Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 150713 nadere bewijslevering VAV dmv getuigenverhoor toegelaten in deelgeschil; aanhouding beslissing

Rb Gelderland 150713 nadere bewijslevering VAV dmv getuigenverhoor toegelaten in deelgeschil; aanhouding beslissing

- 2.De vaststaande feiten

2.1.Op 9 april 2004 is [verzoeker] een ongeval overkomen, waarbij zijn auto van achteren werd aangereden door een verzekerde van Euro Insurance. Euro Insurance heeft aansprakelijkheid voor de door het ongeval veroorzaakte schade erkend.
-
- 2.2.
2.2. [verzoeker] is sedert 1 januari 1998 als bedrijfsleider in dienst van [naam BV], een staalconstructiebedrijf. Voor het ongeval maakte hij regelmatig werkweken van 60 uur in de week. Na het ongeval heeft [verzoeker] zijn werk op 24 juni 2004 hervat, eerst op arbeidstherapeutische basis gedurende enkele uren per week. Zijn arbeidsinzet is in 2005 toegenomen tot 40 uur per week.

2.3.
In een handgeschreven verklaring, gedateerd 6 januari 2004 en ondertekend door [verzoeker] en zijn werkgever, is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:

“(…) Hierbij even op je verzoek in het kort wat we gisteren hebben besproken.
We zijn samen overeengekomen dat we per 1 januari 2005 a.s. je het bruto jaarsalaris toekennen van € 65.000,= Euro. Op dit bedrag zijn we gezien de ontwikkeling vanaf dat je hier bent, gekomen zodanig positief zijn e.e.a. gerechtvaardigd is.
Ongeacht de marktsituatie of het bedrijfseconomisch resultaat zal dit per die datum ingaan.
Van jouw zal een maximale inzet gevraagd worden en weken van meer dan 50 uur zullen geen uitzondering zijn.
Je zult evenals ik zorgdragen voor het bijwonen van de nodige bouwvergaderingen, recepties en het uitvoeren van acquisitie komt daar ook bij.
Hierbij krijg je per 1 januari 2005 dan ook de onbeperkte beslissingsbevoegdheid tot het inkopen voor alles wat nodig is om tot een beter economisch resultaat te komen, uiteraard vooraf in overleg met ondergetekende. 
Eind 2005 zullen we het salaris verhogen met 5000 €, zodat het bruto jaarloon zal worden 70.000 p. jaar (…)”

2.4. Ter vaststelling van de aard en omvang van het letsel als gevolg van het ongeval en de hieruit voortvloeiende schade heeft de rechtbank Arnhem bij beschikking van 3 december 2007 op verzoek van [verzoeker] een aantal voorlopig deskundigenberichten bevolen. Daarbij zijn een neuroloog, een neuropsycholoog, een verzekeringsgeneeskundige, een arbeidsdeskundige en een rekenkundige tot deskundigen benoemd.

2.5. De door de rechtbank benoemde neuropsycholoog dr. J. Bruins heeft in haar rapport van 16 juni 2008 - kort samengevat - geconcludeerd dat er duidelijke aanwijzingen zijn voor cognitieve functiestoornissen, dat [verzoeker] in een neerwaartse spiraal is beland waardoor zijn klachten aannemelijkerwijs zijn toegenomen en dat nog steeds sprake is van stemmingsklachten (depressie) en een toegenomen geprikkeldheid en pessimisme.

2.6. De door de rechtbank benoemde neuroloog dr. E. Oosterhoff heeft in zijn rapport van 26 januari 2009 geconcludeerd dat bij [verzoeker] sprake is van een postwhiplashsyndroom en dat er aanwijzingen zijn voor een depressief toestandsbeeld.

2.7. De door de rechtbank benoemde verzekeringsgeneeskundige mr. G.J. Kruithof heeft in zijn rapport van 26 juni 2009 geconcludeerd tot bepaalde beperkingen bij [verzoeker] als gevolg van het ongeval en een belastbaarheidspatroon opgesteld.

