil is het beroep van Jubilee op de uitsluitingsclausule van artikel 16.2.3. van de polisvoorwaarden. Om te beoordelen of Jubilee zich terecht beroept op die uitsluitingsclausule, moet de toedracht van het ongeval worden vastgesteld en dient de rechtbank te beoordelen of dat handelen van [eiser] “bewust en roekeloos” is geweest. Daarvoor moet die in de polis gebruikte term worden uitgelegd.

4.2.
Over de toedracht hebben [eiser], [naam 2] en de op die avond van 10 december 2010 aanwezige collega’s van [eiser] tegenover de politie verklaringen afgelegd. Zowel [naam 1], [naam 2], [naam 3] en [naam 4] verklaren dat [eiser] degene is geweest die het vuurwerk heeft aangestoken. De rechtbank realiseert zich dat er die avond veel gedronken was, maar acht met name de verklaring van [naam 4] betrouwbaar. Hij had die avond immers niet gedronken en verklaart consistent met de andere getuigen over de toedracht. Hoewel [eiser] stelt dat hij zich niet kan voorstellen of herinneren dat hij het vuurwerk heeft aangestoken, is er in deze procedure geen enkele aanwijzing dat [naam 4] hierover een onjuiste verklaring zou hebben afgelegd. Ook zijn er geen verklaringen van getuigen die een andere lezing van de toedracht geven. De rechtbank hecht daarom geloof aan deze verklaringen.
Daarmee acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat [naam 2] op de bewuste avond een stuk vuurwerk heeft meegenomen naar de kantine. [eiser] heeft dat vuurwerk in handen gekregen en hij heeft het aangestoken. Vervolgens heeft [eiser] geprobeerd het vuurwerk naar buiten te gooien, maar is het vuurwerk afgegaan voordat dat was gelukt.

4.3.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of dit handelen van [eiser] “bewust en roekeloos” is geweest, in de zin van de polis. Die term is niet nader gedefinieerd in de polis en evenmin is de term onderwerp geweest van onderhandelingen tussen partijen.

4.4.
De eerste vraag is hoe de verhouding tussen “bewust” en “roekeloos” begrepen moet worden. Hoewel onbewust handelen of nalaten onder bijzondere omstandigheden verwijtbaar kan zijn, is de rechtbank – met partijen – van oordeel dat de term “bewust” niet alleen ziet op het handelen van verzekerde, maar ook op de roekeloosheid van dat handelen.

4.5.
Voor de uitleg van deze open norm (“bewust en roekeloos”) is de relevante context de (tekst van de) polis en de verhouding tussen [eiser] als verzekeringnemer en Jubilee als verzekeraar. Die verhouding houdt in dat partijen na betaling van de koopsom en totdat [eiser] een beroep doet op de verzekering, niet of nauwelijks met elkaar te maken hebben. Die context is wezenlijk anders dan de verhouding tussen werknemer en werkgever, zodat het ook niet zonder meer voor de hand ligt om aan te sluiten bij de wettelijke open norm van “bewuste roekeloosheid” uit het arbeidsrecht.

4.6.
Voor sommenverzekeringen (zoals deze woonlastenverzekering) houdt de wettelijke regeling van artikel 7:973 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in dat aan de overeenkomst geen rechten ontleend kunnen worden door iemand die onherroepelijk ervoor is veroordeeld dat hij de verwezenlijking van het risico opzettelijk teweeg heeft gebracht. De term “roekeloosheid” komt in die bepaling niet voor. Een uitbreiding van de gevallen waarin geen recht op uitkering bestaat, is echter mogelijk. Voor schadeverzekeringen geldt dat in geval van bewuste en onbewuste roekeloosheid van de verzekerde, geen dekking bestaat op grond van artikel 7:952 BW. Deze bepaling is niet rechtstreeks van toepassing, omdat deze verzekering geen schadeverzekering is, maar biedt wel – naar analogie – een handvat voor uitleg van het begrip “bewust en roekeloos”.

