Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zutphen 120912 dwarsleasie doordat cabine van truck vooroverklapt ondanks vergrendeling; producent niet geslaagd in tegenbewijs

Rb Zutphen 120912 dwarsleasie doordat cabine van truck vooroverklapt ondanks vergrendeling; producent niet geslaagd in tegenbewijs

2.  De verdere beoordeling 
2.1.  In voornoemd tussenvonnis is Renault Trucks toegelaten tegenbewijs te leveren tegen het voorshands aannemelijk geachte feit dat de cabine van de truck waarin [eiser] reed bij het ongeval van 18 juni 2004 – ten gevolge waarvan [eiser] een blijvende dwarslaesie heeft opgelopen en volledig arbeidsongeschikt is geraakt - is gekanteld door een gebrek in het vergrendelmechanisme. Teneinde dit tegenbewijs te leveren heeft Renault Trucks bij akte uitlaten als productie 1 tot en met 5b diverse schriftelijke bewijsstukken overgelegd. Voorts heeft Renault Trucks twee getuigen doen laten horen. In contra-enquête heeft [eiser] vier getuigen doen laten horen. 

Terugkomen op bindende eindbeslissing 

2.2.  Bij conclusie na enquête en contra-enquête heeft Renault Trucks gesteld dat de rechtbank dient terug te komen op haar beslissing in voornoemd tussenvonnis dat het voorshands aannemelijk is dat de cabine van de truck is gekanteld door een gebrek in het vergrendelmechanisme. Deze beslissing berust volgens Renault Trucks op een onjuiste grondslag nu - kort weergegeven - [eiser] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht althans hij niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast ingevolge artikel 6:188 BW. In strijd met vaste rechtspraak is door [eiser], volgens Renault Trucks, niet gesteld dat er sprake was van normaal gebruik van de truck c.q. het vergrendelmechanisme en voorts heeft [eiser] nagelaten te stellen dat het ongeval een typisch gevolg is van het niet werken van het vergrendelmechanisme. Nu de rechtbank eveneens heeft nagelaten vast te stellen dat er sprake is geweest van normaal gebruik en dat het ongeval een typisch gevolg is van het niet werken van het vergrendelmechanisme, lag de vordering – zo begrijpt de rechtbank het standpunt van Renault Trucks – direct voor afwijzing gereed en was er geen plaats voor het voorshandse oordeel over het gebrek. 

2.3.  Als uitgangspunt heeft te gelden dat in een civiele procedure pas aan bewijslevering wordt toegekomen indien de partij die bepaalde rechtsgevolgen inroept daartoe voldoende heeft gesteld. Is niet voldaan aan deze stelplicht dan is er, zoals Renault Trucks terecht stelt, geen plaats voor bewijslevering. Een partij die een producent voor een gebrekkige product aansprakelijk wenst te stellen dient tenminste te stellen dat hij schade heeft geleden, dat er sprake is van een gebrek in het product en dat er een oorzakelijk verband is tussen dat gebrek en zijn schade. Dit volgt uit artikel 6:188 BW. Bij dagvaarding heeft [eiser] gesteld dat het omslaan van de cabine bij de botsing van de truck met een zogeheten “rimpelbuisobstakelbeveiliging” het gevolg is van een gebrek in het vergrendelmechanisme van de cabine. Voorts heeft [eiser] gesteld dat als de cabine niet door het defecte vergrendelmechanisme naar voren had kunnen klappen, hij geen of nauwelijks letsel zou hebben opgelopen en dat de dwarslaesie is veroorzaakt doordat hij, met cabine en al, tegen het asfalt is gesmakt. [eiser] heeft tevens gesteld dat hij door het opgelopen letsel geheel arbeidsongeschikt is geraakt en noch zijn werk voor de [firma] noch zijn eigen bedrijf heeft kunnen voortzetten. Daarmee heeft [eiser] gesteld dat de door hem opgelopen schade het (typische) gevolg is van het gebrek in het vergrendelmechanisme. Aldus heeft [eiser], anders dan Renault Trucks stelt, voldaan aan de op hem rustende stelplicht die voortvloeit uit het bepaalde in artikel 6:188 BW. 

