Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 100419 afwijzing bgk, want geen aansprakelijkheid erkend; in reconventie afwijzing kosten deskundige want geen bodemprocedure

RBGEL 100419 afwijzing bgk, want geen aansprakelijkheid erkend; in reconventie afwijzing kosten deskundige want geen bodemprocedure

zie voor het hoger beroep:
GHARL 070921 ondanks bestreden aansprakelijkheid wel vergoeding BGK, gevorderd €4.857,94, toegewezen € 1175,00
- kosten voorlopig deskundigenbericht blijven voor rekening aansprakelijk gestelde partij

2. De feiten In conventie en in reconventie

2.1
Sinds februari 2013 is [ X ] als uitzendkracht werkzaam geweest bij VFP.

2.2
Op 18 september 2014 is [ X ] tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden in zijn rug getroffen door een IBC-container.

2.3
In het ziekenhuis is geconstateerd dat [ X ] een rugkneuzing heeft opgelopen. [ X ] heeft als gevolg van die kneuzing enkele weken niet kunnen werken. Vanaf oktober 2014 is [ X ] gestart met het verrichten van aangepast werk. Vanaf 3 december 2014 is [ X ] begonnen met re-integratie in eigen werk en met ingang van 15 december 2014 is [ X ] volledig arbeidsgeschikt verklaard door de bedrijfsarts.

2.4
Per 2 februari 2015 is de overeenkomst tussen [ X ] en het uitzendbureau Flexmen XS geëindigd. [ X ] is sindsdien niet meer werkzaam geweest voor VFP.

2.5
Op 24 juli 2015 heeft [ X ] zich volledig arbeidsongeschikt gemeld bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). [ X ] stelt rugklachten te hebben die verband houden met het ongeval van 18 september 2014.

2.6
De toenmalige gemachtigde van [ X ] heeft VFP aansprakelijkheid gesteld voor de schade die [ X ] als gevolg van het ongeval stelt te hebben geleden.

2.7.
In dat kader heeft Cordaet Personenschade B.V. (hierna: Cordaet) aan Geneeskundig Adviseurs Schaderegelingen (hierna: GENAS) gevraagd de beschikbare medische gegevens van [ X ] te bestuderen en te onderzoeken of er enig verband zou
(kunnen) bestaan tussen het ongeval en de door [ X ] ervaren rugklachten.

2.8
Op 12 augustus 2015 heeft GENAS, voor zover thans van belang, aan Cordaet gerapporteerd: “Op grond van de beschikbare gegevens ga ik ervan uit dat betrokkene als gevolg van het ongeval op 18-09-2014 een kneuzing van de rug heeft opgelopen. Hiervan mag in principe restloos herstel verwacht worden. Bij een normaal beloop kan bij een kneuzing direct of na enkele dagen gestart worden met de normale bezigheden en kan dit na enkele weken worden opgebouwd tot volledige belastbaarheid. Wel kunnen er gedurende enkele weken tot eventueel maanden klachten zijn van de kneuzingen.

Uit uw berichtgeving begrijp ik dat er in januari 2015 sprake is geweest van een herstelverklaring. Gezien het normale beloop na een kneuzing lijkt dit aannemelijk.

Via de belangenbehartiger hebt u vernomen dat betrokkene aangeeft dat er nog forse klachten en beperkingen zijn. Dit kan ik op basis van de beschikbare gegevens niet verklaren vanuit ongevalletsel.

Zoals aangegeven had van een kneuzing inmiddels herstel verwacht mogen worden en past ook de herstelmelding in januari 2015 hierbij.

Medisch-objectiveerbare posttraumatische afwijkingen die een verklaring kunnen vormen voor mogelijke aanhoudende klachten en beperkingen die betrokkene ervaart kunnen verklaren, worden niet beschreven in de verkregen informatie. Tevens blijkt uit de informatie niet dat er doorlopend sprake is geweest van klachten, in de beschikbare gegevens is dit in elk geval niet gedocumenteerd.”

2.9
Op 15 september 2016 heeft [ X ] zich tot Elfi Letselschade Advocaat B.V. (hierna: Elfi) gewend met het verzoek om de belangenbehartiging inzake het verhaal en de afwikkeling van de door [ X ] beweerdelijk als gevolg van het ongeval geleden schade over te nemen van zijn vorige belangenbehartiger.

2.10
Op 29 september 2016 heeft GENAS haar rapport aangevuld naar aanleiding van aanvullende medische gegevens met betrekking tot [ X ] . GENAS heeft daarin haar conclusie dat de rugklachten van [ X ] niet kunnen worden verklaard uit ongevalletsel, gehandhaafd. Argumenten voor een medisch causaal verband zijn niet aangevoerd, aldus GENAS.

