Overslaan en naar de inhoud gaan

GEA Curaçao 200616 aansprakelijkheid obv 6:170 voor verkeersongeval veroorzaakt door vrachtwagenchauffeur; geen overmacht

GEA Curaçao 200616 aansprakelijkheid obv 6:170 voor verkeersongeval veroorzaakt door vrachtwagenchauffeur; geen overmacht, eiswijziging toegestaan; diverse schadeposten

2 De wijziging van eis

2.1.
Ter comparitie heeft [eiseres] haar vermeerdering van eis nader toegelicht. [gedaagde] heeft haar verzet tegen de wijziging van eis gehandhaafd.

2.2.
Het Gerecht overweegt als volgt. Artikel 109 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt – kort gezegd – dat, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de eiser bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan te veranderen of te vermeerderen en dat de gedaagde daartegen bezwaar kan maken op grond dat de vermeerdering in strijd is met een goede procesorde. Van strijd met een goede procesorde is onder meer sprake als de eisvermeerdering of – verandering leidt tot een onredelijke vertraging van het geding en of tot de bemoeilijking van de verdediging van de gedaagde (o.m. Hoge Raad 12 oktober 1990, NJ 1991, 186).

2.3.
Het Gerecht vat het verweer van [gedaagde] op als een beroep op strijd met de goede procesorde.

2.4.
Het Gerecht is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat [gedaagde] in haar verdediging wordt bemoeilijkt, nu de feitelijke grondslagen van de vorderingen gelijk blijven. [gedaagde] heeft ook niet aangevoerd dat zij bemoeilijkt wordt in haar verdediging. Dat de procedure door de eiswijziging zou worden vertraagd is naar het oordeel van het Gerecht evenmin het geval. [gedaagde] heeft immers reeds op de feitelijke grondslagen van de te wijzigen vordering gereageerd en de wijziging maakt het niet noodzakelijk dat zij haar verweer aanpast. Met het toestaan van de eiswijziging wordt de procedure dus niet vertraagd. Het Gerecht zal de eiswijziging dan ook toestaan en daarop recht doen.

3 Het geschil

3.1. 
[eiseres] vordert na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat het Gerecht – verkort weergegeven –:
- voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door haar geleden materiele en immateriële schade als gevolg van het auto-ongeluk van 28 mei 2009, veroorzaakt door de bestuurder van het motorvoertuig van [gedaagde];
- [gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van de door haar geleden schade, voor zover niet door de verzekeringsmaatschappij vergoed en deze schade vast te stellen op NAf 404.036,42, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2009, alsmede te vermeerderen met NAf 10.000,- aan incassokosten;
- [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure

3.2. 
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag dat zij als gevolg van het auto-ongeval ernstige blijvende klachten en beperkingen ondervindt, waardoor zij schade lijdt. De schade kan thans worden vastgesteld op NAf 544.036,42. Nu New India in haar hoedanigheid van verzekeraar van [gedaagde] reeds een bedrag van NAf 140.000,- heeft voldaan, resteert een bedrag van NAf 404.036,42 dat voor rekening van [gedaagde] komt.

3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Daarop zal, voor zover van belang, hierna worden ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.
Ten aanzien van de gevorderde verklaring voor recht stelt [eiseres] dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door het ongeval veroorzaakte schade, nu een werknemer in dienst van [gedaagde] de veroorzaker is geweest van het auto-ongeluk en [gedaagde] als werkgever uit hoofde van artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor fouten van ondergeschikten door of tijdens de uitoefening van hun functie begaan.

4.2. 
[gedaagde] heeft zich verweerd met een beroep op overmacht. Zij voert daartoe aan dat de desbetreffende werknemer als chauffeur van vrachtwagen / truck genoodzaakt was uit te wijken voor een verkeersfout van een ander, als gevolg waarvan hij tegen de bus van [eiseres] is gebotst. [gedaagde] biedt ter zake bewijs aan.

