Overslaan en naar de inhoud gaan

LSA-geschillencie declaraties 021214 uurtarief € 272,50 + 7,9 % + 21% niet redelijk voor gemiddelde letselschadezaak; tijd voor directieklacht en inkomende post niet redelijk

LSA-geschillencie declaraties 021214 uurtarief € 272,50 + 7,9 % + 21% niet redelijk voor gemiddelde letselschadezaak; tijd voor directieklacht en inkomende post niet redelijk

3. Het geschil

3.1 
Het geschil betreft de vraag welk bedrag de verzekeraar verschuldigd is aan de advocaat terzake van ten behoeve van haar cliënt gemaakte (buitengerechtelijke) kosten van rechtsbijstand.

3.2 
De werkzaamheden van de advocaat hebben (volgens de bij de declaraties behorende urenspecificaties) betrekking op de periode februari 2009 tot en met april 2013. In die periode heeft de advocaat de verzekeraar negen facturen toegezonden ter hoogte van in totaal EUR 29.969,42 inclusief BTW, verschotten en kantoorkosten.

3.3. 
De verzekeraar heeft aan de advocaat EUR 18.500,- (plus EUR 100,- vertragingsrente) betaald.

3.4
De inzet van het onderhavige geschil is het onbetaalde gedeelte van de declaraties van de advocaat, derhalve EUR 11.469,42, waaraan de advocaat toevoegt: "+ p.m.".

3.5.
De advocaat heeft de Commissie verzocht te bepalen dat de verzekeraar de advocaat dit bedrag betaalt, alsmede de door haar in verband met het geschil betaalde administratiekosten.

4. De feiten

4.1 
De Commissie gaat uit van de volgende feiten

4.2 
Op 17 december 2007 heeft een bedrijfsongeval plaatsgevonden waarbij een cliënt van de advocaat letsel heeft opgelopen aan zijn (dominante) arm en hand. Op 1 juni 2009 heeft de verzekeraar, als aansprakelijkheidsverzekeraar van de werkgever van de cliënt, aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.

4.3
De cliënt is aanvankelijk volledig arbeidsongeschikt geraakt, later (al dan niet op arbeidstherapeutische basis) heeft de cliënt zijn werkzaamheden weer (gedeeltelijk) kunnen hervatten.

4.4 
In mei 2011 is tussen de advocaat en de verzekeraar gesproken over een eindregeling, inhoudende dat de totale schade van de cliënt werd begroot op EUR 47.500,- met een voorbehoud voor het geval extra schade zou optreden in verband met (sterk) toegenomen klachten en beperkingen. In juni 2011 deed de cliënt al een beroep op het voorbehoud. Het debat over de omvang van de schade is tussen partijen voortgezet.

4.5 
In september 2012 is gesproken over een regeling waarbij de totale schade voor de cliënt werd begroot op EUR 60.000,- exclusief kosten van rechtsbijstand. Volgens de verzekeraar is over het aan de cliënt uit te keren bedrag van EUR 60.000,- overeenstemming bereikt, volgens de advocaat (nog) niet. Naar de Commissie begrijpt, is door de verzekeraar aan de advocaat een vaststellingsovereenkomst toegezonden, die door de cliënt van de advocaat niet is ondertekend. In februari/maart 2013 heeft de verzekeraar de cliënt een slotbetaling verricht, gebaseerd op de volgens de verzekeraar overeengekomen uitgangspunten.

4.6 
Tussen de advocaat en de verzekeraar is in ieder geval geen overeenstemming bereikt over de hoogte van de door de verzekeraar aan de advocaat te vergoeden buitengerechtelijke kosten.

