Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-Nederland 150217 Vragen over aangepaste versie patiëntenkaart. Twijfel over causaliteit niet weggenomen.

Rb Midden-Nederland 150217 Vragen over aangepaste versie patiëntenkaart. Twijfel over causaliteit niet weggenomen.
-
Kosten gevorderd: 24,75 uur; € 8.094,81. Gematigd tot 15 uren x € 255,00, totaal: € 4.054,50

2 De feiten
2.1.
Op 24 september 2011 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden in de gemeente Utrecht waarbij [verzoeker] en de heer [A] , hierna: [A] , waren betrokken. [verzoeker] stond stil voor een rood verkeerslicht en [A] kon zijn voertuig niet tijdig tot stilstand brengen. Het voertuig van [A] is voor wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij ASR. ASR heeft aansprakelijkheid erkend voor het ontstaan van de aanrijding.

2.2.
Tussen partijen is nadien gecorrespondeerd over het letsel dat [verzoeker] stelt te hebben geleden. Daarbij is discussie ontstaan over het causaal verband en de schade.

2.3.
[verzoeker] heeft een deelgeschilprocedure gestart waarbij de rechtbank op 13 november 2013 uitspraak heeft gedaan. [verzoeker] had in deze procedure verzocht om een voorschot, maar de rechtbank heeft beslist dat onvoldoende was onderbouwd dat er een causaal verband bestond tussen de klachten van [verzoeker] en het ongeval.

2.4.
ASR heeft vervolgens een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht. De rechtbank heeft vervolgens bij beschikking van 10 juni 2015 besloten om de neuroloog prof. dr. [B] (hierna: [B] ) als deskundige te benoemen.

2.5.
Aan [B] is de IMWD-vraagstelling voorgelegd. Op 11 november 2015 heeft hij gerapporteerd. In het rapport staat onder meer het volgende vermeld:
“Beschouwing 
(…) 
Bij het neurologisch onderzoek worden geen afwijkingen gevonden die enige vorm van functionele invaliditeit veroorzaken. Dit betekent dat er geen sprake is van beperkingen die zijn veroorzaakt door een neurologische aandoening. Er zijn echter wel pijnklachten. De pijn onderin de rug, de rechter bil en de rechter heup moet vanwege het type trauma redelijkerwijs niet beschouwd worden als een direct gevolg van het doorgemaakte ongeval. Mogelijk is er sprake van secundaire pijn vanuit het houdings-en bewegingsstelsel door een door pijn geïnduceerde afwijkende houding in het verleden. Op dit moment kan ik geen afwijkende houding vaststellen. De pijn ter plaatse van de rechter slaap is atypisch en de oorzaak hiervan kan niet worden vastgesteld. Het is onwaarschijnlijk dat het doorgemaakte trauma de directe oorzaak van de pijn op de slaap is. Vanuit medisch perspectief is er derhalve sprake van ‘somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten’(SOLK). De vermoeidheid die betrokkene vermeldt is een frequent optredende symptoom bij SOLK. 
Betrokkene vermeldt zich de afgelopen jaren niet serieus genomen te voelen ten aanzien van haar klachten. Mogelijk speelt de frustratie van betrokkene ten aanzien van de manier waarop er in het verleden gereageerd is op haar pijnklachten een rol bij haar huidige presentatie.
Conclusie 
Verkeerstrauma d.d. 24-9-2011 waarna pijnklachten onderin de rug, de rechter bil, de rechter heup en op de rechter zijkant van het hoofd en de rechterzijde van de nek. Er zijn geen neurologische uitvalsverschijnselen. De klachten van betrokkene kunnen niet goed verklaard worden door de bevindingen bij het neurologisch onderzoek.
(…)
2 De situatie zonder ongeval
(…)
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
2c Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?
Antwoord 
Nee, het is niet aannemelijk dat betrokkene thans ook klachten en afwijkingen op neurologisch gebied zou hebben gehad indien het ongeval d.d. 24-9-2011 haar niet zou zijn overkomen.”