2.11
Bij verzoekschrift van 18 mei 2017 heeft Elfi namens [ X ] de rechtbank Rotterdam verzocht een voorlopig deskundigenbericht te bevelen.

2.12
Elfi heeft een declaratie ter zake buitengerechtelijke kosten opgesteld. Deze declaratie ad € 4.198,65 heeft Elfi op 7 juni 2017 gestuurd naar de verzekeraar van VFP.

2.13
Bij beschikking van 21 november 2017 heeft de rechtbank Rotterdam het verzoek van [ X ] om een voorlopig deskundigenbericht te bevelen toegewezen en tot deskundige benoemd dr. Ph.J. Edixhoven (hierna: Edixhoven). Het voorschot is bepaald op € 5.505,50. VFP heeft dit voorschot betaald.

2.14
Op 17 mei 2018 heeft Edixhoven een expertiserapport uitgebracht, waarin hij, voor zover thans van belang, schrijft:
d. Naar mijn mening is niet sprake van een onderlinge samenhang tussen de anamnestische klach ten van betrokkene, op mijn vakgebied, en de gebeurtenis van 18-09-2014. Argument: er is op die datum geen afwijking ontstaan op mijn vakgebied die de anamnestische klachten van betrokkene zou kunnen verklaren.
e. De reactie van betrokkene voor zover hij op dit punt heeft gereageerd: zie de reactie van be trokkene, als bijlage bij dit rapport.
f. De diagnose op 18-09-2014: mogelijk was op die datum sprake van een contusie van de lage rug. Dat wil zeggen een kneuzing. Huidige diagnose: geen afwijking als ongevalsgevolg van 18-09-2014.
g. Naar mijn mening zijn op grond van de onderzoeksbevindingen geen afwijkingen op grond waarvan beperkingen zouden mogen worden aangenomen als ongevalsgevolg.
h. Ik heb geen blijvende gevolgen van het ongeval kunnen aantonen, mogelijk is op de ongevalsdatum sprake geweest van een kneuzing van de lage rug, maar daarvan zijn geen restverschijnselen detecteerbaar gebleken
."

2.15
Op 17 mei 2018 heeft Edixhoven een declaratie ad € 3.584,62 gestuurd inzake voormeld expertiserapport. De rechtbank heeft dit bedrag aan de deskundige betaald uit het door VFB gestorte voorschot. Het restant bedrag is aan VFB terugbetaald.

3. De vorderingen en het verweer in conventie en in reconventie

3.1
[ X ] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, VFP zal veroordelen om aan [ X ] te betalen:
a) een bedrag ad € 4.198,65 ter zake de openstaande factuur van Elfi d.d. 7 juni 2017, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het verstrijken van de (veertien dagen) betaaltermijn van de factuurdatum tot aan de dag der algehele voldoening;
b) een bedrag ad € 659,29 ter zake buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening;
c) de kosten van de onderhavige procedure, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van [ X ] , te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval de voldoening van deze kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening;
e) de nakosten ad € 131,00 dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, ad € 199,00 te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis en - voor het geval de voldoening van deze kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening.

3.2
[ X ] legt aan zijn vordering, bezien tegen de achtergrond van de feiten en voor zover thans van belang, het volgende ten grondslag. Achmea is op grond van 6:98 BW gehouden tot betaling van de buitengerechtelijke kosten aan [ X ] . De kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW, in die zin dat het redelijk is dat de kosten zijn gemaakt, alsmede dat de hoogte van de gemaakte kosten redelijk is. Omdat VFP niet binnen de in de factuur gestelde termijn heeft betaald, zijn buitengerechtelijke werkzaamheden verricht om de hoofdsom betaald te krijgen. De ter zake gemaakte buitengerechtelijke kosten bedragen € 659,29. Ten slotte maakt [ X ] aanspraak op vergoeding van wettelijke rente nu VFP met betaling van de factuur in verzuim is.

3.3
VFP vordert in reconventie dat de kantonrechter bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [ X ] zal veroordelen: 1. tot betaling aan VFP van een bedrag van € 3.584,62, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening; II. tot betaling van de kosten van de procedure in reconventie.

3.4
Zij legt aan haar vordering, bezien tegen de achtergrond van de feiten en hetgeen zij in conventie als verweer heeft gevoerd, het volgende ten grondslag.
VFB is ten onrechte door de rechtbank Rotterdam met de betaling van de declaratie van het voorlopig deskundigenbericht van Edixhoven belast. Het rapport van Edixhoven heeft bevestigd dat de schade noch het causale verband tussen de schade en het ongeval van 18 september 2014 is komen vast te staan. Het is dan ook uiteindelijk [ X ] die met de kosten van het deskundigenrapport belast dient te worden.