5. |
Het standpunt van de advocaat

5.1 
De advocaat stelt, naar de kern weergegeven, het volgende

5.2 
Volgens de advocaat hebben diverse feiten en omstandigheden bijgedragen aan 'extra werkzaamheden en oplopende buitengerechtelijke kosten’. Zij wijst onder meer op:

- een onjuiste rapportage van de bedrijfsarts van de verzekerde van de verzekeraar (de werkgever van de cliënt) en de gevolgen daarvan voor de re-integratiemogelijkheden en discussies over deze onderwerpen;
- het telkens traag reageren van (het schaderegelingsbureau dat is ingeschakeld door) de verzekeraar;
- de inadequate bevoorschotting en het, ook na toezegging, traag betalen van voorschotbedragen;
- het gegeven dat de cliënt eerder, op 3 oktober 2005, een bedrijfsongeval had meegemaakt;
- de na de eindregeling in 2011 opgetreden hervatting van medische behandelingen, arbeidsongeschiktheid en contractbeëindiging van de cliënt en de discussies daarover;
- discussies over het causaal verband met betrekking tot de toename van klachten/beperkingen en het ongeval en (daarmee) discussies over het beroep op het in de eindregeling opgenomen voorbehoud;
- het weigeren van de verzekeraar om te trachten een oplossing voor het geschil te bereiken door middel van mediation;
- het (in de visie van de advocaat) handelen van de verzekeraar in strijd met gedragsregels/aanbevelingen van het Verbond van Verzekeraars.

5.3 
De advocaat stelt dat het door haar gehanteerde uurtarief van (aanvankelijk) EUR 262,50 tot (in een later stadium) EUR 272,50 plus kantoorkosten en BTW redelijk is, gezien haar ervaring als LSA- advocaat sinds 1995. Dit tarief wordt door andere (door haar specifiek genoemde) verzekeraars wel geaccordeerd, aldus de advocaat. Onder verwijzing naar het ASP-advies stelt de advocaat dat zelfs een uurtarief van EUR 297,- redelijk zou zijn.

5.4 
De advocaat wijst er voorts op dat haar werkzaamheden worden 'verricht' (naar de Commissie begrijpt: in rekening gebracht) op basis van bestede tijd en (dus) niet op basis van bijvoorbeeld een percentage (zoals de PIV-staffel).

5.5 
Ter zake de vordering "+ p.m." stelt de advocaat dat nog geen volledige overeenstemming is bereikt en dat ook na 1 mei 2013 buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht.

6. 
Het standpunt van de verzekeraar

6.1 
De verzekeraar stelt dat de omvang van de door de advocaat gedeclareerde kosten en het door haar gehanteerde uurtarief de redelijkheidstoets van art. 6:96 BW niet kunnen doorstaan. Daartoe voert de verzekeraar (naar de kern weergegeven) het volgende aan.

6.2 
De advocaat heeft volledige betaling van haar declaraties als voorwaarde gesteld voor het aangaan van een definitieve regeling tussen haar cliënt en de verzekeraar. Die (volgens de verzekeraar apert onredelijke) opstelling heeft tot veel onnodige discussie geleid. Die discussies kunnen niet met een beroep op art. 6:96 in rekening worden gebracht bij de verzekeraar.

6.3
Een van de oorzaken voor het geschil is dat de advocaat bij haar cliënt blijkbaar de indruk heeft gewekt dat de verzekeraar alle buitengerechtelijke kosten zou moeten vergoeden, terwijl dat, bij toepassing van art. 6:96 BW, niet zonder meer het geval is.

6.4 
De verzekeraar stelt voorts dat de advocaat veelvuldig (bewust) onduidelijkheden heeft laten bestaan over diverse onderwerpen in de zaak. Dat heeft geleid tot extra correspondentie en gesprekken. De daarmee gemoeide kosten zijn te wijten aan de advocaat en kunnen niet krachtens art. 6:96 BW BTW de verzekeraar worden gepresenteerd.

6.5 
De advocaat heeft werkzaamheden in verband met een door haar (ten onrechte en overbodige) bij de directie van de verzekeraar ingediende klacht 3,6 uren in rekening gebracht. Daarna is ook nog 1,6 uren in rekening gebracht voor een overbodige brief. Ook deze kosten kunnen niet ten laste van de verzekeraar worden gebracht.

