Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zeeland-West-Brabant 310316 verzoeken over BGK over en weer afgewezen; uurtarief € 250,—en € 255,— niet onredelijk; urenspecificaties geven de rechtbank onvoldoende concreet inzicht

Rb Zeeland-West-Brabant 310316 verzoeken over BGK over en weer afgewezen; uurtarief € 250,—en € 255,— niet onredelijk; urenspecificaties geven de rechtbank onvoldoende concreet inzicht
- kosten gevorderd obv 53,5 uur, begroot en toegewezen 10,9 x € 255,— + 21% + 6% + griffierecht, mede vanwege zaakoverschrijdend karakter discussie

De beoordeling

3.1. Tussen partijen staan in rechte de navolgende feiten vast:

[benadeelde] is op 13 november 2010 het slachtoffer geworden van een verkeersongeval waarbij twee motorvoertuigen betrokken waren. [benadeelde] heeft de WAM-verzekeraar van het motorrijtuig waarvan zij passagier was aansprakelijk gesteld.
Als WAM-verzekeraar van dit motorrijtuig heeft ZLM aansprakelijkheid erkend.
Als gevolg van het ongeval heeft [benadeelde] letsel opgelopen in de vorm van een wervelbreuk in haar rug en een hersenschudding. Daarnaast heeft zij thans hoofdpijn- klachten, ondervindt zij pijnklachten aan haar rug en rechterknie en -duim en heeft zij angst ontwikkeld voor autorijden.
Ten tijde van het ongeval volgde [benadeelde] de opleiding MBO SPW 3′.
Teneinde rechtsbijstand te verkrijgen bij de afwikkeling van de door haar geleden en te lijden schade heeft [benadeelde] mr. Vermeeren ingeschakeld.
In verband met voornoemde klachten is [benadeelde] behandeld door een neuroloog, orthopeed, fysiotherapeut en revalidatiearts. Ter behandeling van de angst- klachten heeft zij EMDR-therapie en begeleiding van Raned Verkeersbegeleidingen gehad.
Voorts heeft een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden en heeft [benadeelde] arbeidskundige begeleiding gekregen nadat zij (vanwege haar letsel) op 28 februari 2013 met haar opleiding was gestopt.

Op 24 februari 2011, 12 juni 2012 en 25 juni 2013 heeft een (gezamenlijk) bezoek van ZLM aan [benadeelde] en haar raadsman plaatsgevonden.
In augustus 2013 is [benadeelde] (in vervolg op de arbeidsdeskundige begeleiding) gestart met een opleiding tot medisch secretaresse aan het Florijn College, die zij (succesvol) heeft afgerond.
Eind 2014 heeft op gezamenlijk verzoek een orthopedische expertise door dr. B.B.A.M. Niers plaatsgevonden, k. ZLM en mr. Vermeeren hebben met ingang van 2004 een (algemene) werkafspraak gemaakt, die onder meer inhield dat declaraties werden bevoorschot tegen een afgesproken uurtarief. Vanaf 2009 bedroeg dit tarief € 175,– per uur.

Tevens hield deze werkafspraak in dat tussentijds niet werd gecorrespondeerd of gediscussieerd over de declaraties en dat op het moment van de eindregeling overeenstemming diende te worden bereikt over de hoogte en omvang van de slotuitkering van de buitengerechtelijke kosten,
De werkafspraak is door mr. Vermeeren met ingang van 18 december 2014 opgezegd,
Over de periode van 23 december 2010 tot en met 14 september 2015 (t/m declaratie 34) heeft mr. Vermeeren een bedrag van € 23.192,35 aan kosten van rechtsbijstand bij [benadeelde] in rekening gebracht, o. ZLM heeft van genoemd bedrag van € 23.192,35 een bedrag van € 17.000,– aan mr. Vermeeren betaald.
Tot op heden heeft ZLM een bedrag van € 37.000,— aan [benadeelde] betaald ter zake schadeposten (excl. de buitengerechtelijke kosten),
Het op 6 oktober 2015 geplande (gezamenlijke) bezoek van ZLM aan [benadeelde] is door mr. Vermeeren op 14 september 2015 geannuleerd wegens de discussie met ZLM over de betaling van de buitengerechtelijke kosten,
Bij facturen van 31 december 2015 (voorschotfactuur nog te verrichten werkzaamheden) en 20 januari 2016 (werkzaamheden periode 14 september 2015 t/m 19 januari 2016) heeft mr. Vermeeren respectievelijk een bedrag van € 1.542,75 en € 1.995,08 bij [benadeelde] in rekening gebracht,
ZLM is tot op heden niet overgegaan tot betaling van deze facturen.

