Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb 's-Gravenhage 071212 verzoek voorschot van € 35.000,- op schadevergoeding en van € 35.000,- op BGK prematuur

Rb 's-Gravenhage 071212 verzoek voorschot van € 35.000,- op schadevergoeding en van € 35.000,- op BGK prematuur;
- kosten gevorderd € 8.216,53; niet begroot, want verzoek evident prematuur

4.            De beoordeling

4.1.        Ter beoordeling staat in de eerste plaats of het verzoek van [benadeelde] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv, zoals Elbas stelt en Unigarant betwist.

4.2.        In dit geval is de verzochte beslissing beperkt tot de gevorderde bevoorschotting. In de wetsgeschiedenis wordt een geschil over de tussentijdse (aanvullende) bevoorschotting van de schade en de buitengerechtelijke kosten uitdrukkelijk als voorbeeld van een mogelijk deelgeschil genoemd (Kamerstukken II2007-2008, 31518, nr. 3, p. 10, 16,20 en 21). De enkele omstandigheid dat een beslissing op het verzoek niet direct zal leiden tot een vaststellingsovereenkomst, maakt bovendien niet dat het verzoek niet geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Volgens de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 31518, nr. 8. p. 9) is immers geen beletsel dat er mogelijk meerdere deelgeschilprocedures nodig zullen blijken te zijn om tot een alomvattenende afwikkeling van de zaak te komen. Dit neemt niet weg dat de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren moet opwegen tegen de kosten en het tijdsverloop van de deelgeschilprocedure. De investering in tijd, geld en moeite moeten dus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008,3 IS 18, nr. 3, p. 18).

4.3.        De beantwoording van de vraag of Unigarant gehouden is een (nader) voorschot op de schadevergoeding aan [benadeelde] te verstrekken is afhankelijk van de beantwoording van de vraag of het op voorhand voldoende aannemelijk is dat tenminste het bedrag van het door [benadeelde] gevorderde voorschot op de schadevergoeding, boven het voorschot dat Unigarant reeds heeft voldaan, bij wijze van schadevergoeding in een eventuele bodemprocedure aan hem zal worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag zich in dit geval niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

4.4.        Aan de beantwoording van de vraag of de gestelde schade aannemelijk is, liggen deelvragen ten grondslag waarover partijen diepgaand van mening verschillen, waaronder de vraag naar de door [benadeelde] gestelde en door Unigarant betwiste beperkingen en het causaal verband tussen deze beperkingen en het ongeval. [benadeelde] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij klachten heeft en dat deze zijn ontstaan door het ongeval stukken overgelegd, waaronder brieven van de huisarts, de verzekeringsarts, medisch adviseurs het re-integratieplan van het UWV en een expertiserapport van psychiater drs. J.L.M Schoutrop. Gezien de gemotiveerde betwisting van Unigarant kan op basis van deze stukken naar het oordeel van de rechtbank nu nog geen beslissing worden genomen ten aanzien van het bestaan van de klachten en het bestaan van een causaal verband tussen deze klachten en het ongeval. Daarvoor is deskundigenonderzoek vereist. In de eerste plaats is daartoe van belang dat uit de overgelegde stukken blijkt dat [benadeelde] voor het ongeval regelmatig last had van hoofdpijnklachten. Niet valt uit te sluiten dat deze voorgeschiedenis tot een deel van de gestelde lichamelijke klachten heeft geleid. Verder is van belang dat een oordeel van een behandelend arts - zoals dat van drs. Schoutrop - veelal is gebaseerd op de informatie die door de patiënt zelf is verstrekt (anamnese), waarbij niet per definitie is onderzocht of de door de patiënt verstrekt gegevens juist zijn.

4.5.        Uit het voorgaande volgt dat voordat kan worden toegekomen aan de vraag naar de omvang van de schade - waarover tussen partijen eveneens verschil van mening bestaat - eerst een beslissing moet worden genomen over diverse andere geschilpunten tussen partijen, waartoe echter een deskundige zal moeten worden geraadpleegd. Partijen zijn ook ter zitting overeengekomen dat zij de heer dr. E.M.H, van den Doel, neuroloog in het Meander Medisch Centrum te Amersfoort, zullen benaderen en hem gezamenlijk zullen verzoeken bij [benadeelde] een neurologisch onderzoek te verrichten. Indien uit deze rapportage zou blijken dat [benadeelde] als gevolg van het ongeval klachten heeft opgelopen, valt niet uit te sluiten dat nadien nog een verzekeringsgeneeskundig en/of arbeidsgeneeskundig onderzoek vereist is ter vaststelling van de als gevolg van de klachten ontstane beperkingen.

4.6.        Gelet hierop en nu er concrete aanwijzingen ontbreken dat partijen na een beslissing op het verzoek tot een vaststellingsovereenkomsten zouden kunnen komen, is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst niet opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure, zodat het verzoek tot bevoorschotting op de schadevergoeding op grond van artikel 1019z Rv moet worden afgewezen.

4.7.        Voor wat betreft de verzochte bevoorschotting op de buitengerechtelijke kosten overweegt de rechtbank als volgt. Wat er ook verder zij van het betoog van [benadeelde] dat de gestelde kosten van rechtsbijstand in de door [benadeelde] gevoerde WIA-procedures op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking kunnen komen - hetgeen door Unigarant is weersproken - is de rechtbank van oordeel dat in verband met de thans nog bestaande onduidelijkheid over het causaal verband en daarmee over de omvang van de eventuele schade, Unigarant niet gehouden is de door mr. Viragh aan [benadeelde] in rekening gebrachte kosten van €  35.000,— te voldoen. Het verzoek tot bevoorschotting van deze kosten zal dan ook worden afgewezen.

4.8.        [benadeelde] vordert ex artikel 1019aa Rv begroting van de kosten van de deelgeschilprocedure en veroordeling van Unigarant tot vergoeding van deze kosten. Mr. Viragh voert aan in deze procedure in totaal voor € 8.216,53 aan kosten te hebben gemaakt. Unigarant heeft betoogd dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien het verzoek onnodig en onterecht is ingesteld.

4.9.        Op grond van artikel 1019aa Rv dient de rechtbank de kosten van de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade lijdt door dood of letsel te begroten, ook als het verzoek wordt afgewezen. Begroting blijft echter achterwege indien de kosten de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW niet kunnen doorstaan of omdat de procedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval de kosten van de behandeling van het verzoek niet voldoen aan de voormelde redelijkheidstoets, omdat het niet redelijk is dat deze kosten zijn gemaakt. Uit het voorgaande is gebleken dat een deelgeschilprocedure in dit geval prematuur is en dat partijen buiten rechte eerst nog verdere stappen moeten zetten, alvorens zij de rechtbank kunnen verzoeken over een deel van hun geschil een oordeel te geven. Dit had mr. Viragh op voorhand evident moeten zijn. Het starten van een deelgeschilprocedure heeft dan ook geleid tot nodeloos gemaakte proceskosten, waarvan het niet redelijk is deze op Unigarant af te wentelen. Gelet hierop blijft een begroting van de kosten van dit deelgeschil aan de zijde van [benadeelde] achterwege. PIV-site