Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 131119 verzoek bedrijfseconomisch onderzoek ter zitting ingetrokken, Voorschot op de schade, voorschot op bgk (verzocht € 5.460,12; toegewezen € 5000,00)

RBMNE 131119 verzoek bedrijfseconomisch onderzoek ter zitting ingetrokken, Voorschot op de schade, voorschot op bgk (verzocht € 5.460,12; toegewezen € 5000,00)
- verzocht 23,5 uur x € 280,00 + BTW, toegewezen 10 uur x € 255,00 x 1,21 = 3085,50 (korting met 13,5 uur vanwege voorzienbare afwijzing deel verzochte)

2
De beoordeling

2.1.
[verzoekster] is op 3 juli 2017 een ongeval overkomen. Zij reed met een snelheid van ongeveer 90 km per uur op de meest rechter rijstrook van de [..] . [verweerder sub 1] was bestuurder van een vrachtwagen. Bij het invoegen van de ene rijstrook naar de andere rijstrook heeft de rechtervoorkant van de vrachtwagen de auto van de van [verzoekster] links achter geraakt. De auto van [verzoekster] kwam daardoor dwars op de weg te staan en is door de vrachtwagen nog enige tijd voortgeduwd, totdat de vrachtwagen tot stilstand kwam. TVM is de WAM-verzekeraar van de vrachtwagen. Zij heeft de aansprakelijkheid van het ongeval erkend.

2.2.
Na het ongeval heeft [verzoekster] de huisarts bezocht vanwege hoofdpijn. De huisarts heeft haar verwezen naar de fysiotherapeut. Daarna is zij vanwege haar klachten bij verschillende (para)medici onder behandeling geweest: een neuroloog, revalidatiearts, een manueel therapeut, een orofaciaal musculoskeletaal specialist en een psycholoog. [verzoekster] werkte voor het ongeval als zzp-er in haar eigen bedrijf “ [bedrijfsnaam] ”.

2.3.
In dit deelgeschil heeft [verzoekster] in de eerste plaats verzocht dat TVM medewerking moet verlenen aan een bedrijfseconomisch onderzoek naar het verlies aan arbeidsvermogen als gevolg van het ongeval. Dit onderzoek zou dan moeten worden uitgevoerd door drs. [A] . Daarnaast heeft zij verzocht te bepalen dat TVM haar een voorschot op de schade moet betalen van € 25.000,00 en dat TVM (na wijziging van het verzoek) een voorschot op de buitengerechtelijke kosten moet betalen van € 5.460,12.

2.4.
TVM heeft in de eerste plaats het verweer gevoerd dat het verzoek niet geschikt is voor een deelgeschil. Inhoudelijk heeft TVM naar voren gebracht dat een bedrijfseconomisch onderzoek (nog) niet aan de orde is, omdat het causaal verband tussen het ongeval en de (mate van) arbeidsongeschiktheid nog niet vaststaat. Zij wijst daarvoor naar de adviezen van haar medisch adviseur van 7 januari 2019 en 29 maart 2019. Dit nog afgezien van de bezwaren die TVM heeft tegen de benoeming van [A] als deskundige. Ook het gevraagde voorschot op de schade en de buitengerechtelijke kosten moeten volgens TVM worden afgewezen

Is de deelgeschilprocedure geschikt om de verzoeken te behandelen?

2.5.
De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen het op bepaalde punten niet eens kunnen worden, waardoor de buitengerechtelijke onderhandelingen worden belemmerd. Een partij (of partijen gezamenlijk) kunnen in een deelgeschilprocedure de rechter verzoeken op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met buitengerechtelijke onderhandelingen, met als uiteindelijk doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst.

2.6.
Als partijen vastlopen op de vraag of er een onderzoek door een deskundige noodzakelijk is kan een beslissing daarover de onderhandelingen weer op gang brengen. Een verzoek om te bepalen dat de andere partij medewerking moet verlenen aan een deskundigenonderzoek kan dan ook in een deelgeschil aan de orde komen. Geschillen over tussentijdse (aanvullende) bevoorschotting worden in de wetsgeschiedenis uitdrukkelijk als voorbeeld van een mogelijk deelgeschil genoemd (Kamerstukken II 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 10, 16, 20 en 21). Verder kan een beslissing over tussentijdse vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand een belemmering wegnemen voor het tot stand komen van een vaststellingsovereenkomst, omdat rechtshulp daarbij over het algemeen noodzakelijk is.

2.7.
De conclusie is dat alle drie de verzoeken naar hun aard geschikt zijn voor behandeling in een deelgeschil te worden behandeld. De rechtbank zal de verzoeken daarom inhoudelijk behandelen.

het verzoek tot medewerking aan een bedrijfseconomisch onderzoek

2.8.
De conclusie van de medisch adviseur van TVM in het rapport van 29 maart 2019 dat “100% causaal verband nog niet kan worden gegeven” is gebaseerd op de informatie van de behandelaars waarover zij op dat moment beschikte. Er is geen rapport van een medisch deskundige die op basis van eigen onderzoek in kaart heeft gebracht wat de klachten en beperkingen van [verzoekster] zijn en heeft beoordeeld of deze klachten en beperkingen het gevolg zijn van het ongeval. Zolang een dergelijke inventarisatie ontbreekt kan ook niet worden beoordeeld in hoeverre [verzoekster] als gevolg van het ongeval beperkt is in haar werkzaamheden in haar eigen bedrijf. Dit punt is ter zitting met partijen besproken, evenals het belang van deze informatie voor het kunnen uitvoeren van een zinvol bedrijfseconomisch onderzoek. Partijen hebben ter zitting met elkaar afgesproken dat zo spoedig mogelijk een geneeskundige expertise zal worden uitgevoerd. [verzoekster] heeft daarna haar verzoek tot medewerking aan een bedrijfseconomisch onderzoek ter zitting ingetrokken.

voorschot op de schadevergoeding

2.9.
TVM heeft een bedrag van € 29.540 (6.3.4.11 van de procesinleiding) of € 22.500,00 (3.13 van het verweerschrift) als voorschot op de schade betaald.