2.8. In een brief van 25 mei 2010 heeft de werkgever de raadsman van [verzoeker] 
- voor zover van belang - als volgt bericht:

“(…) Hierbij zoals door u gevraagd, een korte verklaring, m.b.t. de gemaakte afspraken met dhr [verzoeker].
Tijdens de sollicitatiegesprekken in okt./nov. 1997, zijn wij overeen gekomen, dat na een periode van ca 6-8 jr, na uittreden van dhr. [naam] sr, er een constructie bedacht zou worden, om dhr. [verzoeker] bij het bedrijf in te laten kopen/groeien. Op welke wijze zouden we t.z.t. nog bekijken.
In 2003 hebben we verschillende gesprekken gevoerd, maar konden nog niet de juiste constructie vinden. Door de goede inbreng in het bedrijf, van dhr. [verzoeker], hebben we wel afspraken gemaakt om met ingaande van 2005, het salaris e.d. aan te passen. 
Dit is in januari 2004 in een intentie verklaring opgeschreven (…).
Deze wijziging zou betekenen dat dhr. [verzoeker], als het ware als mede directie, zonder aandelen zijn werkzaamheden in het bedrijf zou uitvoeren.
Dit was de basis om verder te gaan, om dan na een paar jaar te kijken of er eventueel aandelen in het bedrijf gekocht zouden worden. (…)”

2.9. De door de rechtbank benoemde arbeidsdeskundige Van Geest heeft in zijn deskundigenrapport van 30 augustus 2010 bij het bepalen van de verdiencapaciteit, het ongeval weggedacht, de door de werkgever verschafte informatie over afspraken met [verzoeker] over de toekomst bij het bedrijf buiten beschouwing gelaten. Hierover heeft hij vermeld:

“(…) Zonder de gevolgen van het ongeval zou betrokkene zich als medeaandeelhouder hebben kunnen inkopen in het bedrijf. Gegevens waarmee dit bewezen kan worden of informatie aan de hand waarvan een redelijke inschatting kan worden gemaakt voor deze aanname ontbreekt. Ik heb deze ontwikkeling dan ook buiten beschouwing gelaten.

(…) Binnen de vastgestelde belastbaarheid door verzekeringsgeneeskundige Kruithof acht ik betrokkene in staat zijn taken binnen de fysieke taakbelastingen volledig te verrichten. Voor de psychische belastbaarheid zie ik weliswaar knelpunten voor de aspecten structuur en tijdsdruk, maar de uitval hierdoor is zeer afhankelijk van het werkaanbod en de lopende projecten. Arbitrair schat ik de uitval op maximaal 10%, wat onvoldoende is om de eigen functie als niet passend aan te merken. (…)
(…) Na het versturen van de concept rapportage werd aanvullende informatie van werkgever ontvangen inzake het inkomensverloop van betrokkene per 1 januari 2005. Zonder de gevolgen van het ongeval zou het inkomen per januari 2005 € 65.000,- hebben bedragen, per 1 januari 2007 € 70.000,- en naar verwachting, de lijn doortrekkend per 1 januari 2008 naar € 75.000,- en per 1 januari 2009 naar € 80.000,-. De gegevens over het verloop vanaf 1 januari 2007 zijn aannames. Bewijzen, behoudens een intentieverklaring van 6 januari 2004, ontbreken, onderzoek naar de financiële positie van werkgever wordt niet toegestaan terwijl onduidelijkheid bestaat over de door betrokkene te betalen vergoeding voor de aankoop van aandelen, over welke aankoop overigens in deze intentieverklaring niet wordt gesproken. De realiteit van deze afspraken kan ik dus niet beoordelen. Ik laat de beoordeling hiervan aan de Rechtbank over. Indien de gemaakte afspraken als realistisch worden aangemerkt is vanaf 2005 sprake van een aanzienlijk verlies aan arbeidsvermogen omdat in de praktijk betrokkene de toegezegde beloning niet heeft ontvangen, dit ondanks dat er in de taakbelasting geen substantiële wijzigingen zouden optreden en betrokkene binnen de vastgestelde belastbaarheid in staat geacht wordt te functioneren. (…)”

2.10. De door de rechtbank benoemde rekenkundige Laumen heeft in haar rapport van 14 september 2011 een berekening gemaakt van het verlies arbeidsvermogen op basis van twee varianten, te weten (1) de variant dat [verzoeker], het ongeval weggedacht, zou blijven werken op het niveau waarop hij werkzaam was en geen titulair directeur wordt en (2) de variant dat hij, het ongeval weggedacht, wel titulair directeur wordt. Laumen heeft de schade wegens verlies verdienvermogen inclusief schade wegens pensioenverlies en fiscale component vastgesteld op respectievelijk € 178.146,93 (variant I) en € 471.767,80 (variant II). Daarbij is uitgegaan van een pensioenleeftijd van 65 jaar.

