Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Bosch 230609 kosten rekenkundige wzh verricht door eiser zelf (accountant)rapport NRL

Hof Den Bosch 230609 kosten rekenkundige wzh verricht door eiser zelf (accountant)rapport NRL 

5.6.1. De grieven XVII en XVIII gaan over de afwijzing van de gevorderde vergoeding voor de eigen uren van [appellant]. [appellant] vordert een bedrag van EUR 16.312,46, en wel 461 uur in de jaren 1997 t/m 2003 tegen een uurtarief dat oploopt van EUR 140 naar EUR 165,28. Daaraan legt hij ten grondslag dat hij in die uren werkzaam had kunnen zijn voor zijn eigen onderneming, en dat het laten opstellen door derden van de overzichten die hij nu zelf heeft gemaakt, veel meer zou hebben gekost, zodat dit een schadebeperkend optreden is geweest.
Achmea betwist dat dit kosten ex art. 6:96 lid 2 sub b BW kunnen zijn en dat [appellant] deze uren declarabel aan zijn klanten had kunnen besteden, en zij betwist het aantal in rekening gebrachte uren.

5.6.2. In beginsel blijven de uren die een procespartij steekt in de behandeling van zijn eigen procedure - overleg met zijn advocaat, het opzoeken van stukken, het bijwonen van zittingen e.d. - voor zijn eigen rekening en is er geen aanleiding deze uren als kosten ex art. 6:96 lid 2 sub b of c ten laste van de wederpartij te brengen. In dit bijzondere geval ligt dat ten aanzien van een aantal uren van [appellant] in zoverre anders, dat hij als accountant ook zelf de deskundigheid bezit om de noodzakelijke gegevens ter vaststelling van zijn schade in de vereiste vorm aan te leveren. De uren die [appellant] heeft besteed aan het overzichtelijk aanleveren van de gegevens van zijn praktijk kunnen dan ook naar het oordeel van het hof niet beschouwd worden als tijd die iedere procespartij in zijn eigen zaak moet steken, maar kunnen beschouwd worden als tijd die anders door een deskundige derde, tegen betaling, had moeten worden besteed. Het bedrag van deze besparing door eigen werkzaamheid van [appellant] kan in dit geval voor vergoeding als buitengerechtelijke kosten in aanmerking komen. Daarbij gaat het niet om alle door [appellant] als accountant aan zijn zaak bestede uren; in het kader van de zgn. dubbele redelijkheidstoets dient immers ook de omvang van de kosten binnen de grenzen van het redelijke te blijven.

5.6.3. [appellant] zal in de gelegenheid gesteld worden op te geven hoeveel uren een extern deskundige extra had moeten werken om de gegevens op te stellen, die [appellant] nu, gebruik makend van zijn eigen deskundigheid, zelf heeft opgesteld. Hij dient daarbij tevens het door hem in dit verband gehanteerde uurtarief toe te lichten. Achmea kan hierop vervolgens reageren.

5.6.4. De verdere beoordeling van de grieven XVII en XVIII wordt aangehouden.

5.7. In grief XIX klaagt [appellant] erover dat zijn vordering tot betaling van de kosten van het rapport [bedrijf 5] is afgewezen.
De beantwoording van de vraag of en in hoeverre de kosten hiervan voor vergoeding in aanmerking komen is afhankelijk van de vraag of de daarin namens [appellant] verwoorde standpunten uiteindelijk gehonoreerd worden of niet. Het hof houdt de behandeling van deze grief dus ook aan tot de einduitspraak.

5.8. Grief XX heeft betrekking op de vordering ter zake de wettelijke rente.
Ook deze grief wordt aangehouden.

5.9. De XXIe grief heeft naast de overige, hierboven besproken grieven geen zelfstandige betekenis.

De eisvermeerdering

6.1. Bij wijze van eisvermeerdering vordert [appellant] in de eerste plaats de kosten van het NRL rapport van EUR 4.760,--, en stelt hij een subsidiaire en een meer subsidiaire vordering in.

6.2. In het NRL rapport is nagegaan, zoals in hoofdstuk 1 van dat rapport wordt vermeld, of de berekeningen in de rapporten van [persoon 1] en [bedrijf 5] rekenkundig juist zijn geïnterpreteerd, maar over de juistheid van de uitgangspunten velt het NRL geen oordeel. Dat heeft meegebracht dat NRL, zonder motivering, steeds de door [bedrijf 5] gekozen uitgangspunten heeft gevolgd, daar waar [persoon 1] en [bedrijf 5] van mening verschilden. Zo is NRL er op voorstel van [appellant] van uit gegaan dat de arbeidsproductiviteit van [appellant] 70% boven het branchegemiddelde lag, en zij heeft met een bepaalde door [appellant] aangegeven afbouw van de arbeidsproductiviteit na het 65e jaar gerekend. NRL heeft voorts de door [appellant] opgestelde jaarrapporten over de jaren 2006 en verder in haar berekening meegenomen. Evenzo is met de inmiddels gebleken daadwerkelijke bedrijfslasten gerekend.
NRL berekent aldus de schade ter zake van verlies aan verdienvermogen op EUR 586.824,-- en met toepassing van een andere rekenrente op EUR 603.549,--.

6.3. Naar het oordeel van het hof draagt het in het geding brengen van weer een nieuw rapport, waarin de door [appellant] geponeerde maar door Achmea bestreden uitgangspunten worden doorgerekend, op geen enkele wijze bij aan een oplossing. Deze kosten kunnen dan ook niet worden beschouwd als redelijkerwijs gemaakt in het kader van de vaststelling van de schade. Deze post zal mitsdien worden afgewezen.

6.4. De beoordeling van de subsidiaire en meer subsidiaire vordering wordt aangehouden.

7. De uitspraak

Het hof:

bepaalt dat een aanvullend deskundigenonderzoek zal worden verricht naar de in onderdeel 5.4.3 van dit arrest geformuleerde vragen; LJN BJ2127