Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 080414 kosten huishoudelijke hulp onvoldoende onderbouwd; indexering normbedragen verlies zelfwerkzaamheid mbt de jaren voor 2006

Hof 's-Hertogenbosch 080414 ongeval uit 1989; radicale eiswijziging in hoger beroep mbt arbeidsvermogensschade en kosten huishoudelijke hulp is toegestaan;
- benadeelde heeft carriere-ontwikkeling als molenaar zonder ongeval onvoldoende onderbouwd;
- kosten huishoudelijke hulp onvoldoende onderbouwd; indexering normbedragen verlies zelfwerkzaamheid mbt de jaren voor 2006

Kosten huishoudelijke hulp (grief II)
7.14.
Ook deze post wordt vanwege onvoldoende onderbouwing afgewezen. [appellant] heeft onvoldoende toegelicht dat en welke huishoudelijke werkzaamheden – koken, boodschappen doen, ramen lappen, stofzuigen, vloeren dweilen, wassen en strijken – hij vóór het ongeval zelf verrichtte, en waarom en welke werkzaamheden hij niet meer kan verrichten. Ook is niets gesteld omtrent het vereiste causale verband tussen deze schade en het ongeval. Nu [appellant] daarmee niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, komt het hof aan het door [appellant] gedane bewijsaanbod niet toe.
Dit betekent dat ook grief II faalt.

Kosten verlies zelfwerkzaamheid
7.15.

[appellant] heeft in hoger beroep zijn vordering inzake verlies zelfwerkzaamheid vermeerderd en vordert thans vergoeding van een bedrag van € 56.396,56. [appellant] verwijst in dit verband naar de actuariële schadeberekening van [Expertise] Expertise (prod. 1 bij MvG). Volgens p. 16 van dit rapport is uitgegaan van de Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid en is tot 1 januari 2010 uitgegaan van een bedrag van € 1.000 per jaar en vanaf 2010 van een bedrag van € 1.080 per jaar. Daarbij is een omrekenfactor toegepast van 1,3, nu het om een vrijstaande woning gaat en zijn de kosten berekend tot 70-jarige leeftijd. Omdat het in rekenprogramma A-letsel niet mogelijk is een berekening aan te vangen op een datum vóór 1 januari 1990 is het verlies zelfwerkzaamheid over de periode 12 september 1989 tot 1 januari 1990 extra ingevoerd in het jaar 1990. Dit resulteert in genoemd bedrag van € 56.396,56.
[appellant] merkt op dat de daadwerkelijke schade terzake verlies zelfwerkzaamheid veel hoger is. Hij wijst er in dat verband op dat de oude watermolen, de boerderij en de omliggende weilanden veel onderhoud vergen en dat de richtlijn slechts ziet op normale woningen. [appellant] zou, het ongeval weggedacht, veel klussen in en om de boerderij als ook het onderhoud van de weilanden zelf gedaan hebben. Indien [appellant] in verband met een baan elders een woning zou hebben gekocht, geldt hetzelfde. Ook dan zou [appellant] veel klussen in die woning zelf hebben verricht. Gezien zijn achtergrond – hij deed voor het ongeval al veel klus- en reparatiewerkzaamheden in en om de molen - is dat ook aannemelijk.
[appellant] biedt op dit punt bewijs aan, waaronder begrepen onderzoek door een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige.

7.16.
De [Schadeverzekeringen] betwist deze vordering gemotiveerd. Zij stelt allereerst dat de vordering innerlijk tegenstrijdig is met de eiswijziging van [appellant]. Als [appellant] zou hebben gekozen voor een baan op HBO-niveau, dan kan hij in dat geval niet tegelijkertijd verlies zelfwerkzaamheid vorderen in verband met onderhoud van De Poolmolen of de woning en de grond bij de molen.
Dit verweer gaat er naar het oordeel van het hof echter aan voorbij dat het bij de post verlies zelfwerkzaamheid gaat om de feitelijke situatie waarin [appellant] zich thans bevindt. [appellant] stelt dat hij door het ongeval werkzaamheden in en rond De Poolmolen, de boerderij en de weilanden die hij vóór het ongeval verrichtte thans niet meer kan verrichten. Aldus is van innerlijke tegenstrijdigheid geen sprake.
Subsidiair voert de De [Schadeverzekeringen] aan dat deze vorderingen pas toewijsbaar zijn vanaf 19 maart 2013 (datum memorie van grieven) omdat De [Schadeverzekeringen] eerst op die datum is geconfronteerd met de stellingen van [appellant] en zij daarop in het schaderegelingstraject niet heeft kunnen anticiperen. Dit verweer faalt gelet op het feit dat de eiswijziging van [appellant], zoals hiervoor is overwogen, toelaatbaar is. Het hof verwijst naar r.o. 7.8.