6.6 
Ook de discussie over de buitengerechtelijke kosten valt volgens de verzekeraar niet binnen het bereik van aft. 6:96 BW.

6.7 
De zaak is volgens de verzekeraar niet bijzonder gecompliceerd. De zaak is louter gecompliceerd geworden door de aanpak van de advocaat.

6.8 
De verzekeraar stelt voorts dat de advocaat relatief veel tijd heeft geschreven voor sommige werkzaamheden, zoals korte en/of eenvoudige brieven.

6.9 
De specificaties van de advocaat zijn onduidelijk. Bovendien is het volgens de verzekeraar niet aannemelijk dat de door de advocaat genoteerde tijdsbesteding overeenkomt met de daadwerkelijk bestede tijd.

6.10 
Het door de advocaat gehanteerde uurtarief van EUR 262,50, oplopend tot EUR 272,50 is voor de onderhavige zaak te hoog. De verzekeraar acht een tarief van maximaal EUR 225,- passend.

6.11 
Volgens de verzekeraar is het redelijk de hoogte van de buitengerechtelijke kosten te relateren aan de totale (overige) schade. In dat kader wijst de verzekeraar op het PIV convenant buitengerechtelijke kosten en ook naar de op 1 januari 2014 in werking getreden proef met 'no cure no pay'. Volgens laatstgenoemde regeling mag de vergoeding van de advocaat nooit meer dan 25% bedragen van de overige schade (voor het slachtoffer zelf), aldus de verzekeraar.

6.12 
De betaling door de verzekeraar van EUR 18.500,- met daarnaast een vergoeding voor de medische verschotten is volgens de verzekeraar redelijk en voldoende. Deze betaling betreft plusminus 75 % van het door de advocaat gedeclareerde bedrag.

6.13 
De verzekeraar maakt voorts bezwaar tegen de door de advocaat in rekening gebrachte kantoorkosten ter hoogte van 7,9%. Niet alleen is dat percentage onredelijk hoog, maar bovendien zouden de opgevoerde kantoorkosten in strijd zijn met hetgeen de advocaat (blijkbaar) met haar cliënte overeen is gekomen en hetgeen zij in begeleidende brieven vermeldt.

6.14 
Ter zake de door de advocaat genoemde "+ p.m." -kosten gaat de verzekeraar er van uit dat dit geen onderdeel is van de vordering die in dit geschil aan de orde is.

7. Beoordeling van het geschil

a. Beoordelingsmaatstaf

7.1 
De Commissie stelt voorop dat de (hoogte van de) door de verzekeraar te vergoeden buitengerechtelijke kosten - conform vast gebruik van de Commissie - wordt beoordeeld aan de hand van de criteria van art. 6:96 BW. De Commissie laat de declaraties op zich in stand, omdat de Commissie niet oordeelt over het bedrag dat de advocaat aan haar cliënt in rekening brengt, doch uitsluitend oordeelt over de vraag welke kosten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid door de verzekeraar dienen te worden vergoed.

7.2 
De Commissie acht zich door de schriftelijke stukken die partijen hebben ingediend voldoende geïnformeerd om te kunnen beslissen.

b. Inhoudelijke beoordeling

7.3
In geschil zijn de redelijkheid van (I.) de hoogte van het door de advocaat gehanteerde tarief en kantoorkosten en (II.) de omvang van de door de advocaat geschreven tijd.

l. Het uurtarief en de kantoorkosten.

7.4.
De Commissie acht het in deze zaak door de advocaat gehanteerde uurtarief van (aanvankelijk) EUR 262,50 en (later) EUR 272,50 te vermeerderen met kantoorkosten en BTW niet redelijk, nu de onderhavige zaak niet kan worden aangeduid als een van een gemiddelde letselschadezaak afwijkende moeilijkheidsgraad.