2.4.  De stelling van Renault Trucks dat noch [eiser] noch de rechtbank zich hebben uitgelaten over het normale gebruik van de truck c.q. het vergrendelmechanisme, treft reeds geen doel nu ingevolge vaste rechtspraak de bewijslast van het gebruik niet overeenkomstig de normale bestemming, op de producent rust (vgl. Hoge Raad 24 december 1993, NJ 1994, 214). Het is dan ook niet aan [eiser] om te stellen dat er sprake was van normaal gebruik van het product. Dat geldt ook voor de stelling dat de rechtbank in de door Renault Trucks aangevoerde omstandigheden een beroep op artikel 6:185 lid 1 sub b BW had behoren af te leiden inhoudend dat niet aannemelijk is dat het gebrek dat de schade heeft veroorzaakt al bestond op het tijdstip waarop de producent het product in het verkeer heeft gebracht. Dit is een de aansprakelijkheid opheffende omstandigheid waarvan de stelplicht en bewijslast op de producent rusten. 

2.5.  Renault Trucks stelt verder dat de rechtbank haar oordeel ten onrechte heeft gebaseerd op de enkele stelling van [eiser] dat de vergrendeling niet werkte door oxidatie. De rechtbank is, aldus Renault Trucks, ten onrechte voorbij gegaan aan stellingen van haar over andere aannemelijke verklaringen voor het ongeval en had, gezien die andere verklaringen, niet mogen uitgaan van het door [eiser] gestelde gebrek. Deze stelling gaat echter reeds niet op nu Renault Trucks in de conclusie van antwoord niet of nauwelijks is ingegaan op mogelijke andere oorzaken voor het omslaan van de cabine. Weliswaar heeft Renault Trucks gesteld dat het “aannemelijk is” dat de klap van de botsing en de snelheid en kracht waarmee de cabine voorover is geslagen, de vergrendeling – ondanks het feit dat deze op correcte wijze functioneerde – in de ontgrendelstand heeft vast getrokken, doch deze door Renault Trucks geopperde verklaring mist iedere onderbouwing terwijl daarmee bovendien geen verklaring is gegeven voor het feit dat de cabine ondanks de vergrendeling is omgeslagen. [eiser] daarentegen heeft zijn stellingen over het gebrek in het vergrendelmechanisme onderbouwd aan de hand van het onderzoek dat door het korps landelijke politiediensten is verricht naar het betreffende ontgrendelmechanisme en dat is neergelegd in het proces-verbaal van 22 juli 2004 (overgelegd als productie 1 bij acte van [eiser]). Dit proces-verbaal is in deze zaak het enige concrete bewijsstuk ten aanzien van de staat waarin het vergrendelmechanisme in de truck van [eiser] na het ongeval verkeerde. Pas na het tussenvonnis heeft Renault Trucks enkele schriftelijke bewijsstukken overgelegd waarin twee mogelijke andere oorzaken voor het omslaan van de cabine worden genoemd, te weten: de door Renault Trucks zelf uiterst onwaarschijnlijk geachte mogelijkheid dat de vergrendeling na de laatste onderhoudsbeurt geblokkeerd in de geopende positie is blijven staan of de mogelijkheid dat een derde vlak voor het ongeval per vergissing of uit kwaadwilligheid de hydraulische pomp heeft geopend. Deze stellingen zullen hierna, bij de bewijswaardering, nog aan de orde komen, doch kunnen er niet toe leiden dat de rechtbank terugkomt op haar voorshandse oordeel over het gebrek en het in verband daarmee aan Renault Trucks opgedragen tegenbewijs. Hierbij dient nog te worden aangetekend dat het gebrek in dit soort zaken op basis van de toedracht kan worden bewezen met vermoedens en dat van de benadeelde niet verlangd kan worden dat hij precies aangeeft wat er met het product mis is (vgl. L. Dommering-van Rongen, Productaansprakelijkheid, serie Recht en Praktijk nr. 113, § 6.3.) Dat geldt zeker in een zaak als deze, waarbij het voor de benadeelde uit technisch oogpunt lastig is om, naast hetgeen gebleken is uit het politie-onderzoek, verder bewijs van het gebrek te leveren. 