7.17.
Wat de berekening van deze schadepost betreft, kan De [Schadeverzekeringen] zich er (subsidiair) in vinden dat [appellant] de post verlies zelfwerkzaamheid thans berekent op grond van de richtlijn van De Letselschaderaad, maar zij heeft er absoluut bezwaar tegen dat niet is overgegaan tot indexering van de jaarschade.
Dit verweer treft doel. In de berekening van [Expertise] Expertise is, zoals hiervoor in 7.14 weergegeven, vanaf september 1989 tot 1 januari 2010 uitgegaan van het normbedrag van € 1000. Echter, eerst vanaf 15 september 2006 geldt dit normbedrag (zie het historisch overzicht van de richtlijnen, te vinden op de site van De Letselschaderaad). Dit betekent dat eerst vanaf laatstgenoemde datum van dit bedrag kan worden uitgegaan. Nu voor de daaraan voorafgaande jaren normbedragen ontbreken, moet, uitgaande van het normbedrag van 2006, voor ieder jaar aan de hand van de indexeringscijfers het normbedrag worden berekend. Aangezien het gaat om de post zelfwerkzaamheid, ligt het voor de hand uit te gaan van de indexeringscijfers voor (CAO)lonen. Het bedrag is immers gerelateerd aan de gedachte dat voor deze werkzaamheden – zoals het schilderwerk van de woning en het onderhoud van de tuin – arbeidskrachten zouden moeten worden ingehuurd.
Het hof heeft op grond van deze indexeringscijfers (zie bijlage 2.1 en 2.2 van het rapport van [Expertise]) de verschenen schade wegens verlies verdienvermogen tot 1 januari 2006 opnieuw berekend. Het hof merkt daarbij op dat de tabellen in de bijlagen 2.1 en 2.1 niet geheel op dezelfde leest zijn geschoeid. Het hof heeft er op praktische gronden voor gekozen bij het jaar 2000 over te schakelen van de tabel van bijlage 2.2 naar de tabel van bijlage 2.1. Dit betekent dat het bij het jaar 2000 behorende bedrag gelijk is aan 132,2, het volgens tabel 2.1 bij het jaar 2000 behorende indexcijfer. Voorts zal het hof, ook op praktische gronden, voorbijgaan aan het feit dat het normbedrag van € 1.000,-- niet vanaf 1 januari 2006, maar pas vanaf 15 september van dat jaar geldt en ervan uitgaan dat dit bedrag voor het gehele jaar 2006 van toepassing is.
Voor het jaar 1989 is een derde genomen van het bedrag van 1990. Het ongeval vond plaats op 2 september 1989 en het hof gaat gemakshalve uit van vier maanden verlies zelfwerkzaamheid in 1989. Het hof schat de index 1989 op 97 (1990=100).
Dit levert het volgende resultaat op:
(2006 1.000 = 115,7)
2005 980,12 = 1.000/115,7 x 113,4
2004 973,21 = 980,12/113,4 x 112,6
2003 961,11 = 973,21/112,6 x 111,2
2002 935,18 = 961,11/111,2 x 108,2
2001 902,34 = 935,18/108,2 x 104,4
2000 864,31 = 902,34/104,4 x 100
(€ 864,30 = 132,2)
1999 836,85 = 864,31/132,2 x128
1998 810,05 = 836,85/128 x 123,9
1997 783,90 = 810,05/123,9 x 119,9
1996 761,67 = 783,90/119,9 x 116,5
1995 747,29 = 761,67/116,5 x 114,3
1994 739,44 = 747,29/114,3 x 113,1
1993 728,98 = 739,44/113,1 x 111,5
1992 706,10 = 728,98/111,5 x 108
1991 677,99 = 706,10/108 x 103,7
1990 653,80 = 677,99/103,7 x 100
sept-dec 1989 140 = 653,80/3 x 97
totaal € 13.273,74
Bij dit totaalbedrag moet nog worden opgeteld de verschenen schade wegens verlies zelfwerkzaamheid van 1 januari 2006 tot 1 januari 2010 ad € 4.000 en de verschenen schade van 1 januari 2010 tot 1 juli 2013 ad € 3.780 en daarmee komt dit uit op € 21.053,74.
Dit bedrag moet worden vermenigvuldigd met de correctiefactor 1,3 omdat het om een vrijstaand huis gaat, en daarmee bedraagt de totale verschenen schade wegens verlies zelfwerkzaamheid € 27.369,86.
Op grond van dit bedrag komt de totale schade wegens verlies zelfwerkzaamheid uit op:
verschenen schade € 27.369,86
toekomstige schade € 22.378,08
fiscaal € 2.
totaal € 52.427,23.
[appellant] heeft derhalve in beginsel - zie hierna - recht op vergoeding van dit bedrag.

7.18.
De [Schadeverzekeringen] heeft voorts betwist dat [appellant] recht heeft op het totale normbedrag. De [Schadeverzekeringen] stelt zich op het standpunt dat dit bedrag – dus thans het hiervoor genoemde bedrag van € 52.427,23 – moet worden aangepast naar de mate waarin sprake is van een beperking van het arbeidsvermogen met betrekking tot de zelfwerkzaamheid. Deze beperking wordt ingevolge de richtlijn uitgedrukt in een percentage van 25, 50 of 100%. Volgens De [Schadeverzekeringen] heeft [appellant] tijdens een bezoek van de schaderegelaar uitdrukkelijk meegedeeld dat hij het meeste onderhoud nog altijd zelf deed, specialistische zaken daargelaten. Op grond van de huidige gegevens kan niet worden aangenomen dat [appellant] alle klussen moet uitbesteden en dat hij 100% beperkt moet worden geacht, aldus De [Schadeverzekeringen].