3.5
Op de stellingen van partijen wordt hieronder waar nodig nader ingegaan.

4. De beoordeling In conventie

4.1
Uitgangspunt is dat een slachtoffer van een ongeval jegens de partij die aansprakelijk is voor de gevolgen van dat ongeval, recht heeft op vergoeding van de door hem gemaakte redelijke kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, verleend door een advocaat van zijn keuze. Of de gemaakte buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand vervolgens daadwerkelijk voor vergoeding in aanmerking komen, wordt bepaald door het antwoord op de vraag of is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Dit vereist dat, in de gegeven omstandigheden, het maken van de kosten redelijk is en de omvang van de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk is om vergoeding van de schade te verkrijgen.

4.2
[ X ] vraagt vergoeding van de door Elfi gemaakte kosten ad € 4.198,65. VFP voert daartegen verweer.

4.2.1
VFP heeft terecht aangevoerd dat artikel 6:96 BW geen zelfstandige grondslag biedt voor schadevergoeding. Elfi baseert haar vordering mede op artikel 6:98 BW. Er dient derhalve sprake te zijn van een aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis, alsmede van causaal verband tussen die gebeurtenis en de schade.

4.2.2
VFP heeft gemotiveerd betwist dat in dit geval aan voormelde vereisten is voldaan. VFP betwist de feitelijke gang van zaken rondom het ongeval van 18 september 2014 niet, maar wel dat dit kwalificeert als een aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis”. VFP heeft nimmer aansprakelijkheid erkend. Er is wel eenmalig een voorschot betaald, maar zonder daarbij aansprakelijkheid te erkennen. Volgens VFP is bovendien geen sprake van schade. [ X ] heeft na het ongeval drie maanden niet (volledig) kunnen werken, maar gedurende die periode is zijn salaris doorbetaald. Per 15 december 2014 is [ X ] volledig arbeidsgeschikt verklaard door de bedrijfsarts. Daartegen heeft [ X ] niet geageerd. Hij heeft geen deskundigenoordeel gevraagd bij het UWV. Hij is zijn eigen werkzaamheden weer gaan verrichten zonder dat hij daarbij heeft gemeld klachten te ervaren. Vijf maanden na vertrek bij VFP is plotsklaps door [ X ] gesteld dat hij last heeft van rugklachten als gevolg van het ongeval. Deze stelling is tot op heden echter niet onderbouwd, integendeel. Zowel in de rapporten van GENAS als in het rapport van Edixhoven is geconcludeerd dat blijvende klachten/beperkingen als gevolg van het ongeval niet zijn aangetoond. Desondanks heeft [ X ] inmiddels vier verschillende gemachtigden gehad, die alle vier kosten hebben gemaakt en gedeclareerd. De kosten waar de onderhavige procedure op ziet, hebben bovendien betrekking op werkzaamheden die ruim twee tot drie jaar na het ongeval zijn gemaakt. Niet valt in te zien dat die kosten in een conditio sine qua non-verband tot het ongeval staan. Ten slotte stelt VFP zich op het standpunt dat de kosten de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW niet doorstaan.

4.2.3
Het had na deze gemotiveerde betwisting door VFP op de weg van [ X ] gelegen om zijn vordering bij repliek nader te onderbouwen. Dit heeft hij echter nagelaten. [ X ] stelt weliswaar opnieuw dat VFP de aansprakelijkheid voor het ongeval heeft erkend, maar dit is door VFP gemotiveerd bestreden en [ X ] heeft zijn stelling ter zake niet met stukken onderbouwd. Ook in deze procedure is niet gevraagd om een beslissing ten aanzien van de aansprakelijkheid en evenmin ten aanzien van vergoeding van schade, enkel ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten. Aldus heeft [ X ] zijn vordering onvoldoende onderbouwd. Deze zal dan ook worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de daaraan verbonden nevenvorderingen.

4.3
[ X ] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

In reconventie

4.4.
VFB vordert in reconventie betaling van het door haar betaalde bedrag ad € 3.584,62 ter zake de declaratie van het voorlopig deskundigenbericht van Edixhoven. De rechtbank Rotterdam heeft in haar beschikking d.d. 21 november 2017 bepaald dat VFB die kosten diende te betalen. Het is juist dat die kosten uiteindelijk ten laste dienen te komen van de partij die in de bodemprocedure in het ongelijk wordt gesteld. Zoals in conventie echter reeds is overwogen is tussen partijen nog altijd geen bodemprocedure gevoerd met betrekking tot de vaststelling van aansprakelijkheid en de vergoeding van eventueel als gevolg van het ongeval geleden schade. Er is derhalve nu geen grondslag op grond waarvan [ X ] gehouden kan worden de kosten van het deskundigenbericht aan VFB te betalen. De vordering ter zake dient dan ook te worden afgewezen.

Met dank aan mw. mr. drs. Lilian Madu Elfi Letselschade voor het inzenden van deze uitspraak

citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2021/RBGEL-100419