2.6.  Renault Trucks heeft tevens gesteld dat [eiser], gelet op het door Renault Trucks bijeengebrachte bewijs en de door haar aangedragen alternatieven, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vergrendeling ten gevolge van oxidatie niet heeft gefunctioneerd terwijl hij dient aan te tonen dat de gestelde schade het gevolg is van het gestelde gebrek. Renault Trucks gaat daarmee echter aan voorbij aan de hiervoor genoemde bewijslast ten aanzien van het gebrek, waarbij op grond van de toedracht een vermoeden van een gebrek kan worden aangenomen. Het door [eiser] gestelde gebrek is niet zozeer het feit dat de zuigers waren aangetast door oxidatie maar dat de vergrendeling daardoor – of mogelijk door een andere oorzaak - niet meer functioneerde. In voornoemd tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiser], gelet op de toedracht en de overige stellingen, in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat door het niet functioneren van het vergrendelmechanisme zijn schade is ontstaan. 

2.7.  Renault Trucks stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte de door de politie aan de zuigers geconstateerde oxidatie heeft beschouwd als een oorzaak voor het niet functioneren van de vergrendeling (conclusie na enquête en contra-enquête bij randnummer 15). Renault Trucks stelt dat oxidatie geen afbreuk hoeft te doen aan de werking van het vergrendelmechanisme. Deze stelling wordt echter weerlegd door de getuigenverklaring van de heer [getuige A] dat oxidatie een van de twee mogelijke oorzaken vormt voor het openstaan van de vergrendeling (zie hierna bij de bewijswaardering). Dit volgt ook uit het door Renault Trucks als productie 5a overgelegde expertiserapport van 9 juli 2010, in haar opdracht opgesteld door Dekra Automotive B.V., hierna: het dekra-rapport. Dit rapport en de daarop gebaseerde stellingen zullen hierna nog worden besproken. Voor zover Renault Trucks heeft willen stellen dat zelfs in ontgrendelde stand het vergrendelingssysteem functioneert en voldoende veiligheid biedt heeft zij die stelling onvoldoende aannemelijk gemaakt. Bovendien wordt deze stelling weerlegd door getuige [getuige A], die heeft verklaard: “Als meneer heeft gereden zonder borging dan is het absoluut mogelijk dat de cabine voorover klapt.” 

2.8.  De overige stellingen op grond waarvan Renault Trucks de rechtbank heeft verzocht terug te komen op haar bindende eindbeslissing, zijn ontleend aan het door Renault Trucks na voormeld tussenvonnis bijeengebrachte bewijs door getuigen en door schriftelijke stukken. Deze stellingen zullen, voor zover zij niet reeds bij dit onderdeel zijn beoordeeld, aan de orde komen bij de vraag of Renault Trucks is geslaagd in het tegenbewijs. 

2.9.  Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen reden om terug te komen van het in voornoemd tussenvonnis gegeven oordeel over het gebrek en het toelaten van Renault Trucks tot het leveren van tegenbewijs. 