verzoek I ZLM

3.2. Uit de brief van mr. C.C. Janssen van 18 februari 2016 leidt de rechtbank af dat het hiervoor in r.o. 2.1. onder I genoemde verzoek van ZLM (vanwege de overlegging van de bedoelde stukken bij brief van 16 december 2015, alsmede de toezending na de zitting) wordt ingetrokken. Derhalve ligt zijdens ZLM alleen nog het in r.o. 2.1. onder II genoemde verzoek ter beoordeling voor.

verzoek II ZLM

3.3. Artikel 1019w Rv bepaalt dat een persoon die een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij door dood of letsel lijdt (de benadeelde), de rechter kan verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank stelt in dit verband allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil dat het verzoek van ZLM zich leent voor behandeling in een deelgeschil.

3.4. ZLM legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij van het door mr. Vermeeren gedeclareerde bedrag aan rechtsbijstandskosten ad € 23.192,35 reeds een bedrag van € 17.000,— heeft voldaan en dat zij thans geen nader voorschot verschuldigd is.

3.5. Daartoe voert zij aan dat de door mr. Vermeeren toegezonden (34) declaraties de dubbele redelijkheidstoets van art. 6:96 lid 2 BW niet kunnen doorstaan, (ten eerste) omdat na het laatste gezamenlijke bezoek in juni 2013 weinig informatie over de toestand van [benadeelde] is verkregen, terwijl sindsdien 12 declaraties zijn verzonden. Derhalve is niet aannemelijk gemaakt dat alle gestelde werkzaamheden door mr. Vermeeren daadwerkelijk zijn verricht en dat deze hebben bijgedragen aan de behandeling c.q. regeling van de schade.

3.6. Voorts rechtvaardigen de aard van de werkzaamheden, de specialisatie en ervaring van mr. Vermeeren en de aard en ernst van het letsel de hoogte van het gehanteerde uurtarief (2010: € 224,-, 2011: € 230,-, 2012: € 235,-, 2013: € 245,-, 2014: € 250,- en 2015: € 255,—) niet. Er is immers geen sprake van een complexe letselschadezaak (met lastige juridische vraagstukken) en gelet op de inhoudelijke werkzaamheden van de medici en de arbeidsdeskundige zijn de werkzaamheden van mr. Vermeeren be-perkt gebleven tot hoofdzakelijk administratieve werkzaamheden. Daarbij is een deel van de werkzaamheden verricht door ondersteunend personeel (en niet door mr. Vermeeren), zodat een lager uurtarief (en niet het door mr. Vermeeren gehanteerde (specialisten)uurtarief) in rekening gebracht had dienen te worden. Tevens is bij de uren- specificatie geen onderscheid gemaakt in de aard van de werkzaamheden (administratieve werkzaamheden /ondersteunende juridische werkzaamheden/juridisch inhoudelijke werkzaamheden). Ter zake geldt dat alleen voor de ondersteunende juridische werkzaamheden een specialistenuurtarief redelijk is.