2.6.
In de patiëntenkaart van [verzoeker] over 2011 staat bij de datum 29 september 2011 het volgende vermeld:
“5 dagen geleden weer aangereden, stind stil, andere auto achterop met 5-10 km/u, aanvankelijk pijn schouder/nek, dat nu wel beter, maar nu vooral heel erg rechts onder rug”.
In een versie van de patiëntenkaart die ook in omloop is, komt het woord ‘weer’ niet voor.

2.7.
Bij brief van 21 september 2009 heeft de huisarts van [verzoeker] , de heer [C] , het volgende bericht:
“Geachte collega,
Reeds eerder verstrekte ik u een kopie van het dossier van patiënte van 2 jaar voorafgaand aan het ongeval en daarna. Zeker gezien de recente persberichten en de handreiking van de KNMG ben ik voorzichtiger met het verstrekken van verdere informatie. Vanzelfsprekend kunnen gerichte vragen worden gesteld, die betrekking hebben op het ongeval.
Ik begrijp ook uit uw schrijven dat er vooral onduidelijkheid is over het woord “weer” in het consult van 29/09/2011. Ik refereer daarmee naar een ongeluk dat lang geleden (2004) plaatsvond.”

3 Het deelgeschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om te bepalen dat de gezondheidsklachten van [verzoeker] het gevolg zijn van het haar op 24 september 2011 overkomen ongeval. Daarnaast verzoekt zij de kantonrechter om de medewerking van ASR te gelasten aan een onderzoek door de verzekeringsgeneeskundige en de arbeidsdeskundige en daarbij de vraagstelling vast te stellen. Tevens verzoekt zij om veroordeling van ASR tot betaling van een voorschot van € 2.500,- of € 5.000,-- en een voorschot van € 5.000,--.

3.2.
[verzoeker] legt het volgende aan het verzoek ten grondslag. [verzoeker] bleef na het ongeval last hebben van gezondheidsklachten, waarvoor zij onder medische behandeling is gesteld bij haar artsen/therapeuten. Uit de medische correspondentie van de behandelende sector en de neurologische rapportage van [B] kan worden afgeleid dat de door haar ervaren gezondheidsklachten het gevolg zijn van het haar overkomen verkeersongeval. Uit het medisch dossier blijkt niet dat [verzoeker] vóór het ongeval eerder (vergelijkbare) klachten heeft gehad of dat deze haar gehinderd hebben. In het medisch dossier zijn evenmin aanknopingspunten te vinden om te kunnen concluderen dat [verzoeker] , indien het ongeval haar niet was overkomen, de genoemde gezondheidsklachten zou hebben ontwikkeld. Daarmee is aangetoond dat er geen sprake is van pre-existente klachten en kan dit geen punt van discussie meer zijn bij het verder vaststellen van de gevolgen van het [verzoeker] overkomen ongeval. Omdat de financiële schade van [verzoeker] op dit moment fors is, rechtvaardigt dit een voorschot.

3.3.
ASR heeft verweer gevoerd. [B] heeft geen neurologische afwijkingen vastgesteld en stelde, gezien de pluriformiteit en spreiding van de pijnklachten zelfs de diagnose whiplashsyndroom/whiplash associated disorder niet. De diagnose SOLK, die hij wel stelde, komt tamelijk frequent voor en kent in beginsel geen traumatische oorzaak. Er zijn dus in beginsel geen beperkingen te duiden. Er bestaat bovendien twijfel of [B] wel de beschikking had over de juiste huisartsaantekeningen, omdat gebleken is dat er twee versies in omloop zijn. Er bestaat op dit moment geen aanleiding voor nadere expertises. ASR is van mening dat de deelgeschilprocedure onterecht is en daarom de verzoeken tot betaling van een voorschot moeten worden afgewezen.

3.4.
Op de overige stellingen van partijen zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

4 De beoordeling
4.1.
[verzoeker] heeft haar verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade, neergelegd in de artikelen 1019w tot 1019cc van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv.). De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling.

