Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 100310 verlies van een kans bij te late inschakeling ambulance, waardoor mogelijk verergering hersenschade

Rb Arnhem 100310 verlies van een kans bij te late inschakeling ambulance, waardoor mogelijk verergering hersenschade
2.12.  Naar het oordeel van de rechtbank moet op grond van de conclusies van [deskundige2], die overigens merendeels in lijn zijn met hetgeen cardioloog [deskundige1] over de neurologische implicaties heeft geschreven, worden geconstateerd dat door het onzorgvuldig handelen de kans op volledig (neurologisch) restloos herstel dan wel de kans op minder neurologische schade dan thans het geval is, verloren is gegaan. Dat die kans nihil of verwaarloosbaar klein is, hebben [deskundige2] en [deskundige1] geen van beiden gezegd. Integendeel, [deskundige2] heeft desgevraagd nog benadrukt dat het voorkomt dat ook deze patiënten – na een coma of out of hospital reanimatie – restloos herstellen. Hoewel de deskundigen – in het bijzonder [deskundige2] – niet in staat zijn een nadere waardering van de grootte van de kans op een beter resultaat te geven dan zij in hun rapporten hebben gedaan (‘hoe eerder reanimeren, hoe groter de kansen’), kan dan ook niet worden gezegd dat volgens de deskundigen geen sprake zou zijn van een reële kans. Anderzijds moet op grond van het rapport van [deskundige1] worden vastgesteld dat wanneer de ambulance eerder ter plaatse zou zijn geweest, de hartstilstand niet zou zijn voorkomen en de reanimatie weliswaar eerder zou zijn gestart maar onder minder gunstige condities. [deskundige1] schrijft in dat verband ook dat (weergegeven onder rov. 2.3.) bij een reanimatie die direct is gestart na de hartstilstand – hetgeen het geval zou zijn geweest het onzorgvuldig handelen weggedacht – wel vaker neurologische restverschijnselen worden gezien wanneer de zuurstofvoorziening van het weefsel tijdens de reanimatie onvoldoende is geweest (hetgeen bij eerdere reanimatie, het onzorgvuldig handelen weggedacht, meer voor de hand zou hebben gelegen gelet op de minder gunstige condities). Dit alles in aanmerking nemende, afgezet tegen de relatief geringe neurologische klachten en beperkingen die [eiser] thans ondervindt, begroot de rechtbank de schade van [eiser], bestaande in de verloren gegane kans op volledig (neurologisch) restloos herstel dan wel op minder neurologische restschade, op 10%. Tot dit percentage is de huisartsenpost aansprakelijk voor de door het neurologische letsel veroorzaakte schade.

2.13.  De mogelijkheid dat [eiser] schade heeft geleden acht de rechtbank voldoende aannemelijk zodat de vordering tot vergoeding van de door het neurologische letsel veroorzaakte schade, op te maken bij staat, toewijsbaar is, met de beperking tot 10% van die schade, zoals in het voorgaande besloten ligt. De huisartsenpost heeft zich weliswaar verzet tegen een verwijzing naar de schadestaatprocedure. Volgens haar laat de geringe schade zich thans begroten. De rechtbank zal de begroting van de schade evenwel niet aan zich trekken. Omtrent de hoogte van de schade is thans nog niets bekend, terwijl de begroting daarvan - ongeacht de omvang ervan - doorgaans een bewerkelijk proces is waarvoor in ieder geval nog meerdere proceshandelingen al dan niet met instructie vereist zijn. Bij die stand van zaken ziet de rechtbank geen aanleiding de schade in deze procedure te begroten.
LJN BL8529