4.3.
Er is slechts sprake van overmacht indien de gemotoriseerde rechtens geen enkel verwijt valt te maken ten aanzien van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen. Eventuele fouten van weggebruikers zijn daarbij slechts van belang wanneer die fouten voor de gemotoriseerde zo onwaarschijnlijk waren, dat deze bij het bepalen van diens rijgedrag met die mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden. Het is aan degene die zich op overmacht beroept om de feiten te bewijzen op grond waarvan kan worden aangenomen dat het ongeval is te wijten aan overmacht van de bestuurder. Naar het oordeel van het Gerecht heeft [gedaagde] ter zake niet aan haar stelplicht voldaan. [gedaagde] heeft slechts in algemene bewoordingen gesteld dat sprake zou zijn van overmacht. Zij heeft haar stelling niet geconcretiseerd, noch onderbouwd. Daar komt bij dat uit het proces-verbaal van de politie ten aanzien van de toedracht volgt dat de achterwielen van de vrachtwagen / truck tijdens het om onbekende reden remmen onverwachts blokkeerden, waardoor de vrachtwagen / truck dwars over de rijbaan doorschoof en vervolgens tegen de bus van [eiseres] is gebotst. Onder deze omstandigheden en zonder andersluidende informatie ligt een overmachtsverweer gebaseerd op een verkeersfout van een derde voor afwijzing gereed. Nu [gedaagde] ter zake niet aan haar stelplicht heeft voldaan, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.

4.4.
Ter zitting is voorts naar voren gekomen dat tussen [gedaagde] en New India thans in discussie is of het ongeval een gevolg is van een gebrek aan de vrachtwagen / truck of van een verkeersfout van de chauffeur. In beide gevallen laat dat, zonder nadere toelichting zijdens [gedaagde] – hetgeen zij heeft nagelaten – de aansprakelijkheid van [gedaagde] jegens [eiseres] onverlet. De gevorderde verklaring voor recht ligt daarmee voor toewijzing gereed.

4.5.
Het letsel als gevolg van het ongeval staat niet tussen partijen ter discussie. Uit de overgelegde stukken volgt genoegzaam dat het linkerbeen van [eiseres] is geamputeerd als gevolg van het ongeval, dat zij hersenletsel heeft opgelopen, dat zij beperkt is in het gebruik van haar linkerarm en dat zij een spraakgebrek heeft. Zij is hierdoor ernstig beperkt in het algemeen dagelijks leven en haar werk als buschauffeur kan zij daardoor niet meer uitoefenen, hetgeen ook niet door [gedaagde] wordt betwist.

4.6.
De omvang van de schade staat wel tussen partijen ter discussie. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar schade verwezen naar het rapport dat door Cunningham & Lindsey in opdracht van New India is opgesteld en dat als uitgangspunt heeft gediend bij de schaderegeling tussen New India en [eiseres]. Vaststaat dat [gedaagde] bij die schadevaststelling niet rechtstreeks berokken is geweest. Dat neemt niet weg dat het rapport ook in de relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] als uitgangspunt kan dienen bij het begroten van de schade. Een verzekeraar dient bij een schaderegeling immers zo veel mogelijk rekening te houden met het belang van de verzekerde. Gesteld noch gebleken is dat New India het belang van [gedaagde] bij de schadevaststelling heeft geschonden, dan wel dat het rapport om die reden niet gebruikt zou kunnen worden.

4.7.
Voorts heeft [gedaagde] evenmin gemotiveerd gesteld dat het rapport van Cunningham & Lindsey inhoudelijk niet als uitgangspunt zou kunnen dienen bij de schadebegroting. [gedaagde] heeft daarentegen aangevoerd dat [eiseres] ondanks het rapport, haar schade onvoldoende heeft onderbouwd. Het Gerecht passeert dat verweer, nu de schade van [eiseres] juist is onderbouwd met het rapport van Cunningham & Lindsey, aan de totstandkoming waarvan nader onderzoek ten grondslag ligt. Voor zover nodig heeft [eiseres] onderliggende stukken in de onderhavige procedure overgelegd. Nu [eiseres] ter zake de door Cunningham & Lindsey ten aanzien van de diverse schadeposten geformuleerde uitgangspunten niet heeft betwist, gaat het Gerecht van de juistheid daarvan uit. Voor zover [eiseres] haar eis heeft vermeerderd, ziet dat – naast rente en kosten – op het oplopen van de door Cunningham & Lindsey berekende schade door het verstrijken van de tijd. Het Gerecht zal derhalve het rapport van Cunningham & Lindsey als uitgangspunt nemen voor het begroten van de schade. Voor zover [gedaagde] diverse schadeposten afzonderlijk betwist, zal het Gerecht dat afzonderlijk bespreken.