Onder meer op basis van het onafhankelijk onderzoek (notitie van mei 2012) door de Stichting Economisch Onderzoek (hierna te noemen: SEO) naar de (redelijke) tarieven van juridische professionals in letselschadezaken, alsmede de jurisprudentie op dit punt, meent ZLM dat een uurtarief van € 200,— per uur in casu redelijk is. Over de hoogte van het uurtarief is met mr. Vermeeren ook een werkafspraak gemaakt, die in ieder geval tot 18 december 2014 gold.

Een verhoging (in zes jaar tijd) van het uurtarief van € 224,— naar € 255,— per uur is volgens ZLM voorts geen marktconforme en redelijke verhoging.

3.7. Daarnaast stelt zij zich (onder verwijzing naar productie 29) op het standpunt dat de werkzaamheden die betrekking hebben op het verzenden van een factuur (totaal 3,2 uur), de bedrijfsadministratie (totaal 0,7 uur), overleg met ondersteuning (totaal 1,6 uur) en studie notitie (totaal 7,6 uur) ten onrechte in rekening zijn gebracht, nu deze werkzaamheden gedekt worden door de kantoorkosten, dan wel niet hebben bijgedragen aan de behandeling c.q. regeling van de schade. Ook is (ten onrechte) tijd geschreven voor werkzaamheden die verband houden met (door ZLM niet ontvangen) correspondentie (totaal 0,4 uur) en het herstel van (administratie) fouten (totaal 0,4 uur).

3.8. Gelet op het bovenstaande is ZLM van mening dat de begroting van de kosten van rechtsbijstand niet aan de hand van de (bij de facturen overgelegde) urenspecificaties van mr. Vermeeren dient plaats te vinden, doch dient te worden geschat op het (reeds als voorschot betaalde) bedrag van in totaal € 17.000,—.

3.9. [benadeelde] voert als verweer aan dat steeds alle benodigde informatie aan ZLM is verschaft, dat alle werkzaamheden van mr. Vermeeren in de urenspecificaties zijn gespecificeerd (en derhalve inzichtelijk zijn) en dat ZLM wist dat [benadeelde] vanaf mei 2014 even geen contact met haar wilde.

3.10. Naar de mening van [benadeelde] kunnen de door mr. Vermeeren gedeclareerde kosten van rechtsbijstand voorts de dubbele redelijkheidstoets doorstaan. Niet in geschil is immers, zo stelt zij, dat het redelijk is dat zij zich door een (LSA)advocaat (verbonden aan een kantoor met het Keurmerk Letselschade) heeft laten bijstaan, die, indien en waar nodig, handelt conform de Gedragscode Behandeling Letselschade 2012. De kosten van rechtsbijstand zijn derhalve in redelijkheid gemaakt.

3.11. Voorts stelt [benadeelde] zich op het standpunt dat de kosten ook qua omvang redelijk zijn. In dit verband geeft zij aan dat de Stichting Keurmerk Letselschade (kwaliteit)eisen stelt die ertoe leiden dat de nodige tijd gemoeid is geweest met de schriftelijke-, telefonische-, mail- en persoonlijke contacten met [benadeelde], de gezamenlijke bezoeken, de administratieve handelingen, de gesprekken met derden en de (regelmatige) informatieverstrekking aan haar. Deze werkzaamheden zijn in de betreffende urenspecificaties gespecificeerd en aan ZLM is aangeboden om deze werkzaamheden nader toe te lichten. Van dit aanbod heeft zij echter geen gebruik gemaakt, aldus [benadeelde].

Hiernaast merkt [benadeelde] op dat voor de werkzaamheden van het ondersteunend personeel van mr. Vermeeren géén tijd is genoteerd, behoudens wanneer met dit personeel overleg is gevoerd of door dit personeel (bijv. na een gesprek met haar of een derde) een door mr. Vermeeren te lezen notitie is gemaakt op basis waarvan (na bestudering van het dossier) een nadere instructie is gegeven. Ten aanzien daarvan is door mr. Vermeeren steeds slechts één tijdseenheid van 6 minuten (0,1 uur) genoteerd, terwijl daaraan door het ondersteunend personeel aanzienlijk meer tijd is besteed. Het alleen noteren van de werkzaamheden van mr. Vermeeren levert in die zin dan ook een kostenbesparing op.