2.11. In een brief van 15 juni 2013 heeft [naam BV] onder meer het volgende vermeld:

“(…) Naar aanleiding van de vraag in de zaak [verzoeker] of de heer [verzoeker] wel of niet in de onderneming [naam BV] zou zijn toegetreden per jan. 2005, zou ik als directie kort en bondig kunnen antwoorden met een ja.
Sterker nog, de groei van de onderneming en de stap te starten met nieuwbouw van het bedrijfspand hingen juist af van de samenwerking met de heer [verzoeker]. Besloten was door ons beiden dat ik zelf enige jaren de onderneming zou leiden en vervolgens na groei, diverse investeringen etc, de continuïteit van het bedrijf zou waarborgen en dhr. [verzoeker] ten eerste een bijbehorend loon toekennen, met de afgesproken verantwoordelijkheden. (…)”

3 Het geschil

3.1. [verzoeker] verzoekt de rechtbank (samengevat), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat het door zijn werkgever genoemde carrière- en inkomensverloop in de denkbeeldige situatie zonder ongeval voldoende aannemelijk is en samen met de door Laumen vervaardigde variant II van de berekening van het verlies verdienvermogen (na correctie vanwege een pensioenleeftijd van 67 jaar en aanpassing van de kapitalisatiedatum) als uitgangspunt dient te worden gehanteerd voor de vaststelling van de schade wegens verlies verdienvermogen,
II. Euro Insurance te bevelen binnen een bepaalde termijn medewerking te verlenen aan het laten uitvoeren van een herberekening van het verlies verdienvermogen door Laumen op basis van de onder I. genoemde uitgangspunten, waarbij rekening dient te worden gehouden met een pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar en een kapitalisatiedatum gelegen op een datum van vier weken na de datum van het gereedkomen van de nieuwe berekening, en te bepalen dat Euro Insurance alle hiermee verband houdende buitengerechtelijke kosten voor haar rekening dient te nemen,
III. Euro Insurance te bevelen het conform II. berekende bedrag inclusief fiscale component te vermeerderen met de wettelijke rente binnen vier weken na de datum van het definitieve deskundigenrapport van Laumen aan [verzoeker] te betalen,
IV. de kosten ex artikel 1019aa Rv te begroten op € 7.618,64 inclusief 6% kantoorkosten en 21% BTW, te vermeerderen met het griffierecht en Euro Insurance te bevelen dit bedrag binnen zeven dagen na de te bewijzen beschikking te vergoeden.

4 De beoordeling

4.1. Kern van het geschil tussen partijen heeft betrekking op de berekening van het verlies verdienvermogen. Het gaat daarbij om de vraag hoe het carrièreverloop en de salarisontwikkeling van [verzoeker] zou zijn geweest in de hypothetische situatie zonder ongeval. 
[verzoeker] heeft zich op het standpunt gesteld dat ervan moet worden uitgegaan dat hij, het ongeval weggedacht, titulair directeur zou zijn geworden van de vennootschap waarbij hij reeds voor het ongeval in dienst was en dat zijn brutosalaris per 1 januari 2005 zou worden verhoogd tot € 65.000,00 en per 1 januari 2006 tot € 70.000,-, met een verdere uitloop naar € 80.000,00 op enig moment. Euro Insurance heeft gesteld dat [verzoeker] in de situatie zonder ongeval in dezelfde functie werkzaam zou zijn gebleven als waarin hij voorafgaand aan het ongeval werkzaam was, met hetzelfde salaris.