4.8.
Ten aanzien van het verlies arbeidsvermogen heeft [gedaagde] de toekomstige inkomensschade over de periode 2010-2020 betwist, omdat is gesteld noch is gebleken wat de kansen zijn geweest dat de busvergunning van [eiseres] na 2009 zou zijn verlengd. [eiseres] heeft gemotiveerd gesteld dat haar vergunning zowel per 1 december 2009 als per 1 december 2012 is verlengd voor de duur van drie jaar, ondanks dat zij door lichamelijke beperkingen van de vergunning geen gebruik kon maken. Daarmee is naar het oordeel van het Gerecht voldoende gemotiveerd dat zij zonder ongeval tot en met 2020 een inkomen uit het chauffeurswerk zou genereren.

4.9.
Voor wat betreft de medische kosten heeft [eiseres] voldoende gemotiveerd gesteld en [gedaagde] heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist, dat [eiseres] 10% van al haar medische kosten zelf dient te vergoeden.

4.10.
Het Gerecht passeert het verweer van [gedaagde] ten aanzien van de posten vervoer en huishoudelijke hulp als onvoldoende gemotiveerd, nu uit de aard van het letsel en de daaruit voortvloeiende beperkingen reeds volgt dat [eiseres] aangewezen is op hulp van derden en dus schade lijdt.

4.11.
De immateriële schade is door [eiseres] voldoende gemotiveerd onderbouwd. Gelet op hetgeen [eiseres] daarover heeft gesteld, had het op de weg van [gedaagde] gelegen dat gemotiveerd te betwisten, hetgeen zij heeft nagelaten.

4.12.
Ook de overige schadeposten zijn door [eiseres] voldoende gemotiveerd, zodat het op de weg van [gedaagde] had gelegen dat gemotiveerd te betwisten hetgeen zij heeft nagelaten zodat het ook geen nadere bespreking behoeft.

4.13.
Het voorgaande brengt mee dat de schade zoals door [eiseres] begroot en gevorderd voor toewijzing gereed ligt. Het Gerecht ziet onvoldoende aanleiding de schadevergoeding te matigen. Ingevolge artikel 6:109 BW is voor matiging van de schadevergoeding plaats wanneer volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden tot kennelijke onaanvaardbare gevolgen zou leiden. [gedaagde] heeft gesteld dat zij in een reorganisatie zit en dat zij de schade zoals gevorderd thans niet kan dragen. Ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft [gedaagde] deze stelling onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Dat had wel op haar weg gelegen gelet op de betwisting zijdens [eiseres] en op de terughoudendheid die geboden is bij matiging van schadevergoeding.

4.14.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering ten bedrage van NAf 404.036,42 voor toewijzing gereed ligt. Hetzelfde geldt voor de gevorderde rente vanaf 28 mei 2009, nu deze – anders dan [gedaagde] stelt – niet behoeft te worden aangezegd. Voor wat betreft de incassokosten ziet het Gerecht aanleiding die te matigen tot NAf 5.000,- nu de huidige procedure mede gebaseerd is op rapporten die reeds voor rekening van New India zijn gekomen, althans [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij daar boven nogmaals een bedrag van maximaal NAf 10.000,- aan kosten voor haar rekening heeft gehad.

4.15.
[gedaagde] verzet zich tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring van dit vonnis. Zij voert daartoe aan dat zij - afhankelijk van de uitkomst van de zaak tussen [gedaagde] en New India - in hoger beroep zullen gaan tegen de in deze zaak gewezen vonnissen en dat sprake is van een restitutierisico.

4.16.
Het Gerecht is van oordeel dat er rechtens geen grond is om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De maatstaf voor het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van een vonnis is of het belang van degene die een toewijzend vonnis (met veroordeling van de wederpartij) verkrijgt, zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij die in hoger beroep wil gaan en belang heeft bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. Gesteld noch gebleken is dat de belangen van [gedaagde] in dit verband zwaarder wegen dan de belangen van [eiseres]. Mogelijke ingrijpende gevolgen van een eventuele executie, die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt, staan op zichzelf niet in de weg aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.17.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiseres], tot op heden begroot op een bedrag van NAf 16.200,- (6 punten x tarief 8 ad NAf 2.700,-) aan gemachtigdensalaris. Daarbij zij opgemerkt dat de kosten verbonden aan het incident tot tussenkomst, de comparitie van 4 juni 2013 en de antwoord akte voortprocederen buiten beschouwing worden gelaten nu die kosten verband houden met de procedure tegen New India en [gedaagde] daarbij geen rol heeft gespeeld. De oproepingskosten in de zaak tegen [gedaagde] bedragen NAf 264,53 en de griffierechten NAf 450,-. ECLI:NL:OGEAC:2016:50