Volgens [benadeelde] is overigens ook geen sprake van ten onrechte gedeclareerde tijd ter zake correspondentie, nu het gaat om conceptbrieven die (in afwachting van nadere informatie en/of stukken) mogelijk later, dan wel (wegens nadien gebleken overbodigheid) in het geheel niet, zijn verzonden. De geringe tijd die met deze werkzaamheden gemoeid is geweest, rechtvaardigt naar het idee van [benadeelde] niet dat de urenspecifïcaties terzijde dienen te worden geschoven en dat het voorschot op de kosten van rechtsbijstand dient te worden geschat, zoals door ZLM is verzocht.

3.12. Daarnaast stelt [benadeelde] zich op het standpunt dat de hoogte van de (gehanteerde) uurtarieven haar rechtvaardiging vindt in de aard en de ernst van haar letsel.

Er is immers sprake van uitval bij haar studie, ernstige blijvende (pijn)klachten en beperkingen (5% blijvende invaliditeit gehele mens). Daarbij wordt ook in de rechtspraak een tarief van € 245,— per uur als zeer redelijk gezien en wordt een uurtarief van gemiddeld € 287,33 als redelijk beschouwd. Ook verzekeraars hanteren volgens [benadeelde] voorschotuurtarieven van € 240,— (Reaal) en € 250,— (Nationale Nederlanden), zodat een verschil bestaat met het door ZLM als redelijk geachte uurtarief van € 200,—. In dit verband stelt [benadeelde] gemotiveerd dat ZLM geen beroep kan doen op voornoemde notitie van het SEO. Verder voert zij in dit kader aan dat de bedoelde werkafspraak met ZLM (onder meer over de hoogte van het uurtarief) reeds lange tijd is opgezegd en dat mr. Vermeeren ook bij diverse gelegenheden heeft aangegeven zich niet aan deze afspraak gebonden te achten.

Ter onderbouwing van de redelijkheid van het door mr. Vermeeren gehanteerde uurtarief verwijst [benadeelde] voorts naar de (Recofa)tarieven van curatoren die (bijna jaarlijks) worden verhoogd en waarbij een ervaringsfactor van 1,5 wordt toegepast. Daarnaast verwijst [benadeelde] naar een publicatie over de tarieven van de top 15 gezondheidsrechtadvocaten, alsmede naar de kennis en (20 jaar) ervaring die mr. Vermeeren op het gebied van letselschade heeft, en doet zij een beroep op de ruime toerekening bij letselschade.

3.13. Voorts meent [benadeelde] dat het, gezien het voortschrijdend inzicht in de (blijvende) ernst van haar letsel, redelijk is om op grond van een basisuurtarief (voorschotuurtarief) aan ZLM te declareren en om dit tarief (jaarlijks) te verhogen. Daartoe verwijst [benadeelde] onder meer naar het standpunt dat de Orde van Advocaten en de LSA Geschillencommissie Declaraties ter zake innemen.

3.14. Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van ZLM is dat zij op grond van art. 6:96 lid 2 onder b. BW gehouden is om de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, waaronder de kosten van rechtsbijstand, aan [benadeelde] te vergoeden, indien en voor zover deze kosten de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan. Op basis van deze toets dient het redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de omvang van de kosten dient eveneens redelijk te zijn.

3.15. Slechts het tweede onderdeel van de dubbele redelijkheidstoets is tussen partijen onderwerp van geschil.

Ten aanzien van de hoogte van het uurtarief geldt in algemene zin dat het tarief dat tussen advocaat en cliënt in het kader van de rechtsbijstand is overeengekomen aan de dubbele redelijkheidstoets is onderworpen. Indien en voor zover het uurtarief deze toets qua hoogte kan doorstaan, dienen de kosten van rechtsbijstand op basis van dit uurtarief te worden vergoed.

