Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 250712 delay verwijdering haematoom; verloren kans door rb geschat op 15%

Rb Arnhem 250712 delay verwijdering haematoom; 
- minder restverschijnselen aannemelijk, ook al kan deskundige niet aangeven in welke zin en mate;
verloren kans door rb geschat op 15%

vervolg op rb-arnhem-260111-zenuwschade-door-hematoom-na-spondylodese-4-uur-delay-in-behandeling-doordat-verkeerde-arts-is-gebeld-vraagstelling-terzake-van-verschil-tussen-situatie-met-en-zonder-delay

2. De verdere beordeling
2.1. Gebleven wordt bij hetgeen in het vonnis van 26 januari 2011 is overwogen en beslist. De in het vonnis van 20 april 2011 tot deskundige benoemde drs. Vermeulen heeft de aan hem voorgelegde vragen in de voornoemde rapportages beantwoord, waarna partijen daarop hebben gereageerd.

2.2. In het vonnis van 26 januari 2011 is vastgesteld dat wanneer het (erkende) verweten handelen. bestaande uit het niet opvolgen van de instructie van dr. Van Norel, wordt weggedacht, R. zo' n vier uur eerder de operatie tot verwijdering van het hematoom zou hebben ondergaan. De vraag is (rov. 4.17. vonnis 26 januari 2011) of als gevolg van dat delay de kans op een beter resultaat althans opminder zeuuwsehade verloren is gegaan.

2.3. Daarover rapporteert drs. Vermeulen voor zover relevant:
(p. 9): '(.. ) Op grond van de anamnestische en dossiergegevens kan gesteld worden dat het hierboven beschreven partiële caudasyndroom een gevolg is van de ontstane bloeding na de spondylodese-operatie, verricht op 01-05-2001. Uit de overgelegde dossiergegevens kan niet worden opgemaakt hoe bij betrokkene de neurologische status precies was voorafgaande aan de heroperatie op 02-05-2001. Evenmin kan, wegens gebrek aan gegevens daaromtrent, meer exact een tijdstip aangegeven worden waarop de neurologische uitvalsverschijnselen zich hebben geopenbaard na de operatie op 01-05-2001. Gelet op de dosslcrgegevens en de (o.a. schriftelijke) verklaringen van betrokkene zelf is dit het meest waarschijnlijk tussen het middernachtelijk uur en 05.00 uur op 02-05-2001. Aangenomen mag worden dat er in ieder geval om 05.00 uur er dusdanige verschijnselen zijn geweest die passend waren bij een incompleet cauda-letsel.
Verwijzend naar alle in het dossier opgenomen wetenschappelijke publicaties, o.a. bij het expertiserapport van de orthopedisch chirurg C.M.T. Plasmans, kan gesteld worden dat geadviseerd wordt, afhankelijk van de auteur, in dergelijke gevallen een operatie te laten plaatsvinden binnen 12 c.q. 24 uur. Aangetoond is in deze studies dat een operatie na 12 uur c.q. 24 uur een slechtere prognose ten aanzien vao bet herstel van uitgevallen functies met zich brengt. Het lijkt aannemelijk te veronderstellen dat naarmate een operatie in tijd eerder geschiedt, dit een vergroot herstel van uitgevallen functies met zich zal meebrengen. Evidence based is zulk een veronderstelling evenwel niet. Evenmin kan aangegeven worden, zeker niet in een individuele casus, hoe het hetstel zou zijn verlopen en wat eventuele restverschijnselen zouden zijn geweest indien een operatie vier uur eerder was uitgevoerd dan in de huidige casus is geschied.
Concluderend kun ondergetekende met betrekking tot de vraagstelling (...) niet aangeven met een wetenschappelijke onderbouwing welke klachten en afwijkingen betrokkene zou hebben indien rond 07.00 uur 's ochtends het haematoom zou zijn ontlast. Zoals hiervoor vermeld, lijkt het aannemelijk te veronderstellen dat er alsdan bij betrokkene minder klachten en afwijkingen zouden zijn, doch een wetenschappelijke basis om deze veronderstelling te onderbouwen, ontbreekt. Evenmin is het mogelijk aan te geven welke klachten en/of'verschijnselen bij betrokkene niet aanwezig zouden zijn geweest dan wel toch zouden zijn ontstaan. indien de operatie op bedoeld hypothetisch tijdstip zou zijn uitgevoerd.
ln zijn aanvullende rapport schrijft hij nog:
(...) Waar het op grond van logica aannemelijk lijkt dat bij een eerder uitvoeren valt de operatie er minder restverschijnselen zouden zijn, moet anderszins worden opgemerkt dat zulk een redenering niet wetenschappelijk-neurologisch te onderbouwen is. Waar daarnaast (...) kan geen inschatting worden gemaakt wat de restverschijnselen bij betrokkene zouden zijn geweest indien de operatie eerder zou hebben plaatsgevonden.

