Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 180619 bgk verzocht en toegewezen € 17.547,61 ondanks overnamekosten

RBROT 180619 ongeval in 2005; 4 desk berichten maken dat gezondheidsklachten agv ongeval toewijsbaar zijn, maar causaal verband met vav is nog niet vast te stellen
- bgk verzocht en toegewezen € 17.547,61 ondanks overnamekosten 
- zowel uren (23:24) als tarief (€ 243,80 resp 249,10 incl 6%) komen de rechtbank niet onredelijk voor; kosten begroot op € 9.915,29.

Buitengerechtelijke kosten

4.15.
[naam verzoekster] maakt op grond van artikel 6:96 lid 2 BW aanspraak op betaling van (het nog openstaande deel van de gedeclareerde) kosten van buitengerechtelijke juridische bijstand en medische advisering tot 27 september 2018, zijnde in totaal een bedrag van € 17.547,61, daartoe stellende dat die kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets.

Allianz voert aan dat (ook) dit deel van het verzoek moet worden afgewezen; zij bestrijdt dat sprake is (geweest) van een efficiënte tijdsbesteding die leidt tot een redelijke verhouding tussen de schadeomvang (die op dit moment nog onduidelijk is) en de gedeclareerde buitengerechtelijke kosten. Voorts voert Allianz aan, althans zo begrijpt de rechtbank haar stellingen op dit punt, dat sprake is van onnodige (dubbele) kosten vanwege het inschakelen van een andere (nieuwe) belangenbehartiger.

4.16.
Of buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand en medische advisering voor vergoeding in aanmerking komen, wordt bepaald door het antwoord op de vraag of is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Dit vereist dat, in de gegeven omstandigheden, het maken van de kosten redelijk is en de verrichte werkzaamheden (qua aard en omvang) redelijkerwijs noodzakelijk zijn om vergoeding van de schade te verkrijgen. Bij de beoordeling van de redelijkheid van de gestelde buitengerechtelijke kosten dient niet alleen te worden gekeken naar de verhouding tussen die kosten en de omvang van de (gestelde) schade, maar dient ook rekening te worden gehouden met onder meer de aard van de door het slachtoffer geleden schade, de aard van de door de rechtsbijstandverlener verrichte werkzaamheden en de complexiteit van de zaak. Wanneer de verhouding tussen de buitengerechtelijke kosten en de omvang van de schade namelijk de enige factor van belang zou zijn, heeft dit als ongewenste consequentie dat de mogelijkheid op rechtsbijstand voor een slachtoffer met beperkte schade ernstig wordt beperkt, omdat nagenoeg alle kosten van rechtsbijstand per definitie voor eigen rekening zouden komen. Dat neemt niet weg dat de uiteindelijke vaststelling van de causale beperkingen (en de dientengevolge te vergoeden schade) een aspect is dat mede van belang kan zijn voor het antwoord op de vraag of, en zo ja in hoeverre, de gemaakte losten de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan.

4.17.
In letselschadezaken kan niet snel tot het oordeel worden gekomen dat de inschakeling van deskundige bijstand niet redelijk is. Allereerst staat veelal niet reeds aanstonds vast welke (medische) schade is ontstaan en welke daardoor veroorzaakte materiële en immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Voorts biedt de specifieke deskundigheid van een belangenbehartiger een waarborg dat niet snel relevante elementen over het hoofd worden gezien bij het bepalen van de omvang van de schade, ook voor zover deze mogelijk in de toekomst zal worden geleden, terwijl bovendien het met een professionele wederpartij zoals een aansprakelijkheidsverzekeraar onderhandelen over de afwikkeling van de schade specifieke deskundigheid vereist.