In de onderhavige zaak is echter als door [benadeelde] niet (voldoende) gemotiveerd weersproken komen vast te staan dat tussen mr. Vermeeren en ZLM tot 18 december 2014 een werkafspraak heeft gegolden op grond waarvan werkzaamheden bij wijze van voorschot tegen een uurtarief van € 175,– zouden worden vergoed. Betaling van de declaraties heeft ook (tot 18 december 2014) feitelijk conform deze afspraak plaatsgevonden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat ZLM in ieder geval tot die datum geen nader voorschot (in verband met de hoogte van het uurtarief) aan [benadeelde] verschuldigd is. In het verlengde hiervan is de rechtbank echter van oordeel dat op basis van (dezelfde) werkafspraak ZLM heeft afgezien van het (tussentijds) ter discussie stellen van de werkzaamheden van mr. Vermeeren, zodat de omvang van deze werkzaamheden, voor wat betreft de periode tot 18 december 2014, ook niet ter beoordeling aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd.

3.16. Ten aanzien van de periode na 18 december 2014 geldt dat de werkafspraak tussen ZLM en mr. Vermeeren (door mr. Vermeeren) is opgezegd en dat ZLM en mr. Vermeeren ter zake de hoogte van het uurtarief niet meer aan deze werkafspraak gebonden zijn. De door mr. Vermeeren gehanteerde uurtarieven van € 250,— (in 2014) en € 255,— (in 2015) zijn derhalve in die zin (alleen) onderhevig aan de dubbele redelijkheidstoets. Naar het oordeel van de rechtbank zijn genoemde uurtarieven, gelet op de tarieven die doorgaans (door andere gespecialiseerde advocaten met ruime kennis en ervaring op het gebied van letselschade) in vergelijkbare zaken worden gedeclareerd, niet onredelijk hoog.

3.17. Ook de wijze waarop mr. Vermeeren in de onderhavige zaak werkzaamheden heeft gedeclareerd, waarbij hij alleen de eigen werkzaamheden (tegen een specialistentarief) in rekening heeft gebracht en (eigen) tijd (0,1 uur) heeft gedeclareerd voor overleg met de ondersteuning, dan wel de studie van een notitie van deze ondersteuning, komt de rechtbank niet onredelijk voor. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt bovendien niet in te zien dat deze werkzaamheden vallen onder de kantoorkosten. Daarbij acht de rechtbank de stelling van ZLM, dat niet aannemelijk is dat de in rekening gebrachte werkzaamheden zijn verricht, onvoldoende onderbouwd. Het enkele (gestelde) feit dat sinds juni 2013 weinig informatie omtrent [benadeelde] is verkregen, is immers (als onderbouwing van deze stelling) ontoereikend.

De rechtbank is dan ook, alles overziend, van oordeel dat de betwisting door ZLM van de werkzaamheden van mr. Vermeeren, zoals hiervoor in r.o. 3.5. en 3.7. is verwoord, voor wat betreft de periode na 18 december 2014 (t/m 14 september 2015) alleen doel treft daar waar tijd voor de verzending van de declaraties is genoteerd.

In de betreffende periode is daarvoor bij declaraties van 2 februari 2015, 2 april 2015, 6 juli 2015, 29 juli 2015 en 1 oktober 2015 in totaal slechts 0,5 uur in rekening gebracht. Met deze werkzaamheden is derhalve een zodanig gering financieel belang gemoeid, dat dit niet kan leiden tot toewijzing van het verzoek.

3.18. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt verzoek II van ZLM afgewezen.

verzoek Ia. [benadeelde]

3.19. Tussen partijen is niet in geschil dat dit verzoek in het kader van een deelgeschil- procedure aan de rechtbank kan worden voorgelegd.