2.4. Partijen hebben de bevindingen en conclusies van Vermeulen niet weersproken. De deskundige heeft zijn conclusie deugdelijk en begrijpelijk gemotiveerd. De rechtbank zal van de inhoud van de rapporten van Vermeulen uitgaan.

2.5. Uit het deskundigenbericht leidt de rechtbank af dat de deskundige het aannemelijk acht dat eerder ingrijpen tot minder restverschijnselen zou hebben geleid, zij het dat de deskundige niet kan aangeven in welke zin en mate. Op grond daarvan oordeelt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is dat eerder ingrijpen - dus het delay weggedacht - had kunnen leiden tot minder zenuwschade bij R. Daarmee staat vast dat R. een kans heeft verloren op minder zenuwschade als gevolg van het tekortschieten (het delay) van het ziekenhuis. Causaal verband tussen het verlies van deze kans en het tekortschieten staat aldus vast. Aan toepassing van de omkeringsregel wordt anders dan R. in haar laatste conclusie betoogt, niet toegekomen.

2.6. Voor de verwijzing naar de schadestaatprocedure is slechts vereist dat de mogelijkheid dat schade is geleden, aannemelijk is. Met het hiervoor gegeven oordeel, is aan dat vereiste op zichzelf voldaan. Met het oog op de verdere begroting van de schade in de schadestaatprocedure, zal wel thans reeds een oordeel gegeven worden over de grootte van de kans (zie hierna). In de schadestaatprocedure zal moeten worden geoordeeld over het ingangsmoment van de rente.

2.7. R. heeft een voorschot gevorderd op de door haar geleden schade die zij voorlopig heeft begroot op € 515.000,-- exclusief buitengerechtelijke kosten. Van de materiële schadeposten zijn geen bewijsstukken overgelegd terwijl het daarnaast voorstelbaar is dat voor de vraag of en zo ja in welke mate zij die schade heeft geleden, nader deskundigenonderzeek noodzakelijk is. Uit de overgelegde urenstaten kan de rechtbank, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet afleiden welke werkzaamheden moeten worden beschouwd als buitengerechtelijke werkzaamheden als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. De rechtbank ziet in het kader van deze provisionele vordering dan ook geen grond om een voorschot op de materiële schade toe te wijzen.

2.8. Voor toewijzing van een voorschot op het smartengeld bestaat wel aanleiding. Nu vaststaat dat er een kans verloren is gegaan op minder zenuwschade, moet het ervoor worden gehouden dat R. als gevolg van het verwijtbare delay lichamelijk letsel heeft opgelopen (artikel 6:106 lid 1 sub b BW). Voor de bepaling van de hoogte van het voorschot, evenals voor de verdere begroting van de schade in de schadestaatprocedure, is het noodzakelijk de grootte van de kans in kaart te brengen.

2.9. Zoals hiervoor overwogen (rov. 2.5.) volgt uit het deskundigenbericht in voldoende mate dat als gevolg van het delay een kans op minder zenuwschade verloren is gegaan. Over de grootte van die kans en de aard, en omvang van de restverschijnselen, het delay weggedacht, heeft de deskundige zich niet kunnen uitlaten. Wel heeft hij gerapporteerd dat rond 05.00 uur sprake was van een incompleet cauda-letsel. Wanneer in een dergelijk geval, zo schrijft Vermeulen onder verwijzing naar het rapport van Plasmans en in het dossier opgenomen wetenschappelijke publicaties, een operatie na 12 c.q. 24 uur plaatsvindt, brengt dit een slechtere prognose ten aanzien van het herstel van de uitgevallen functies mee.
Zowel in de feitelijke situatie (geopereerd om 11.00 uur) als in de hypothetische situatie (geopereerd tussen 6.45 en 7.15 uur) is binnen 12 uur nadat sprake was van een incompleet cauda-letsel, het haematoom verwijderd. Desondanks is toch sprake van vrij omvangrijke zenuwschade bij R., leidend tot een blijvende invaliditeit van 70%. Bij gebreke van verdere aanknopingspunten ov er de aard en omvang van de restverschijnselen, het delay weggedacht, ziet de rechtbank tegen deze achtergrond aanleiding de verloren gegane kans schattenderwijs vast te stellen op 15%. Gelet op de aard en de ernst van het letsel en de impact daarvan op het dagelijks leven van R. acht de rechtbank als voorschot op de immateriële schade in verband met de verloren gegane kans van 15%, een bedrag € 5.000,-- toewijsbaar. Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2012/rb-arnhem-250712 

Met dank aan mr. M.A. Smits, Brunet Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak, nu ook op LJN BX4548