4.2.
[verzoeker] heeft aan de kantonrechter het verzoek voorgelegd om te bepalen dat de gezondheidsklachten die zij ervaart het gevolg zijn van het haar op 24 september 2011 overkomen ongeval. Daartoe is een zitting gehouden waarbij de wederzijdse geschilpunten zijn besproken. Ter zitting is ter sprake gekomen dat het rapport van [B] onduidelijkheid geeft over de causaliteit gelet op het feit dat hij eerst heeft vermeld dat de klachten van [verzoeker] niet goed verklaard kunnen worden door de bevindingen bij neurologisch onderzoek, maar vervolgens onder vraag 2c heeft geantwoord dat het niet aannemelijk is dat betrokkene klachten en afwijkingen op neurologisch gebied zou hebben gehad als het ongeval van 24 september 2011 haar niet zou zijn overkomen. Het rapport brengt dus twijfel over de causaliteit behoudens de opmerking onder 2c.

4.3.
Daarnaast is ter sprake gekomen dat [verzoeker] eerder een aanrijding heeft gehad in 2004. Hierover is echter geen medische informatie beschikbaar. Het is niet bekend of [B] van dit eerdere ongeval op de hoogte was omdat het niet duidelijk is over welke patiëntenkaart van de huisarts hij de beschikking had. ASR had eerder geconstateerd dat er twee versies in omloop waren en dat in de ene patiëntenkaart het woord ‘weer’ niet voorkwam, zodat [B] mogelijk niet op de hoogte was van het eerdere ongeval.

4.4.
Ter zitting heeft de rechter gevraagd aan [verzoeker] waarom er twee versies van het huisartsenjournaal waren, waarop [verzoeker] heeft geantwoord dat zij haar huisarts heeft verzocht dit woord te verwijderen omdat “ASR daar steeds weer over begon”. Nu het naar het oordeel van de kantonrechter wel mogelijk relevant kan zijn voor de vraag die aan hem is voorgelegd, zijn ter zitting afspraken gemaakt welke zijn vastgelegd in een proces-verbaal. Deze afspraken luiden als volgt:
Verzoekster machtigt bij deze haar huisarts alsmede de medisch adviseur van ASR in die zin dat de huisarts de gehele patiëntenkaart volledig en ongewijzigd aan de medisch adviseur van ASR zal doen toekomen.
Partijen zullen zich voorts over en weer over deze patiëntenkaart in relatie tot deze zaak laten adviseren door hun respectieve medisch adviseurs.
Partijen zullen zich vervolgens gezamenlijk tot de neuroloog dr. [B] wenden met het verzoek om een nadere verduidelijking te geven. De nadere vraagstelling zal in nader overleg tussen de beide medisch adviseurs plaatsvinden. Partijen zullen in ieder geval een nadere verduidelijking vragen op het antwoord op vraag 2c in het licht van de beschouwing.
Partijen verzoeken de rechter de zaak voor 3 maanden aan te houden in afwachting van nadere berichten.
De gemachtigde van [verzoeker] heeft vervolgens bij e-mail van 7 november 2016 aangegeven dat de huisarts heeft geweigerd om de volledige patiëntenkaart te verstrekken, maar dat deze enkel informatie van twee jaar voor het ongeval van 24 september 2011 heeft aangeleverd. Daarop heeft de kantonrechter aangegeven dat [verzoeker] zelf de huisarts om een uitdraai van de volledige patiëntenkaart zou kunnen vragen. Tevens is haar verzocht om zelf een verklaring over te leggen over de eerdere aanrijding. [verzoeker] heeft bij e-mail van 19 december 2016 aan haar advocaat bericht dat zij de informatie niet gaat opvragen “in verband met haar privacy”. Daarmee is zij teruggekomen op de afspraken die ter zitting tussen partijen zijn gemaakt. Zij heeft niet uitgelegd waarop zij op de gemaakte afspraken is teruggekomen en heeft evenmin, zoals was verzocht, uitleg gegeven over het eerdere ongeval.