3.20. [benadeelde] legt aan genoemd verzoek ten grondslag dat de (terughoudende) opstelling van ZLM ten aanzien van de betaling van voorschotten op de kosten van rechtsbijstand haar noopt betaling te vragen van nog te verwachten buitengerechtelijke kosten ad € 1.542,75 (factuur 31 december 2015: productie 1 bij verweerschrift). De werkzaamheden ter zake zien op een hernieuwd gezamenlijk bezoek en de ver-slaglegging daarvan, een eventuele opvraag van stukken, de onderhandelingen met ZLM om tot een eindregeling te komen en de betreffende afhandelingskosten. Daarnaast staat volgens [benadeelde] thans nog een bedrag van € 8.430,18 excl. wettelijke rente aan gedeclareerde kosten van rechtsbijstand open, welk bedrag zij reeds aan mr. Vermeeren heeft voldaan.

3.21. Het verzoek om ZLM te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 1.542,75 wordt afgewezen, nu het betreffende verzoek voorbarig is en betrekking heeft op mogelijk te verrichten werkzaamheden die onvoldoende zijn gespecificeerd en ten aanzien waarvan onvoldoende vast staat dat deze ook daadwerkelijk zullen plaatsvinden.

3.22. Met betrekking tot het verzoek om ZLM te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 8.430,18 wijst de rechtbank [benadeelde] op het feit dat mr. Vermeeren over de periode tot 18 december 2014 gebonden is aan de (feitelijk uitgevoerde) werkafspraak met ZLM, zodat betaling van achterstallige kosten van rechtsbijstand (bij wijze van voorschot) over deze periode niet verzocht kan worden.

3.23. Daarnaast is de rechtbank ter zake de periode na 18 december 2014 van oordeel dat de bij de declaraties van 2 februari 2015,2 april 2015, 6 juli 2015, 29 juli 2015, 1 oktober 2015 en 20 januari 2016 (productie 2 bij verweerschrift) behorende urenspecificaties de rechtbank onvoldoende concreet inzicht geven in de aard van de werkzaamheden van mr. Vermeeren in deze periode; niet duidelijk is waaruit deze werk-zaamheden precies hebben bestaan en uit de urenspecificaties blijkt niet van nut en noodzaak van deze werkzaamheden. Derhalve kan ten aanzien van deze werkzaamheden niet beoordeeld worden of aan de dubbele redelijkheidstoets is voldaan. Bij gebreke van de mogelijkheid tot vaststelling van de redelijkheid van deze kosten van rechtsbijstand (qua omvang) dient het betreffende verzoek van [benadeelde] te worden afgewezen.

verzoek Ib. [benadeelde]

3.24. [benadeelde] legt aan dit verzoek ten grondslag dat mr. Vermeeren aan de werkzaamheden in het kader van de deelgeschilprocedure in totaal 53,5 uur is besteed. Gelet op het financieel belang in deze zaak en de ervaring van mr. Vermeeren acht zij een uurtarief van € 255,— redelijk. Naar haar mening dient ter zake aansluiting te worden gezocht bij de staffel in de richtlijn van de vereniging voor Advocaten Slachtoffers Personenschade (ASP), waarbij aan de hand van het financieel belang op het basisuurtarief (2015: € 300,—) een ervaringsfactor van (1,0, 1,3 of 1,5) wordt toegepast.