4.18.
Het standpunt van Allianz dat de kosten die zijn gemoeid met het overnemen van de zaak van de vorige belangenbehartiger door de huidige advocaat van [naam verzoekster] niet voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen, acht de rechtbank in zijn algemeenheid niet juist. In dat kader is van belang dat een slachtoffer geen ervaring zal hebben met het (doen) behandelen van de praktische en juridische problemen die uit een ongeval kunnen voortvloeien. Daarentegen heeft een slachtoffer er wel groot belang bij om zijn of haar belangen in een geschil met een verzekeraar adequaat te doen behartigen door een belangenbehartiger waarin het slachtoffer vertrouwen heeft. Het zal dan ook kunnen voorkomen dat een slachtoffer in de loop van de behandeling van een letselschadezaak tot het inzicht komt dat zijn of haar oorspronkelijke keuze voor een belangenbehartiger achteraf bezien voor hem of haar niet de juiste keuze was, om welke reden er behoefte zal kunnen bestaan de behandeling van de zaak van de vorige belangenbehartiger over te laten nemen door een (andere) in de behandeling van letselschade gespecialiseerde belangenbehartiger (in wie meer vertrouwen bestaat). Het kan alleszins redelijk zijn dat een slachtoffer die keuze maakt en dat kan ook betekenen dat enige mogelijk daaruit voortvloeiende extra kosten niettemin als redelijk kunnen worden aangemerkt, ook al is er in zoverre in de visie van de wederpartij sprake van “dubbel werk”.

4.19.
Het betoog van Allianz dat de buitengerechtelijke kosten naar hun omvang de redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan omdat er geen aanvaardbare verhouding bestaat tussen die kosten en de omvang van de schade gaat niet op zolang nog niet is vastgesteld wat de omvang van de door [naam verzoekster] geleden schade is. Weliswaar is denkbaar dat achteraf niet komt vast te staan dat er als gevolg van het ongeval schade is geleden in de omvang zoals door [naam verzoekster] is gevorderd, maar dat betekent niet dat de eerder in redelijkheid gemaakte buitengerechtelijke kosten alsnog als niet redelijk moeten worden aangemerkt. Evenmin kan naar het oordeel van de rechtbank de redenering worden gevolgd dat het slachtoffer of diens belangenbehartiger in redelijkheid gemaakte buitengerechtelijke kosten dient voor te financieren tot het moment waarop met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de omvang van de totale schade zo groot is dat de reeds gemaakte buitengerechtelijke kosten in een bepaalde redelijk geachte procentuele verhouding tot die totale schade staan. Een andere opvatting zou meebrengen dat het een slachtoffer welhaast onmogelijk zou worden gemaakt - in praktische zin - om de omvang van de schade te laten vaststellen en vervolgens een reële minnelijke regeling met de verzekeraar van de aansprakelijke partij te treffen. Uit het feit dat Allianz reeds een bedrag van € 21.929,41 aan buitengerechtelijke kosten heeft betaald, kan niet worden afgeleid dat de in de onderhavige procedure gevorderde kosten niet redelijk zijn.

4.20.
De exacte omvang van de aan het ongeval toe te rekenen schade van [naam verzoekster] is op dit moment onduidelijk. Echter, het financieel belang van [naam verzoekster] is in het verzoekschrift bij benadering omschreven. Indien de causaliteit tussen klachten, beperkingen en arbeidsongeschiktheid uiteindelijk wordt vastgesteld, is niet ondenkbaar dat de schade van [naam verzoekster] om en nabij de € 400.00,00 zou kunnen bedragen. Gelet hierop, alsmede rekening houdend met het tijdsverloop - het is inmiddels 14 jaar na datum ongeval -, de complexiteit van de zaak, waarin zich de nodige ontwikkelingen hebben voorgedaan, en de expertise van de advocaat, komt het gevorderde bedrag van in totaal € 17.547,61 de rechtbank niet onredelijk voor. Het verzoek van [naam verzoekster] (zoals weergegeven onder C) tot toekenning van een (aanvullend) voorschot op de buitengerechtelijke kosten zal dan ook worden toegewezen.

ECLI:NL:RBROT:2019:4859