4.5.
Nu een deelgeschilprocedure is gericht op een snelle beslissing en het partijen kennelijk niet is gelukt om de zaak op korte termijn vlot te trekken, ziet de kantonrechter geen aanleiding wederom een zitting te gelasten en zal een beslissing worden genomen op basis van het huidige dossier.

4.6.
[verzoeker] heeft de aanwezige twijfel over de causaliteit naar aanleiding van de rapportage van [B] niet kunnen wegnemen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat er kennelijk een eerder ongeval is geweest, waarvan geen (medische) informatie bekend is. Het kan niet worden uitgesloten dat er tussen 2004 en 2009 ook sprake is geweest van klachten. Dat betekent dat het onvoldoende aannemelijk is geworden dat de gezondheidsklachten die [verzoeker] ervaart geheel dan wel gedeeltelijk het gevolg zijn van het ongeval op 24 september 2011 en dat het primaire verzoek zal worden afgewezen.

4.7.
Het is op dit moment dan ook (nog) niet aan de orde om nadere expertises door een verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige te gelasten. Ten aanzien van het verzoek om bevoorschotting zal de beslissing niet anders zijn dan eerder bij beschikking van 13 november 2013 is bepaald. De kantonrechter kan nog niet vaststellen dat [verzoeker] een vorderingsrecht heeft dat het reeds verstrekte voorschot van € 5.000,-- overstijgt, omdat de klachten niet te herleiden zijn tot het ongeval in 2009. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

4.8.
[verzoeker] heeft voorts verzocht om vergoeding van een bedrag van (boven de) € 5.000,-- als voorschot op de buitengerechtelijke kosten. Zij stelt dat zij reeds een bedrag van € 41.230,95 aan deze zaak heeft besteed en dat ASR de zaak frustreert doordat zij telkens geen buitengerechtelijke kosten wil voldoen. ASR heeft in totaal een bedrag van € 2.500,-- betaald. ASR heeft hier tegenovergesteld dat [verzoeker] uitsluitend een punten- c.q. urenuitdraai heeft verstrekt en dat door haar betaalde facturen ontbreken, waardoor het niet duidelijk is of zij daadwerkelijk zelf kosten heeft gehad. De rechter overweegt dat het redelijk en ook aannemelijk is dat [verzoeker] gezien het haar overkomen ongeval kosten maakt, waaronder kosten van rechtsbijstand. Hoewel het causaal verband alsmede de omvang van de schade op dit moment nog niet vaststaat, is in de tussenperiode wel een neuroloog ingeschakeld om hier meer duidelijkheid over te verkrijgen. De rechter acht het gevorderde voorschot niet zodanig hoog, dat deze kosten niet redelijk zijn of niet in verhouding zouden staan tot de schade en de dubbele redelijkheidstoets niet zouden doorstaan. Daarom zal een bedrag van € 2.500,-- aan voorschot worden toegewezen.

4.9.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidtoets te hanteren; zowel het inroepen van de kosten van rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Anders dan ASR is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een volstrekt onnodig of onterecht ingediend verzoek. Voor het oordeel dat de gemaakte kosten niet voor begroting in aanmerking komen moet sprake zijn van misbruik van het processuele middel van het indienen van een verzoekschrift ex artikel 1019w Rv. Een dergelijk misbruik acht de rechtbank niet aanwezig. 
[verzoeker] maakt aanspraak op een bedrag van € 8.094,81 inclusief kantoorkosten en btw. Dit is berekend op basis van 24,75 uur tegen een uurtarief van € 285,00. ASR stelt zich op het standpunt dat het aantal bestede uren te hoog is alsmede het gehanteerde uurtarief. De onderhavige zaak betreft naar het oordeel van de rechtbank een voor wat betreft de omvang en complexiteit ervan beperkt deelgeschil. Het aan het deelgeschil bestede en opgegeven aantal uren is daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet in overeenstemming. De met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide, redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de rechtbank worden begroot op 15 uren x € 255,00 exclusief kantoorkosten, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 4.054,50 inclusief kantoorkosten, te vermeerderen met het betaalde griffierecht van € 79,00 ECLI:NL:RBMNE:2017:623