4.2.
De bewijslast betreffende de omvang van het verlies verdienvermogen rust op [verzoeker]. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een door hem en zijn werkgever ondertekende verklaring van 6 januari 2004, alsmede twee brieven van zijn werkgever van 25 mei 2010 en 15 juni 2013 overgelegd. Echter, ook met inachtneming van het uitgangspunt dat aan een benadeelde die blijvende letselschade heeft opgelopen geen strenge eisen mogen worden gesteld met betrekking tot het te leveren bewijs van schade wegens het verlies van toekomstige inkomsten uit arbeid, heeft [verzoeker] met deze stukken vooralsnog zijn standpunt niet voldoende aannemelijk gemaakt. Daarbij is van belang dat schriftelijke verklaringen met enige terughoudendheid dienen te worden beoordeeld. Dit geldt in het onderhavige geval temeer omdat het gaat om verklaringen van de directeur van [naam BV], voor welke vennootschap [verzoeker] al sinds 1998 werkzaam is. 
Voor zover Euro Insurance zich op het standpunt heeft gesteld dat leidend dient te zijn dat de verzekeringsgeneeskundige in zijn rapport is uitgegaan van de hypothetische situatie dat [verzoeker], het ongeval weggedacht, in dezelfde functie werkzaam zou zijn gebleven, wordt dit betoog gepasseerd. De verzekeringgeneeskundige heeft geen standpunt ingenomen op het punt van de carrièreontwikkeling van [verzoeker] zonder ongeval en kon dat ook niet, gelet op het geschil dat hierover tussen partijen bestaat. Hij heeft het aan de rechtbank overgelaten om hierover een beslissing te nemen.
Voor de beoordeling van de stellingen van [verzoeker] is daarom nadere bewijsvoering noodzakelijk.

4.3.
Dit brengt de vraag met zich of de onderhavige deelgeschilprocedure zich hiervoor leent. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Ingevolge artikel 1019w lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) moet het gaan om geschillen over of in verband met een deel van hetgeen ter zake van de schade door dood of letsel tussen partijen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. In artikel 1019z Rv is bepaald dat de rechter het verzoek afwijst voor zover de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. 
In de parlementaire geschiedenis is in dit verband onder meer opgemerkt dat de rechterlijke uitspraak in een deelgeschilprocedure partijen in staat moet stellen de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden (Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 3 p. 2). Als ratio van de deelgeschilprocedure is genoemd de bevordering van de buitengerechtelijke onderhandelingen. Daarbij is opgemerkt dat de investering in tijd, geld en moeite moeten worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 3 p. 18). De rechter heeft hierbij een ruime beoordelingsvrijheid (Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 8, p. 9).

4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de investering in tijd, geld en moeite die in het onderhavige geval verbonden is aan het horen van getuigen opweegt tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Hierbij is van belang dat de feiten die bewezen dienen te worden slechts beperkt van omvang en niet complex zijn, zodat niet te verwachten is dat bewijslevering veel tijd in beslag zal nemen en daarmee tevens kostbaar zal zijn. Partijen zijn het er bovendien over eens dat het (financiële) belang groot is: indien na bewijslevering wordt geoordeeld dat het standpunt van [verzoeker] moet worden gevolgd zal sprake zijn van een veel groter verlies aan verdienvermogen dan in de situatie dat ervan wordt uitgegaan dat hij in dezelfde functie als voor het ongeval werkzaam zou zijn gebleven. 
De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat de aansprakelijkheid van Euro Insurance voor de gevolgen van het ongeval vast staat en dat partijen naar verwachting de bestaande impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen kunnen doorbreken indien duidelijkheid bestaat over de uitgangspunten die bij de berekening van het inkomen van [verzoeker] in de situatie zonder ongeval in acht dienen te worden genomen, nu voor het overige weinig geschilpunten aan minnelijke overeenstemming in de weg lijken te staan.
[verzoeker] zal derhalve worden toegelaten tot het leveren van bewijs voor zijn stellingen. Aansluitend op het getuigenverhoor kan, indien aan de orde, het tegengetuigenverhoor gehouden worden.

4.5.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. ECLI:NL:RBGEL:2013:3764