Overslaan en naar de inhoud gaan

GHSHE 230620 geen rechtsverwerking tzv vorderingen op erfgenamen aansprakelijke partij ondanks WAM verjaring

GHSHE 230620 directe vordering tegen WAM vz verjaard; verjaring tegen erfgenamen aanspr. partij gestuit; directe actie ex. art. 7:954 ook nog mogelijk;
- geen rechtsverwerking tzv vorderingen op erfgenamen aansprakelijke partij ondanks WAM verjaring

Voor eerdere uitspraak zie: rb-limburg-070318-vordering-ogv-wam-verjaard-erven-verzekerde-worden-rechtstreeks-aangesproken-beroep-op-rechtsverwerking-slaagt

Erfgenamen

5.13.
Grief 2 in het principaal hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het beroep van de erfgenamen op rechtsverwerking slaagt. In de kern komt het oordeel van de rechtbank op het volgende neer. Geen van de betrokkenen bij het ongeval had een letsel opgelopen dat een langere ziekenhuisopname nodig maakte en [appellant] heeft na het ongeval nimmer [de bestuurder] zelf in persoon aansprakelijk gesteld voor zijn schade. De erfgenamen hebben daarom niet met zijn vordering rekening kunnen houden, toen zij de nalatenschap van [de bestuurder] nog konden verwerpen of beneficiair aanvaarden. Verder is de kans klein dat de erfgenamen nog over relevante bescheiden beschikken. Onder deze omstandigheden heeft [appellant] volgens de rechtbank zijn vordering tegen de erfgenamen verwerkt.

5.14.
Het hof stelt vast dat niet in geschil is dat het alleen de erfgenamen zijn die een beroep op rechtsverwerking doen, en niet Allianz. De erfgenamen en Allianz hebben dit uitdrukkelijk vermeld in de memorie antwoord in principaal hoger beroep onder 48.

5.15.
Om rechtsverwerking te kunnen aannemen is nodig dat de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Enkel tijdsverloop is daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt. Tijdsverloop kan wel als een van de relevante omstandigheden meewegen bij de beoordeling of de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid (vgl. onder meer HR 11 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2574). In het geval van onredelijke benadeling kan het nadeel erin bestaan dat de wederpartij de mogelijkheid is ontnomen om op de financiële gevolgen van een eventueel door haar verschuldigde prestatie te anticiperen (zie HR 30 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2381).

5.16.
In dit geval heeft [appellant] na het ongeval (de rechtsvoorganger van) Allianz aangesproken tot het vergoeden van zijn schade. Hij heeft niet [de bestuurder] zelf aansprakelijk gesteld en hem kennelijk ook geen mededelingen gedaan over zijn schade en zijn aanspraken op het vergoeden daarvan. Er zijn evenmin aanwijzingen dat [de bestuurder] daarvan op andere wijze wetenschap heeft gekregen. Het moet daarom ervoor worden gehouden dat [de bestuurder] daarvan geen wetenschap had bij zijn overlijden. Dit brengt mee dat zijn erfgenamen daarmee evenmin bekend waren en konden zijn. Dit staat blijkens de stellingen van partijen ook niet ter discussie. De erfgenamen hebben dus met de aanspraken van [appellant] geen rekening kunnen houden, toen zij handelingen verrichtten die zijn aan te merken als het zuiver aanvaarden van de erfenis van [de bestuurder] .

5.17.
Uit het voorgaande volgt in de eerste plaats dat [appellant] niet bij [de bestuurder] of de erfgenamen het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij zijn aanspraken jegens hen niet geldend zou maken. Zij waren immers niet bekend met die aanspraken. Dat [appellant] heeft nagelaten om [de bestuurder] of de erfgenamen met die aanspraken bekend te maken, is eveneens onvoldoende voor een dergelijk vertrouwen. Waar het de erfgenamen met name om gaat is, naar het hof begrijpt, dat zij onredelijk worden benadeeld doordat zij ten tijde van het overlijden van [de bestuurder] niet met de aanspraken van [appellant] bekend konden zijn en daarmee geen rekening hebben kunnen houden bij het wel of niet aanvaarden van de erfenis van [de bestuurder] . Het tijdsverloop van het zwijgen van [appellant] is in zoverre dus alleen relevant voor zover dit de periode vóór het aanvaarden van de erfenis betreft, dus tot in 2009.