3.25. De rechtbank constateert aan de hand van de overgelegde urenspecificatie van mr. Vermeeren ten aanzien van het deelgeschil (over de periode 7 december 2015 t/m 1 februari 2016) dat hij uitzonderlijk veel tijd heeft besteed aan algemene beschouwingen (in het verweerschrift (32 uur) en de pleitnota (2,5 uur)) die zien op de discussie met ZLM over de hoogte van het (voorschot)uurtarief (van mr. Vermeeren en diens ondersteuning). Daartoe is bovendien veel onderzoek (studie literatuur: 6,5 uur) verricht, overleg met derden gevoerd (0,8 uur) en gecorrespondeerd (3,3 uur). Genoemde discussie betreft echter een algemene discussie met ZLM die verband houdt met de opzegging van de (algemene) werkafspraak en die derhalve de onderhavige zaak overstijgt. Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijk (reeds langlopend) geschil tussen mr. Vermeeren en ZLM over de wijze waarop kosten van rechtsbijstand (bij wijze van voorschot) mogen worden gedeclareerd tijdens de afhandeling van de schade derhalve niet in financiële zin op [benadeelde] worden afgewenteld, in die zin dat de met dit geschil gemoeide kosten van mr. Vermeeren bij haar in rekening worden gebracht.

Een dergelijke discussie behoort ook niet ten koste van ZLM gevoerd te worden, te meer nu het gaat om de wijze van declareren waarbij terughoudendheid dient te worden betracht om daarvan kosten in rekening te brengen.

2 In het bovenstaande ziet de rechtbank dan ook aanleiding om, gelet op de (gemiddelde) complexiteit van deze zaak en rekening houdend met de dubbele redelijkheidstoets, het aantal uren waarbinnen mr. Vermeeren de benodigde werkzaamheden in dit deelgeschil had kunnen verrichten in redelijkheid vast te stellen op 7,9 uur (incl. uur mondelinge behandeling en reistijd), zulks mede bij gebreke van verweer zijdens ZLM tegen dit aantal uren. In aanvulling daarop zal de rechtbank 2 uur voor het opstellen van het verweerschrift en 1 uur voor het opstellen van de pleitnota toekennen. Het totaal aantal uur komt daarmee op 10,9 uur uit. Zoals hiervoor in r.o. 3.16. reeds is overwogen, acht de rechtbank het door mr. Vermeeren (in 2015 en 2016) gehanteerde uurtarief van € 255,— niet onredelijk hoog, zodat de kosten van het deelgeschil worden begroot op € 2.779,50 excl. 21% BTW en 6% kantoorkosten, te vermeerderen met het bij [benadeelde] in rekening gebrachte griffierecht ad € 285,—. De rechtbank overweegt hierbij nog uitdrukkelijk dat ZLM de deelprocedure is begonnen en dat [benadeelde] zich tegen het verzoek diende te verweren.

3.26. Nu ZLM aansprakelijkheid voor het ongeval heeft erkend, bestaat grond om haar te veroordelen tot betaling van genoemde deelgeschilkosten.

Verzoek II [benadeelde]

3.27. [benadeelde] legt aan voornoemd verzoek ten grondslag dat bij de vaststelling van de buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand voorlopig is uitgegaan van een (voor- schot)uurtarief en dat dit uurtarief bij de eindafwikkeling definitief dient te worden vastgesteld en, afhankelijk van het uiteindelijke belang en de complexiteit van de zaak, mogelijk dient te worden verhoogd.

3.28. De rechtbank is ten aanzien van dit verzoek van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat deze kwestie de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst in de weg staat. Tussen partijen bestaat immers geen discussie over het feit dat mr. Vermeeren heeft gedeclareerd op basis van een voorschotuurtarief en dat bij de eindafwikkeling overeenstemming dient te worden bereikt over de uiteindelijke hoogte van het (definitieve) uurtarief en de definitieve vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. Het verzoek leent zich om die reden dan ook niet voor behandeling in een deelgeschil.

3.29. Indien en voor zover het verzoek ook ziet op de buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand inzake het deelgeschil geldt dat deze kosten door de rechtbank thans definitief worden begroot (aan de hand van de dubbele redelijkheidstoets) en dat deze kosten (qua omvang van de werkzaamheden en hoogte van het uurtarief) geen onderdeel meer kunnen zijn van nadere onderhandelingen tussen partijen (bij de eindafwikkeling). stichtingpiv.nl