Bewijs 

2.10.  Renault Trucks heeft teneinde tegenbewijs te leveren als productie 5a overgelegd het dekra-rapport. (volgt uitgebreide bespreking van technische aspecten)

Resumerend ten aanzien van het bewijs 

2.17.  Uit het politieonderzoek blijkt dat de sloten na het ongeval niet vergrendeld waren. Op basis van het voorliggende bewijs, zoals bij de voorgaande randnummers besproken, is het vrijwel uit te sluiten dat de sloten door menselijk ingrijpen vóór het ongeval al ontgrendeld waren. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die duiden op ontgrendeling en de chauffeurs hebben niets bijzonders aan het rijgedrag van de truck gemerkt terwijl dat volgens de door Renault Trucks overgelegde bewijsstukken zeker het geval zou zijn geweest. Uit de verklaring van [getuige A] volgt zelfs dat de in de cabine optredende beweging zodanig is dat verdere beveiliging tegen het ongemerkt ontgrendeld zijn van de sloten, bijvoorbeeld door middel van een waarschuwingssignaal, niet nodig is geacht. Uit een en ander volgt dat het aannemelijk is dat de sloten bij het ongeval of kort daarvoor ontgrendeld zijn geraakt of anderszins niet hebben gefunctioneerd. Aldus hebben die sloten niet de veiligheid geboden die men daarvan, alle omstandigheden in aanmerking genomen, mag verwachten. Van belang daarbij is dat door Renault Trucks is aangetoond en haar getuigen ook hebben verklaard dat het rijden met ontgrendelde sloten zeer gevaarlijk is en dat de kans dat de cabine dan omslaat zeker aanwezig is. Renault Trucks is er dan ook niet in geslaagd tegenbewijs te leveren tegen het voorshands aannemelijk geachte feit dat de cabine van de truck bij het ongeval is gekanteld door een gebrek in het vergrendelmechanisme. 

Verdere beoordeling 

2.18.  Renault Trucks heeft bij conclusie na enquête en contra-enquête een beroep gedaan op artikel 6:185 lid 1 sub b BW en gesteld dat zij, gelet op de door haar aangevoerde omstandigheden, niet aansprakelijk is voor een gebrek in het product. Ingevolge deze bepaling is de producent niet aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door een gebrek in zijn product indien het, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat dit gebrek niet bestond op het tijdstip waarop hij het product in het verkeer heeft gebracht dan wel dit gebrek later is ontstaan. Gelet op het arrest Leebeek/Vrumona (HR 24 december 1993, NJ 1994, 241) rust de bewijslast van de vraag of het gebrek al of niet bestond op het moment dat deze truck in het verkeer is gebracht, op de producent, derhalve op Renault Trucks. Door Renault Trucks is haar beroep op deze bepaling in de eerste plaats onderbouwd met het hiervoor reeds besproken alternatieve scenario inhoudend dat de sloten ontgrendeld zijn geraakt door een menselijke fout of ingreep. Deze stelling wordt gepasseerd nu, zoals hiervoor is geoordeeld, dit niet is komen vast te staan. 

2.19.  Renault Trucks stelt voorts dat uit de door haar bij randnummer 6 in de conclusie na enquête en contra-enquête opgesomde feiten volgt dat het niet waarschijnlijk is dat het gebrek reeds bestond op het moment van in het verkeer brengen van de truck. De bij dat randnummer opgesomde feiten zijn, kort gezegd, dat het betreffende vergrendelingsysteem al sinds 1996 wordt toegepast en sinds die tijd niet is aangepast, dat er in Nederland noch in Europa ongevallen bekend zijn waarbij de cabine van de truck van het merk Renault naar voren klapte, dat er jaarlijks 1000 van dit soort Renault trucks op de markt worden gebracht en dat er ten tijde van het ongeval ongeveer 40.000 trucks van dit type in Nederland op de weg waren. Daarnaast heeft Renault Trucks gesteld dat naarmate het tijdsverloop groter is tussen het moment van in het verkeer brengen en het gebrek dat het ongeval heeft veroorzaakt en naarmate het gebruik van het product intensiever is, het minder waarschijnlijk moet worden geacht dat het gebrek reeds bestond op het moment van in het verkeer brengen. Door Renault Trucks is - onweersproken - gesteld dat de truck op het moment van het ongeval ongeveer 4 jaar oud was en in die periode intensief werd gebruikt. Dat intensieve gebruik volgt ook uit de getuigenverklaringen van zowel [eiser] als [getuige C] die hebben verklaard dat een dergelijk truck zoveel mogelijk aan het rijden is, aldus Renault Trucks. 
[eiser] heeft bij antwoordconclusie na enquête en contra-enquête betwist dat er nooit problemen zouden zijn geweest met het vergrendelmechanisme en wijst in dat verband op een zogeheten “technical note” van Renault Trucks (bij acte overgelegd als productie 2) waarin garages wordt geadviseerd tot een jaarlijkse preventieve inspectie van deze sloten en waarop staat “In case of problem (seizing or malfunction), the locks are to be replaced.” Voorts heeft [eiser] erop gewezen dat uit de getuigenverklaring van de chef van de werkplaats van [Truck service Naam] wel degelijk blijkt dat dit soort sloten soms niet functioneerden. [eiser] stelt voorts dat gelet op het feit dat de truck bij het ongeval slechts 4 jaar oud was, hetgeen ruim binnen de normale levensspanne van een dergelijke truck ligt, de vergrendeling van de sloten zonder problemen nog had moeten functioneren en niet zomaar had mogen open gaan. 

