Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 080219 dubbele redelijkheid kosten in relatie tot oud client onvoldoende onderbouwd; overigens onduidelijke opdracht

RBROT 080219 dubbele redelijkheid kosten in relatie tot oud client onvoldoende onderbouwd; overigens onduidelijke opdracht

De vaststaande feiten 

Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld danwel blijken uit de overgelegde stukken en anderzijds zijn erkend of niet (voldoende) gemotiveerd zijn betwist:

2.1
Gedaagde sub 2, geboren op [geboortedatum] 2002, is de dochter van gedaagde sub 1.

2.2
Op 7 februari 2018 zijn [gedaagde 1] c.s. betrokken geweest bij een verkeersongeval.

2.3
Voor het verhaal en de afwikkeling van de door hen als gevolg daarvan geleden schade op (de verzekeraar van) de wederpartij bij dat ongeval hebben [gedaagde 1] c.s. zich op 20 februari 2018 tot [eiseres] gewend.

2.4
Bij dat intakegesprek hebben zij [eiseres] in bezit gesteld van een brief van de verzekeraar (Achmea) van hun wederpartij bij genoemd verkeersongeval, waaruit bleek dat deze een bedrag van € 1.350,- aan (materiële) schade zou vergoeden.

2.5
Vervolgens heeft gedaagde sub 1 bij die intake een tweetal gelijkluidende, door [eiseres] opgestelde documenten ondertekend met als kop ‘Overeenkomst van opdracht last & volmacht’, één voor zichzelf en één in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van zijn dochter. Dit document bevat onder meer de volgende tekst:
( ... )

Ondergetekende machtigt hierbij:

1. [eiseres] ( ... ) tot het incasseren van de zijn/haar toekomende buitengerechtelijke kosten, waaronder honorarium, kosten van verschotten voor het inwinnen van medische informatie, kosten van inschakeling van een medisch adviseur en/of van derde(n), dit laatste in de meest ruime zin, bij de wederpartij of diens aansprakelijkheidsverzekeraar ( ... )

( ... )

3. Opdrachtgever machtigt [eiseres] ( ... ) de door de wederpartij onbetaald gelaten en op naam van de opdrachtgever gestelde buitengerechtelijke kosten op de aansprakelijke partij te verhalen, zo nodig in rechte. Indien opdrachtgever tussentijds de opdracht intrekt is hij/zij alle door [eiseres] ( ... ) gemaakte buitengerechtelijke kosten waaronder honorarium, eigen bijdrage en overige ten behoeve van de schadevaststelling gemaakte kosten ineens verschuldigd aan [eiseres] ( ... ).

( ... )”.

2.6
Bij brieven van 21 februari 2018, één ten behoeve van gedaagde sub 1 en één ten behoeve van gedaagde sub 2, heeft [eiseres] Achmea verzocht een standpunt in te nemen ten aanzien van de aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van het verkeersongeval. Bij brief van 5 maart 2018 heeft Achmea hierop geantwoord aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval te erkennen.

2.7
Bij e-mail van 28 mei 2018 heeft de huidige gemachtigde van [gedaagde 1] c.s. [eiseres] bericht dat zij haar hadden verzocht hun belangen met betrekking tot de schadekwestie verder te behartigen en heeft zij [eiseres] verzocht de dossiers over te dragen. [eiseres] heeft hieraan opvolging gegeven.

Het geschil

3.1
[eiseres] heeft gevorderd om [gedaagde 1] c.s. bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen een bedrag van € 2.243,73 aan hoofdsom en € 407,24 aan buitengerechtelijke incassokosten, die beide bedragen vermeerderd met wettelijke rente, met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de kosten van de procedure en in de nakosten, ook die kosten vermeerderd met wettelijke rente.

3.2
Ter toelichting daarop heeft [eiseres] -naast de onder 2 genoemde feiten en samengevat en voor zover thans van belang weergegeven- het volgende aangevoerd.

Nadat Achmea aansprakelijkheid voor het ongeval had erkend, heeft op initiatief van [eiseres] op 9 mei 2018 een huisbezoek bij [gedaagde 1] c.s. plaatsgehad, waarbij ook de door Achmea ingeschakelde schaderegelaar aanwezig was, dit teneinde (onder meer) de schade (nader) te inventariseren en afspraken te maken over vervolgstappen. Vervolgens ontving [eiseres] het onder 2.7 bedoelde bericht dat [gedaagde 1] c.s. waren overgestapt naar een andere gemachtigde.

