Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 231117 kort geding; geen sprake van opzettelijke misleiding bij botsing auto's; verwijderen persoonsgegevens in diverse registers op straffe van dwangsom

Rb Den Haag 231117kort geding; geen sprake van opzettelijke misleiding bij botsing auto's; verwijderen persoonsgegevens in diverse registers op straffe van dwangsom


De beoordeling van het geschil

In conventie

4.1.
In de onderhavige zaak is enkel in geschil de vraag of NN terecht heeft besloten om de persoonsgegevens van [A] op te nemen in het Incidentenregister en het Externe Verwijzingsregister wegens (vermeende) opzettelijke misleiding met betrekking tot de aanrijding op 8 juni 2016. Niet aan de orde is de vraag of NN op goede gronden weigert de door [A] , als gevolg van die aanrijding, geleden schade (aan de Mitsubishi) uit te keren, ook al liggen beide kwesties onmiskenbaar in elkaars verlengde.

4.2.
Vast staat dat vermelding van persoonsgegevens in voormelde registers verstrekkende gevolgen kan hebben voor de betrokkene, zoals de weigering van verzekeraars om met hem of haar enige verzekering (op marktconforme voorwaarden) af te sluiten. Gelet hierop mag niet lichtvaardig worden overgegaan tot een dergelijke vermelding. Daarvoor is vereist dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld opleveren, in die zin dat de gedragingen in voldoende mate moeten vaststaan (zie o.a. ECLI:NL:HR:2009:BH4720).

4.3.
Uitgangspunt voor de beoordeling of ten aanzien [A] aan die maatstaf is voldaan vormen de in de brief van NN van 5 april 2017 aangevoerde redenen om tot vermelding van de gegevens van [A] in de registers over te gaan. Samengevat komen deze op het volgende neer:
(i) de aanrijding is in scène gezet, aangezien de schade aan de Mitsubishi en de Peugeot niet kan zijn ontstaan zoals door [A] en [B] aangegeven in de schadeaangifteformulieren;
(ii) [A] heeft gelogen over de staat van de Mitsubishi vóór de botsing (teneinde een hoge schade-uitkering te ontvangen);
(iii) anders dan [A] heeft aangegeven is de motor voorafgaand aan de aanrijding niet vervangen.
Deze drie kwesties zullen hierna - telkens afzonderlijk - worden besproken.

In scène gezette aanrijding

4.4.
NN stelt zich op het standpunt dat de aanrijding in scène is gezet, aangezien deze niet kan hebben plaatsgevonden op de wijze zoals [A] en [B] hebben aangegeven. Kort gezegd komt het er op neer dat [A] stelt dat hij naar links heeft gestuurd toen de hem tegemoetkomende Peugeot links afsloeg en deze vervolgens plotseling dwars op de door hem bereden rechter weghelft terechtkwam, waarna hij tegen de rechterkant van de Peugeot botste, die daardoor tegen een paal, die zich in de middenberm bevond, werd gedrukt. Ervan uitgaande dat de door [A] en [B] aangegeven positie van de Peugeot juist is, zou volgens NN iedere bestuurder en dus ook [A] - teneinde een botsing te voorkomen - naar rechts zijn uitgeweken en niet naar links zoals [A] heeft gedaan. Gelet hierop moet ervan worden uitgegaan dat [A] opzettelijk tegen de Peugeot is aangereden. [A] heeft hiertegen ingebracht dat hij - toen hij opeens en onverwachts de Peugeot (deels) op zijn weghelft zag - in paniek raakte en vervolgens naar links stuurde (in de verwachting/hoop dat de Peugeot zou doorrijden en aldus een botsing zou worden voorkomen). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt niet in te zien waarom een dergelijke reactie moet worden uitgesloten. Ook NN heeft op de zitting aangegeven dat het kan zijn gegaan zoals [A] heeft geschetst, ook al ligt dat volgens haar niet voor de hand. In die situatie is in het beperkte bestek van dit kort geding niet in voldoende mate komen vast te staat dat de aanrijding in scène is gezet, althans dat de toedracht van de botsing anders is dan door [A] en [B] aangegeven.