5.18.
Naar het oordeel van het hof is de duur van het tijdsverloop van 2000 tot in 2009 echter niet van bijzondere betekenis. Het is in wezen alleen van betekenis dat op het moment van overlijden van [de bestuurder] de aanspraken van [appellant] aan [de bestuurder] niet bekend waren of konden zijn. Het maakt voor de erfgenamen in dit opzicht geen verschil of het ongeval kort of langer vóór het overlijden had plaatsgevonden. Het enkele tijdsverloop tussen het ongeval en het overlijden heeft hen niet in een nadeliger positie gebracht of hen benadeeld.

5.19.
Het hof is evenmin van oordeel dat [appellant] , door tot in 2009 zijn aanspraken nog niet aan [de bestuurder] kenbaar te maken, zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn aanspraken jegens de erfgenamen. [appellant] was met tussenkomst van zijn rechtshulpverleners tot eind 2008 in onderhandeling geweest met (de rechtsvoorganger van) Allianz en zijn vordering op Allianz uit hoofde van art. 6 lid 1 WAM was nog niet verjaard. Er zijn ook geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen waarin [appellant] in de periode tot het overlijden van [de bestuurder] een bijzondere aanleiding had moeten zien om [de bestuurder] zelf van zijn aanspraken in kennis te stellen. In wezen zijn de erfgenamen niet benadeeld doordat [appellant] [de bestuurder] nog niet van zijn aanspraken in kennis had gesteld. Het nadeel vloeit voort uit het wettelijk stelsel, zoals dit gold tot 1 september 2016. Uit de wet volgde dat het afwikkelen van de nalatenschap van [de bestuurder] was aan te merken als het zuiver aanvaarden daarvan, met als gevolg dat de erfgenamen aansprakelijk werden voor schulden, waarvan zij het bestaan niet konden vermoeden en die de bezittingen van de nalatenschap ver te boven gingen.

5.20.
De erfgenamen hebben verder nog aangevoerd dat zij door het lange zwijgen van [appellant] in een nadeliger positie zijn gebracht, doordat bepaalde informatie niet meer voorhanden is. De erfgenamen hebben in dit verband gewezen op het ontbreken van de verzekeringsdocumenten en van informatie over de toenmalige werkgever van [de bestuurder] . Zij menen dat mogelijk op die werkgever of op de Staat (Rijkswaterstaat) een risicoaansprakelijkheid rustte.

5.21.
Wat betreft de verzekeringsdocumenten geldt dat de erfgenamen niet hebben uitgelegd welk nadeel zij ondervinden van het ontbreken daarvan. Allianz heeft verklaard dat zij aan hen zal uitkeren, kort gezegd, wat resteert van de verzekerde som, en het beperken van de eis door [appellant] mag zo worden begrepen dat [appellant] geen hoger bedrag vordert dan het bedrag dat Allianz nog aan de erfgenamen op basis van de polis moet en zal uitkeren. Hieruit volgt tevens dat de erfgenamen geen nadeel ervan ondervinden dat zij zich niet voor verhaal tot de toenmalige werkgever van [de bestuurder] of de Staat (Rijkswaterstaat) kunnen wenden, daargelaten of deze toenmalige werkgever of de Staat verplicht was om [de bestuurder] te vrijwaren. Overigens zou het weinig zin hebben gehad om verhaal te zoeken bij de toenmalige werkgever, nu Allianz zelf aanvoert dat deze werkgever failliet is.

5.22.
Dat de erfgenamen op andere wijze door het tijdsverloop na het overlijden van [de bestuurder] in een nadeliger positie zijn gebracht, is evenmin voldoende toegelicht. Voor zover zij nog hebben gewezen op hun bewijspositie ten aanzien van de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval, geldt dat reeds uit het hierna te geven oordeel over de aansprakelijkheid volgt dat zij op dit punt geen nadeel ondervinden van het tijdsverloop.

5.23.
Uit het voorgaande volgt dat ook grief 2 doel treft.

ECLI:NL:GHSHE:2020:1906