Achmea heeft [eiseres] daarna kenbaar gemaakt van de door [eiseres] bij haar ingediende facturen voor gedaagde sub 1, ad € 4.849,26 in totaal, niet bereid te zijn méér te betalen dan een bedrag van € 3.000,- en van de door [eiseres] ingediende facturen voor gedaagde sub 2, ad € 1.094,47 in totaal, niet meer dan een bedrag van € 700,-. Ondanks aandringen is Achmea niet bereid gebleken tot betaling van het restant van € 2.243,73 van bedoelde facturen ten behoeve van de door [gedaagde 1] c.s. verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden.

Derhalve heeft [eiseres] [gedaagde 1] c.s., die immers opdrachtgever van [eiseres] zijn en [eiseres] door hun overstap naar hun huidige gemachtigde de mogelijkheid hebben ontnomen het restant aan buitengerechtelijke kosten rechtstreeks (in rechte) op Achmea te verhalen, verzocht tot betaling van het bedrag van € 2.243,73 over te gaan. Daartoe zijn zij echter niet bereid gebleken. Naast voormelde hoofdsom maakt [eiseres] thans jegens [gedaagde 1] c.s. aanspraak op € 407,24 aan buitengerechtelijke kosten, één en ander vermeerderd met wettelijke rente.

3.3
[gedaagde 1] c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd, dat strekt tot niet-ontvankelijkheid danwel afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. Op hetgeen zij in dat verband naar voren hebben gebracht en op hetgeen [eiseres] (mede in reactie daarop) overigens nog heeft aangevoerd, wordt hierna teruggekomen.

De beoordeling

ten aanzien van gedaagde sub 2

4.1
Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 1:245 BW een minderjarige zowel in als buiten rechte wordt vertegenwoordigd door diens wettelijk vertegenwoordiger. [eiseres] heeft dit wettelijk voorschrift (aanvankelijk) ook onderkend, zo leidt de kantonrechter af uit het feit dat zij het onder 2.5 bedoelde document waarin gedaagde sub 2 als opdrachtgever staat vermeld, door gedaagde sub 1, haar wettelijke vertegenwoordiger, heeft laten ondertekenen.

4.2
Ten aanzien van deze procedure brengt dit wettelijk voorschrift met zich dat [eiseres] om ook gedaagde sub 2, die nog steeds minderjarig is, als materiële procespartij in dit geding te betrekken, gedaagde sub 1 mede in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van gedaagde sub 2 (derhalve als formele procespartij) had moeten dagvaarden en dat heeft zij, blijkens het exploot van dagvaarding, verzuimd. Dit verzuim heeft tot gevolg dat [eiseres] , naar [gedaagde 1] c.s. derhalve terecht hebben aangevoerd, in haar vordering jegens gedaagde sub 2 niet-ontvankelijk wordt verklaard.

4.3
De door [eiseres] bij repliek aangevoerde omstandigheid dat de gelijkluidende dagvaarding ook aan de wettelijk vertegenwoordiger van gedaagde sub 2 werd betekend zodat gedaagde sub 1 met de inhoud daarvan bekend is althans mag worden geacht, kan tot geen ander oordeel leiden. Wat van die stelling ook zij (immers, blijkens het procesdossier werd het voor gedaagde sub 2 (zelf) bestemde exploot niet aan gedaagde sub 1 in persoon betekend maar in gesloten envelop op het woonadres achtergelaten), de omstandigheid dat gedaagde sub 1 uit de dagvaarding kon opmaken dat [eiseres] ook betaling van zijn dochter zelf verlangde, betekent uiteraard niet dat gemeld wettelijk voorschrift dan niet langer zou gelden.

ten aanzien van gedaagde sub 1

4.4
Voorts hebben [gedaagde 1] c.s. aangevoerd dat [eiseres] van (ook) gedaagde sub 1 volledige betaling van het door Achmea onbetaald gelaten deel van haar facturen heeft gevorderd, terwijl de onderliggende werkzaamheden deels zien op voor gedaagde sub 1 verrichte werkzaamheden en deels op voor gedaagde sub 2 verrichte werkzaamheden. Volgens [gedaagde 1] c.s. blijkt uit de urenspecificaties van [eiseres] dat het dan gaat om een bedrag van € 1.849,26 voor gedaagde sub 1 en om een bedrag van € 394,47 voor gedaagde sub 2, welk laatste bedrag [eiseres] (dus) niet van gedaagde sub 1 kan vorderen.

4.5
In reactie hierop heeft [eiseres] bij repliek de juistheid van deze verdeling onderschreven maar heeft zij het standpunt betrokken dat het openstaande bedrag met betrekking tot de voor gedaagde sub 2 verrichte werkzaamheden vanwege haar minderjarigheid ook kan worden verhaald op gedaagde sub 1.