De staat van de Mitsubishi voorafgaand aan de aanrijding

4.5.
Volgens NN heeft [A] verklaard dat de Mitsubishi vóór de aanrijding met de Peugeot (geheel) schadevrij was, terwijl uit onderzoek is gebleken dat op de motorkap en de (voor)bumper schades voorkomen die niet (kunnen) zijn veroorzaakt door de botsing op 8 juni 2016. Aldus trachtte [A] in geval van een totaal-verlies van de Mitsubishi een hogere schade-uitkering te ontvangen, zo stelt NN. Die mededeling van [A] baseert NN in het bijzonder op diens onder 2.6 vermelde verklaring van 19 september 2016. Anders dan NN meent valt daarin echter niet te lezen dat [A] verklaart dat de Mitsubishi voorafgaand aan de aanrijding schadevrij was. [A] verklaart immers slechts dat (i) hij de auto wat langer vóór de aanrijding in schadevrije toestand heeft gekocht, (ii) het koetswerk van de auto ten tijde van de aanschaf in goede staat verkeerde en (iii) niet bekend is met een schadeverleden van de auto. Niet kan worden aangenomen dat [A] daarmee (uitdrukkelijk) heeft verklaard, althans bedoeld te verklaren, dat de Mitsubishi vóór de aanrijding onbeschadigd was. Ook het door [A] ingevulde en ondertekende Aanrijdingsformulier (ook wel schadeaangifteformulier genoemd) bevat daarvoor geen aanwijzing. Daar komt bij dat [A] onweersproken heeft gesteld dat NN na de aanrijding een expert heeft ingeschakeld om de schade aan de Mitsubishi vast te stellen en hij geen specifieke schadeonderdelen heeft geclaimd bij NN, wat als contra-indicatie zou kunnen worden aangemerkt voor de vermeende opzettelijke misleiding.

Vervanging van de motor

4.6.
Het laatste aan de orde zijnde argument van NN betreft de vervanging van de motor. In dat verband beroept NN zich op de verklaring van [A] dat hij - na aanschaf van de Mitsubishi - de motor heeft laten vervangen, terwijl uit onderzoek blijkt dat dit niet het geval is geweest. Daarmee heeft [A] geprobeerd een hogere schade-uitkering te verkrijgen indien de Mitsubishi total loss zou worden verklaard, aldus NN. Op zichzelf heeft [A] niet betwist dat van vervanging van de motor geen sprake is geweest. Volgens hem zijn slechts onderdelen van de motor vervangen, wat hij ook heeft bedoeld aan te geven op 19 september 2016. Daar tegenover staat echter dat [A] in verband met die reparatie aan NN een factuur van Car Time heeft verstrekt, waarop als kostenpost - onder andere - staat vermeld een nieuwe motor ad € 3.350,--. Zonder nader en grondiger onderzoek, waarvoor in deze procedure geen plaats is, kan echter niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld wat de achtergrond is van een en ander en of daaruit moet worden afgeleid dat [A] NN in het onderhavige verband bewust heeft willen misleiden.

Afronding

4.7.
Op grond van het voorgaande kan voorshands niet worden aangenomen dat is voldaan aan de hiervoor - onder 4.2 - vermelde maatstaf. Dit brengt mee dat de vordering van [A] zal worden toegewezen op de hieronder in het dictum vermelde wijze.

4.8.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. Wel zal worden bepaald dat de dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.

4.9.
NN zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

In reconventie

4.10.
Op grond van hetgeen hiervoor in conventie is overwogen, kan thans niet worden aangenomen dat [A] toerekenbaar is tekortgeschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens NN en dat NN daardoor onderzoekskosten heeft moeten maken die voor rekening van [A] behoren te komen.

4.11.
De vordering van NN zal dan ook worden afgewezen.

4.12.
NN zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Deze zullen worden begroot op nihil, nu niet kan worden aangenomen dat [A] als gevolg van de reconventionele vordering extra kosten heeft moeten maken. ECLI:NL:RBDHA:2017:13654