2.20.  In algemene zin is juist de stelling van Renault Trucks dat bij de beoordeling van een beroep op artikel 6:185 lid 1 sub b BW rekening moet worden gehouden met het tijdsverloop tussen het moment van in het verkeer brengen en het gebrek dat het ongeval heeft veroorzaakt alsmede met de intensiviteit van het gebruik van het product. Vooral bij consumentenproducten en gebruiksvoorwerpen ligt het voor de hand dat, naarmate het product al langer in gebruik is en intensief is gebruik, het eerder aannemelijk is te achten dat het gebrek nog niet bestond toen het product op de markt werd gebracht. Voor dergelijke producten geldt ook dat een producent niet snel verantwoordelijk kan worden gehouden voor normaal optredende slijtage waar een gebruiker rekening mee heeft te houden. Naar het oordeel van de rechtbank moet dit uitgangspunt echter in zekere mate gerelativeerd worden bij het soort product van het onderhavige geval, het vergrendelingsmechanisme waarmee de cabine van een truck aan het chassis is bevestigd. In beginsel is bij een dergelijk product, dat voorziet in de beveiliging van de truck, de chauffeur en andere weggebruikers en dat bij falen zeer ernstige gevolgen kan hebben, het uitgangspunt dat, bijzondere omstandigheden daargelaten, het gedurende de gehele levensduur van de truck die veiligheid biedt. Ook slijtage of de kans op verminderd functioneren van het systeem door corrosie of anderszins moet door de producent ondervangen worden, door waarschuwen en/of door technische maatregelen die ertoe leiden dat dit niet aan de door het product geboden veiligheid in de weg staat. Door Renault Trucks is niet gesteld wat de normale levensduur van dit type truck is en wat de tijdspanne is waarin zij kan instaan voor een deugdelijke werking het cabine vergrendelingssysteem. Het enkele feit dat de truck ten tijde van het ongeval reeds vier jaar in gebruik was en dat dit gebruik intensief is geweest, acht de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook onvoldoende om uit te gaan van een hogere mate van waarschijnlijkheid dat het gebrek nog niet bestond op het moment van in het verkeer brengen van het product. 

2.21.  De omstandigheden dat er veel trucks van dit model worden verkocht en in Nederland en Europa op de weg reden ten tijde van het ongeval, maakt evenmin aannemelijk dat het gebrek dat de schade heeft veroorzaakt nog niet bestond toen de onderhavige truck op de markt werd gebracht. Renault Trucks heeft deze omstandigheid aangevoerd in samenhang met het door haar gestelde feit dat haar geen andere ongevallen bekend zijn waarbij de cabine is omgeslagen. Feit is echter dat in het onderhavige geval de cabine van de truck bij een aanrijding is losgeraakt van het chassis en op het wegdek is geslagen. Voorts is niet aannemelijk geworden dat daarvoor een andere oorzaak is aan te wijzen dan een gebrek in het vergrendelmechanisme, zoals bij de bewijswaardering is geoordeeld. Dit leidt er reeds toe dat aan genoemde omstandigheden geen vermoeden is te ontlenen dat het gebrek nog niet bestond op het moment dat de truck in het verkeer is gebracht. Daar komt nog bij dat uit de door [eiser] aangehaalde getuigenverklaring van de werkplaatschef [getuige B] blijkt dat alleen al in die garage na controles in verband met het ongeval van [eiser], enkele door vuil disfunctionerende sloten werden aangetroffen. 