4.6
Daarin kan [eiseres] niet worden gevolgd. Uit het onder 2.5 bedoelde document volgt immers dat zij met gedaagde sub 2 een zelfstandige overeenkomst van opdracht heeft gesloten zodat [eiseres] zich, indien zij meent ter zake nog iets van gedaagde sub 2 te vorderen te hebben, tot gedaagde sub 2 dient te wenden en haar eventueel, maar wel met inachtneming van artikel 1:245 BW, als materiële procespartij in rechte kan betrekken. De enkele omstandigheid dat gedaagde sub 2 minderjarig is en dat gedaagde sub 1 haar wettelijk vertegenwoordiger is, betekent echter niet dat, naar [eiseres] kennelijk meent, zij een schuld van gedaagde sub 2 jegens haar vanwege haar minderjarigheid ook op het vermogen van gedaagde sub 1 kan verhalen.

4.7
Meer inhoudelijk hebben [gedaagde 1] c.s. bij conclusie van antwoord aan de orde gesteld dat uit de in het geding gebrachte correspondentie van Achmea aan [eiseres] blijkt dat zij niet bereid is méér aan buitengerechtelijke kosten te vergoeden dan door haar gedaan om reden dat [eiseres] buitensporig heeft gedeclareerd.

4.8
De kantonrechter stelt ter zake voorop dat in een schaderegelingszaak als waarvoor [gedaagde 1] c.s. zich hier in eerste instantie tot [eiseres] hebben gewend, uitgangspunt is dat op de voet van artikel 6:96 lid 2 sub b BW kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, waaronder expertisekosten en kosten van juridisch advies en verzameling van bewijs, als vermogensschade voor rekening van (de verzekeraar van) de aansprakelijke partij kunnen worden gebracht, mits voldaan is aan de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets. Die toets houdt in dat buitengerechtelijke werkzaamheden slechts voor vergoeding in aanmerking komen indien het in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk was deze te verrichten én de ter zake gevorderde kosten naar hun aard en omvang redelijk zijn.

4.9
Geoordeeld wordt dat het hier, gegeven het door [gedaagde 1] c.s. gevoerde en met -van Achmea afkomstige- stukken geadstrueerde verweer dat het totaal van de declaraties van [eiseres] niet redelijk in vorenbedoelde zin is, maar buitensporig, op de weg van [eiseres] zou hebben gelegen om bij conclusie van repliek concreet en zoveel mogelijk onderbouwd uiteen te zetten dat in dit geval, waarbij de aansprakelijkheid van de wederpartij voor het ontstaan van het ongeval al in een zeer vroeg stadium (en eigenlijk al bij de intake) geen punt van discussie was, de door haar gedeclareerde kosten voor zover die het door Achmea reeds vergoede bedrag overstijgen, de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan en daarbij ook gemotiveerd in te gaan op het door Achmea en [gedaagde 1] c.s. aan [eiseres] gemaakte verwijt dat sommige werkzaamheden, zoals het gezamenlijke intakegesprek, dubbel zijn gedeclareerd.

4.10
Een dergelijke (nadere) onderbouwing heeft [eiseres] echter niet verstrekt. Derhalve is hier niet gebleken dat dat deel van haar declaraties met betrekking tot gedaagde sub 1 waarvan Achmea betaling heeft geweigerd, de dubbele redelijkheidstoets kan doorstaan. Daarop stuit de vordering van [eiseres] jegens gedaagde sub 1 ter zake dan ook (reeds) af.

4.11
De nevenvorderingen tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en rente delen in dat lot. Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten ook al niet toewijsbaar zijn omdat niet gebleken is dat een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW is verzonden (zie ook ECLI:NL:HR:2016:2704).

4.12
Het voorgaande betekent dat in het midden kan blijven of, naar [gedaagde 1] c.s. aan de orde hebben gesteld, de door [eiseres] aan de vordering jegens [gedaagde 1] c.s. (althans jegens gedaagde sub 1) ten grondslag gelegde overeenkomst van opdracht al dan niet rechtsgeldig en met inachtneming van de bepalingen van de Advocatenwet, de Verordening op de advocatuur en de Gedragsregels advocatuur tot stand is gekomen en is uitgevoerd. Daarbij zij opgemerkt dat uit de door [gedaagde 1] c.s. bij conclusie van dupliek overgelegde stukken en hun toelichting daarop blijkt dat door hen inmiddels een klacht bij de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam werd ingediend.

4.13
Datzelfde geldt voor de door [gedaagde 1] c.s. betwiste geldigheid van het beding (zie 2.5) onderaan (onder 3) de overeenkomst van opdracht, dat in een geval als dit, waarin de cliënt (gedaagde sub 1) is aangewezen op een bijstandsuitkering, een overstap naar een andere belangenbehartiger ingeval van, zoals hier, ontevredenheid over de dienstverlening minst genomen bemoeilijkt.ECLI:NL:RBROT:2019:804