4.7.
De parlementaire geschiedenis van artikel 7:952 BW houdt over het begrip “roekeloosheid” het volgende in. “Het bewustheidsvereiste wordt in artikel 7.17.2.9 [thans: 7:952 BW, Rechtbank] niet gesteld, zodat in dat opzicht niet vereist is dat de verzekerde in subjectieve zin een verwijt kan worden gemaakt. Daarover wil ik wel opmerken dat dit verwijt dan alleen betrekking heeft op de vraag of de verzekerde wetenschap heeft gehad van de risico’s van zijn handelen. Bij onbewuste roekeloosheid ontbreekt deze wetenschap maar behoeft het handelen daarom niet minder verwijtbaar te zijn, omdat hij zich wel bewust had behoren te zijn van de risico’s van zijn handelen.” Dat wil zeggen dat onbewuste roekeloosheid geobjectiveerde roekeloosheid is: voldoende is dat de betrokkene zich bewust had moeten zijn van de risico’s van zijn handelen. De rechtbank volgt Jubilee niet in haar betoog dat ook het begrip “bewust en roekeloos” (als synoniem voor “merkelijke schuld”) geobjectiveerd uitgelegd moet worden, want dan zou het woord “bewust” betekenisloos zijn. Het voorgaande leidt ertoe dat van dekking is uitgesloten schade die het gevolg is van het handelen van verzekerde waarbij hij zich bewust was van het aanmerkelijke risico dat zijn gedraging schade veroorzaken kon, maar daar verder niet bij stil heeft gestaan of heeft gehandeld in het vertrouwen dat dit gevolg zou uitblijven.

4.8.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat ook ondanks zijn alcoholconsumptie [eiser] zich bewust was van de risico’s van het aansteken van dit stuk vuurwerk. Hij wist dat het ging om vuurwerk. Het ging bovendien om een groot stuk vuurwerk: uit het Deskundigenrapport van het NFI blijkt dat het vuurwerk een lengte had van 13 centimeter en een diameter van 2,9 centimeter. Dergelijk vuurwerk is niet te verwarren met veel kleiner (en lichter) legaal knalvuurwerk. Zijn collega [naam 3], die ook gedronken had, verklaart hierover: “Die vuurwerkbom zag er namelijk nog al erg groot uit, dus ik dacht wegwezen!” Nadat [eiser] het had aangestoken, heeft hij ook getracht het vuurwerk weg te werpen. Ook hieruit blijkt dat hij zich bewust was van het gevaar van dit vuurwerk, nadat hij het had aangestoken. Daaruit leidt de rechtbank af dat hij zich ook onmiddellijk daarvoor, toen hij het vuurwerk aanstak, bewust was van dat gevaar. Gelet op de omvang en het gewicht van het vuurwerk acht de rechtbank de risico’s van het aansteken in een bedrijfskantine aanmerkelijk. [eiser] heeft desondanks – kennelijk zonder verder stil te staan bij de mogelijke schade – het vuurwerk in de kantine aangestoken. De rechtbank is van oordeel dat hij hierdoor zijn lichaam bewust en roekeloos in gevaar heeft gebracht. Op het moment dat het vuurwerk afging probeerde hij het vuurwerk weg te gooien, maar het verwijt ziet niet op dat moment: [eiser] kan zich er dan ook niet op beroepen dat hij op het moment dat het vuurwerk afging een poging deed “tot het redden van personen of zaken”, het roekeloos handelen was namelijk daarvoor: het aansteken van het vuurwerk. Jubilee beroept zich daarom terecht op de uitsluiting van artikel 16.2.3. van de polisvoorwaarden.

4.9.
Voor zover [eiser] met zijn subsidiaire stelling een beroep heeft willen doen op de leer van de proportionele aansprakelijkheid, faalt dat beroep. Ter beoordeling ligt immers niet de vraag of in en welke mate [eiser] aansprakelijk moet worden geacht voor de ontstane schade maar of zich de situatie voordoet als bedoeld in de uitsluitingsbepaling 16 van de polisvoorwaarden. Zoals hierboven overwogen is de rechtbank van oordeel dat het handelen van [eiser] als bewust en roekeloos kan worden aangemerkt, zodat aan de voorwaarden voor uitsluiting is voldaan.

4.10.
Daarop stuiten alle vorderingen van [eiser] af. De uitsluitingsgrond ziet – gelet op de schakelbepaling in artikel 28 – ook op de eenmalige uitkering in het geval van een ongeval. Hetgeen partijen verder hebben aangevoerd behoeft daarom ook geen bespreking meer. ECLI:NL:RBAMS:2014:3176