7.5 
Ook de door de advocaat bij de verzekeraar in rekening gebrachte kantoorkosten ter hoogte van 7,9 % acht de Commissie onredelijk hoog in vergelijking met hetgeen in de branche gebruikelijk is.

ll. De tijdsbesteding

7.6 
De verzekeraar heeft gewezen op een in haar ogen bestaande wanverhouding tussen de gepresenteerde buitengerechtelijke kosten en de omvang van de totale schade. Die verhouding (BGK / totale schade) is evenwel niet doorslaggevend. Los van de omvang van de totale schade kan het bijvoorbeeld redelijk zijn onderzoek te doen naar schade, medisch en juridisch causaal verband en kan het redelijk zijn om die kosten voor rekening van de aansprakelijke partij te brengen.

7.7 
Hoewel de Commissie in beginsel het betoog van de verzekeraar verwerpt dat het redelijk zou zijn 75 % van de declaraties van de advocaat te vergoeden, volgt de Commissie de verzekeraar wel in het betoog dat niet alle door de advocaat in rekening gebrachte tijd en werkzaamheden de redelijkheidstoets van art. 6:96 BW doorstaan, zodat deze niet geheel ten laste van de verzekeraar kunnen worden gebracht.

7.8 
Dat geldt in de eerste plaats voor de werkzaamheden die betrekking hebben op de door de advocaat bij de directie van de verzekeraar ingediende klacht, welke werkzaamheden de advocaat naar het oordeel van de Commissie ten onrechte in rekening heeft gebracht bij de verzekeraar. De Commissie sluit niet uit dat in bijzondere gevallen het redelijk kan zijn om dergelijke werkzaamheden ten laste van de verzekeraar te brengen, maar van dergelijke bijzondere omstandigheden is in deze zaak niet gebleken.

7.9 
Uit de overgelegde stukken is verder gebleken dat de advocaat voor een aantal werkzaamheden (te) veel tijd heeft genoteerd. Dat geldt (onder meer) voor de geschreven tijd voor inkomende post en stukken. Voor een inkomende brief zal in de regel niet meer dan een tijdseenheid van 5 tot 6 minuten redelijk zijn, terwijl de advocaat in deze zaak herhaaldelijk (substantieel) meer tijd heeft genoteerd, zonder dat de redelijkheid daarvan is aangetoond.

7.10 
De overgelegde stukken en hetgeen over de zaak door partijen naar voren is gebracht, rechtvaardigen niet de door de advocaat bij de verzekeraar gepresenteerde kosten ter hoogte van EUR 29.969,42. Naar de Commissie begrijpt heeft slechts één bezoek plaatsgevonden van (het schaderegelingsbureau van) de verzekeraar aan de cliënt. Bovendien is gesteld nog gebleken dat forse discussies zijn gevoerd over de hoogte van de diverse schadeposten. Wel zijn discussies aannemelijk gemaakt over de re-integratie van de cliënt en het causaal verband tussen het ongeval en de toename van klachten en beperkingen in 2011.

7.11 
Naar de Commissie begrijpt, heeft het door de advocaat genoemde "+ p.m." - bedrag betrekking op werkzaamheden na 1 mei 2013. De advocaat heeft deze vordering onvoldoende onderbouwd, zodat deze zal worden afgewezen.

7.12 
De overige stellingen en verweren van partijen kunnen, als niet of onvoldoende relevant voor de beoordeling van het geschil, onbesproken blijven.

7.13 
Gezien voorgaande overwegingen is een substantiële matiging van de declaraties van de advocaat redelijk. Aldus acht de Commissie het redelijk dat in totaal EUR 20.000,- (inclusief BTW en kantoorkosten) door de verzekeraar aan buitengerechtelijke kosten aan de advocaat wordt vergoed.

Omdat daarvan EUR 18.500,- is betaald, resteert een betaling van EUR 1 .500,-.

7 .14 
Het is redelijk dat de door de advocaat betaalde administratiekosten voor rekening van de advocaat, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij blijven. www.stichtingpiv.nl