2.22.  Gelet op het voorgaande heeft Renault Trucks niet aannemelijk gemaakt dat het gebrek dat de schade heeft veroorzaakt niet bestond op het moment dat het product in het verkeer werd gebracht noch dat dit gebrek pas later is ontstaan. Het beroep van Renault Trucks op artikel 6:185 lid 1 b BW wordt dan ook verworpen. 

2.23.  Renault Trucks heeft nog omstandigheden aangevoerd die volgens haar meebrengen dat er geen sprake is geweest van normaal gebruik van de truck. Renault Trucks wijst er op dat [eiser] vlak voor het ongeval te hard heeft gereden terwijl het regende en het wegdek nat was. Wat er ook zij van de mogelijke overschrijding door [eiser] van de ter plaatse geldende snelheidslimiet, dit brengt nog niet zonder meer mee dat er geen sprake is van normaal gebruik. De ter plaatse geldende snelheidslimiet is geen absoluut gegeven, zij zal per land en plaats in Europa verschillen, zodat overschrijding van een snelheidslimiet op zich niet beslissend is voor het oordeel over het normale gebruik. Voorts is gesteld noch gebleken dat de door [eiser] voor het ongeval aangehouden snelheid, mede gelet op de weersomstandigheden, dusdanig was dat dit buiten de marges van het normale gebruik van een dergelijke truck ligt en hij niet kon verwachten dat bij die snelheid de beveiliging van de cabinevergrendeling niet meer zou functioneren. 
Renault Trucks stelt voorts dat [Truck service Naam], die het onderhoud van deze truck heeft verzorgd, een aanwijzing van Renault Trucks in de technical note niet heeft opgevolgd en dat dit nalaten niet aan Renault Trucks is toe te rekenen. Deze stelling gaat reeds niet op nu Renault Trucks (in de conclusie van antwoord, randnummers 28 e.v.) heeft gesteld dat met de betreffende technical note niet wordt gewezen op het bestaan van een gebrek of een gevaarlijke situatie maar dat daarmee enkel bedoeld is dat de onderhoudsmonteur de vergrendeling een keer per jaar dient te controleren. De betreffende technical note vermeldt als datum “10-2003” zodat - wat er ook zij van de stelling dat dit relevant zou zijn voor de beoordeling van het normaal gebruik - niet valt in te zien dat een aanbeveling van Renault Trucks om jaarlijks de sloten te controleren in dit verband van betekenis is voor het aan [eiser] binnen dat jaar, te weten: op 18 juni 2004, overkomen ongeval. 

2.24.  Het voorgaande brengt mee dat vast staat dat [eiser] door een gebrek in het vergrendelmechanisme van de truck een dwarslaesie heeft opgelopen en volledig arbeidsongeschikt is geraakt en dat Renault Trucks als producent voor de dientengevolge door [eiser] geleden schade aansprakelijk is. [eiser] heeft schade op te maken bij staat gevorderd doch heeft wel vanaf concrete data een vergoeding van de wettelijke rente gevorderd over het toe te wijzen bedrag. Naar het oordeel van de rechtbank dient de vraag naar het tijdstip van de verschuldigdheid van de wettelijke rente meegenomen te worden in de schadestaat, nu het debat daarover in deze procedure niet is gevoerd en [eiser] zijn schade en het moment van ontstaan van diverse schadeposten niet heeft gespecificeerd. LJN BX9439