Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 111006 Bij regresvordering geen billijkheidscorrectie inzake 'betriebsgefahr'

Rb Amsterdam 11-10-2006 regresvordering; geen overmacht automobilist, causale verdeling 50%. Bij regresvordering geen billijkheidscorrectie inzake 'betriebsgefahr'.
 Ten tijde van het ongeval reed A in de auto op de Javastraat, een uit twee rijstroken bestaande voorrangsweg binnen de bebouwde kom waarlangs aan beide zijden een fietspad loopt, komende uit de richting van de Tongerseweg en gaande in de richting van de Ebenistendreef. Enkele meters na een T-splitsing (gezien vanuit richting van de Tongerseweg naar links) in de Javastraat en de Planetenhof bevindt zich op de Javastraat een oversteekplaats voor fietsers. Ten tijde van het ongeval reed B op haar fiets op die oversteekplaats, komende van het fietspad uit de richting van de Borneostraat en gaande in de richting van de Planetenhof. In het midden van de oversteekplaats bevindt zich ter hoogte van de scheiding van de rijstroken van de Javastraat een vluchtheuvel. Kort voordat B op de fiets die vluchtheuvel bereikte, is de linker voorkant van de auto in botsing gekomen met de linker achterzijde van de fiets. B is daarbij met de fiets ten val gekomen, ten gevolge waarvan zij genoemd letsel heeft opgelopen. (...)

De rechtbank verwerpt het door Delta Lloyd en A gedaan beroep op overmacht. Niet gezegd kan worden dat de bestuurder van het motorrijtuig geen verwijt gemaakt kan worden. Gezien het feit dat B op het moment dat het verkeersongeval plaatsvond, al nagenoeg de door A in de auto bereden rijstrook van de Javastraat was overgestoken en A, naar hij tegenover de politie heeft verklaard, kort voor het ongeval 20 à 30 km per uur reed, meteen krachtig heeft geremd en nagenoeg meteen stilstond, is aannemelijk dat A onvoldoende tijdig aandacht heeft gehad voor de mogelijkheid dat zich op die oversteekplaats een fietser kon bevinden/bevond. (...)
Daarmee komt thans aan de orde het subsidiaire verweer van Delta Lloyd en A dat die schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan B kan worden toegerekend en dat daarom genoemde vergoedingsplicht moet worden verminderd en tussen partijen zal moeten worden verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, waarbij gezien de uiteenlopende ernst en mate van verwijtbaarheid van de fouten, een zodanige billijkheidscorrectie dient plaats te vinden dat de schade geheel dan wel voor het overgrote deel voor rekening van VGZ blijft.
Naar het oordeel van de rechtbank is inderdaad sprake van eigen schuld van B als bedoeld in artikel 6:101 BW. Onbetwist is dat B op het moment dat de auto de plek waarop B de Javastraat, een voorrangsweg, wilde oversteken van dichtbij naderde, in strijd met artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 geen voorrang heeft verleend. Voorts valt B te verwijten dat zij bij dat oversteken onoplettend is geweest. Naar zij heeft verklaard, heeft zij de auto niet gezien, dat terwijl de zichtbaarheid, gelijk hiervoor overwogen en ook voor B geldt, ter plaatse voldoende moet zijn geweest. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat B, naar de door VGZ niet betwiste verklaring van A bij de politie, niet in de richting van A keek, de richting vanwaar, naar zij op bedacht had moeten zijn, verkeer zou kunnen komen/kwam.
Gelijk hiervoor overwogen, moet de zichtbaarheid voor A van de fiets met daarop B, ook als het regende, de fiets geen licht voerde en één van de twee lantaarnpalen defect was, voldoende zijn geweest om zo tijdig te kunnen remmen dat een aanrijding voorkomen had kunnen worden, zodat in het midden kan blijven of B het verwijt gemaakt kan worden dat de fiets geen licht voerde. Daar komt bij dat niet zal kunnen worden vastgesteld of de fiets al dan niet licht voerde. A heeft er in zijn verklaring bij de politie niets over verklaard; Delta Lloyd en A baseren dit verweer klaarblijkelijk op de vaststelling in het proces-verbaal van politie dat de dynamo van de fiets niet in werking was gesteld/in de uit stand stond. Dit kan echter door de val van de fiets veroorzaakt zijn. Volgens B was de verlichting van de fiets aangeschakeld. Omdat zij zich van het ongeval niets meer herinnert, zal die verklaring echter vooral zijn ingegeven door het feit dat zij, zoals zij verder verklaart, dat altijd deed. Daarbij komt dat door geen van partijen getuigen zijn opgegeven omtrent hun stellingen over het al dan niet licht voeren door de fiets.
Gezien de hiervoor besproken aan B toe te rekenen omstandigheden die tot de schade hebben bijgedragen, zal de rechtbank de vergoedingsplicht van Delta Lloyd en A verminderen tot 50% van de schade.

Nu de vordering van VGZ een regresvordering betreft is er geen grond om een billijkheidscorrectie toe te passen voor het zogenaamde “Betriebsgefahr”. Ook is er geen sprake van een zodanig uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten dat op grond daarvan een billijkheidcorrectie op zijn plaats is. De omstandigheid dat de schade bij B zo groot is, omdat zij bij haar val van de fiets buitengewoon ongelukkig terecht is gekomen, kan evenmin tot een billijkheidscorrectie leiden. Dit is een risico dat zich bij een verkeersongeval als bedoeld in artikel 185 WVW altijd kan verwezenlijken. (...) LJN AZ0409