7.19.
Gelet op deze gemotiveerde betwisting staat niet vast dat [appellant], zoals hij stelt, voor 100% beperkt is. [appellant] heeft ten aanzien van het verlies zelfwerkzaamheid uitdrukkelijk bewijs aangeboden, onder meer door een deskundigenonderzoek te verrichten door een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige. [appellant] is echter al eerder onderzocht door een neuroloog en neuropsycholoog (zie r.o. 7.1.4). Nu tot dit onderzoek door [appellant] en De [Schadeverzekeringen] in gezamenlijk overleg is besloten en niet is gesteld of gebleken dat de daarin opgenomen constateringen door tijdsverloop niet meer juist zouden zijn, kan naar het oordeel van het hof een verzekeringsgeneeskundige op grond van deze rapporten een zogenaamd beperkingen- c.q. belastbaarheidsprofiel opstellen. Vervolgens kan een arbeidsdeskundige aan de hand daarvan de mate van beperking van het arbeidsvermogen van [appellant] inzake de zelfwerkzaamheid vaststellen.

7.20.
Het hof is voornemens aan een verzekeringsgeneeskundige respectievelijk een arbeidsdeskundige de volgende vragen ter beantwoording voor te leggen:

Vragen aan de verzekeringsgeneeskundige:

1. Wilt u [appellant] oproepen voor een gesprek en aan de hand van de rapporten van 6 juni 2010 respectievelijk 10 juli 2000 van drs. [neurospycholoog] en dr. [neuroloog] de functionele beperkingen van [appellant] omschrijven en de belastbaarheid neerleggen in een belastbaarheidsprofiel, een en ander ten behoeve van arbeidsdeskundig onderzoek?

2. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?

Vragen aan de arbeidsdeskundige:
Zelfwerkzaamheid
Wilt u een beschrijving geven van de molen, boerderij, weilanden en de tuin van [appellant]?
Wilt u de belasting in de verschillende deeltaken aan, in en om de molen, boerderij, weilanden en in de tuin van [appellant] beschrijven?
Wilt u deze belasting relateren aan de door de verzekeringsgeneeskundige omschreven belastbaarheid en aangeven welke taken die [appellant] vóór het ongeval van 2 september 1989 verrichtte, nadien redelijkerwijs niet meer kon/kan uitvoeren?
Wat is de behoefte aan hulp (géén huishoudelijke hulp), uitgedrukt in uren per jaar?
Wat zijn de redelijkerwijs met die hulp gemoeide kosten?
Wilt u aangeven of de hulpbehoefte door bepaalde voorzieningen en/of hulpmiddelen en/of inrichting kan worden verminderd? Zo ja, door middel van welke voorzieningen/hulpmiddelen/inrichting en in welke mate beïnvloeden deze de behoefte aan hulp en de daarmee gemoeide kosten?
Acht u het waarschijnlijk dat de door u vastgestelde hulpbehoefte en de daarmee gemoeide kosten in de toekomst nog zullen veranderen? Zo ja, op welke wijze?
Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?

7.21.
De zaak wordt naar de rol verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit de laten over de hiervoor vermelde vraagstelling als ook omtrent de persoon van de te benoemen verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige. Nu de aansprakelijkheid van De [Schadeverzekeringen] vaststaat, is het hof voornemens het voorschot ten laste van De [Schadeverzekeringen] te brengen.

7.22.
Gelet op hetgeen hiervoor omtrent de vorderingen van [appellant] is overwogen, kan het hof zich voorstellen dat partijen bij elkaar te rade willen gaan om te onderzoeken of een minnelijke regeling met betrekking tot de – resterende – schadepost inzake verlies zelfwerkzaamheid mogelijk is. Vaststaat namelijk dat De [Schadeverzekeringen] aan [appellant] reeds een bedrag van € 62.826,56 heeft vergoed. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen heeft [appellant] – ingeval ervan wordt uitgegaan dat hij ten aanzien van de schadepost wegens verlies zelfwerkzaamheid voor 100% beperkt is – recht op een aanvullende vergoeding van € 14.439,35. De totale schade van [appellant] bedraagt in dat geval immers € 77.265,91, te weten:
wegens verlies zelfwerkzaamheid € 52.427,23
inzake smartengeld € 13.613,41
vanwege materiële schade € 2.268,90
ter zake buitengerechtelijke kosten € 8.956,3
Indien partijen tot een vergelijk komen, dan kunnen zij zich de kosten van verdere procesvoering en de kosten van het deskundigenonderzoek besparen.
Partijen kunnen zich ook daarover bij memorie na tussenarrest uitlaten.
7.23.
In afwachting daarvan wordt iedere verdere beoordeling aangehouden. ECLI:NL:GHSHE:2014:984