Bij de beoordeling van de vraag of TVM een nader voorschot op de schadevergoeding moet betalen is van belang dat de aard van de deelgeschilprocedure maakt dat de deelgeschilrechter zoveel mogelijk uitdrukkelijk en zonder voorbehoud oordeelt. Dit betekent dat op basis van de stukken die nu in het dossier zitten, vastgesteld moet kunnen worden dat [verzoekster] een aanspraak heeft op schadevergoeding die de voorschotten die TVM heeft betaald (in aanzienlijke mate) overstijgt.

2.10.
De grootste door [verzoekster] genoemde schadeposten zijn het verlies aan arbeidsvermogen en de behoefte aan huishoudelijke hulp. De beschikbare stukken zijn echter onvoldoende om te kunnen vaststellen in hoeverre de klachten en beperkingen die [verzoekster] ervaart (geheel) het gevolg zijn van het ongeval. Zoals hiervoor is overwogen moeten de beperkingen worden beoordeeld en in kaart gebracht door een medisch deskundige (bijvoorbeeld een verzekeringsarts die dit weergeeft in een functionele mogelijkhedenlijst). Daar komt bij dat beperkingen niet altijd hoeven te leiden tot (volledige) arbeidsongeschiktheid. Een arbeidskundige zal dan ook moeten onderzoeken in hoeverre de door de medisch deskundige vastgestelde beperkingen leiden tot verlies aan arbeidsvermogen.

2.11.
De rechtbank is het eens met [verzoekster] dat haar positie als zelfstandige lastiger is dan die van een werknemer in loondienst aan wie het loon de eerste tijd van arbeidsongeschiktheid wordt doorbetaald, maar dat neemt niet weg dat voor een goed beeld van de schade duidelijk moet zijn in hoeverre zij als gevolg van het ongeval beperkt was om haar werk (volledig) te doen. Uit de gegevens in het dossier en wat partijen daarover naar voren hebben gebracht blijkt dat [verzoekster] al in een brief van 18 juli 2018 om een dergelijk bedrijfsonderzoek gevraagd, terwijl er toen nog geen duidelijkheid was over de medische aspecten van het ongeval. In haar reactie op de brief van 18 juli 2018 wijst TVM (in een brief van 16 augustus 2018) op de noodzaak van een medische onderbouwing van het verlies aan verdienvermogen. In deze brief vermeldt TVM dat er door haar geen medisch advies is gevraagd in deze zaak en zij geeft een samenvatting van de gang van zaken. Zij benadrukt daarbij dat [verzoekster] op 15 januari 2018 heeft laten weten dat de klachten zijn afgenomen en dat zij heeft voorgesteld de zaak te willen regelen, maar dat dat niet tot resultaat heeft geleid. In de correspondentie tussen [verzoekster] en TVM na 16 augustus 2018 stuurt [verzoekster] nadere medische stukken. In antwoord daarop geeft TVM nogmaals aan dat er onvoldoende aanleiding is om aan te kunnen nemen dat er sprake is van beperkingen die tot inkomensschade leiden. Dit advies is echter niet gebaseerd op een medische advies, want dat heeft TVM dan nog niet gevraagd. Het is op zichzelf genomen wel begrijpelijk dat TVM het eerst niet nodig vond om een medisch advies te vragen, omdat het er op leek dat [verzoekster] snel weer aan het werk zou zijn en de zaak afgesloten zou kunnen worden. Uit de brief van 16 augustus 2018 blijkt echter ook dat TVM er van op de hoogte was dat [verzoekster] een terugslag had gehad en dat in maart/april 2018 een nieuwe periode van behandelingen was begonnen. Dit gegeven in samenhang met het verzoek van [verzoekster] om een bedrijfseconomisch onderzoek te laten uitvoeren en de schadestaat waarin het verlies aan arbeidsvermogen een grote post vormde, had voor TVM aanleiding moeten zijn om haar medisch adviseur te vragen de medische aspecten in kaart te brengen. Ook als er nog geen medische eindtoestand was had de situatie tussentijds beoordeeld kunnen worden, zodat er een indicatie was of [verzoekster] als gevolg van het ongeval niet of minder kon werken, of dat er geen beperkingen waren. TVM vraagt pas begin januari 2019 een medisch advies, in verband met een gesprek dat zal plaatsvinden tussen TVM en [verzoekster] in aanwezigheid van haar advocaat. TVM had eerder haar medisch adviseur kunnen inschakelen. Anderzijds was de wens van [verzoekster] om een bedrijfseconomisch onderzoek te laten uitvoeren zonder dat er objectief medisch rapport beschikbaar was, niet de meest voor de hand liggende eerste stap in de afhandeling van de schade. Alles bij elkaar genomen hebben partijen veel tijd en energie besteed aan de discussie over het inschakelen van een bedrijfseconoom, waardoor veel tijd verloren is gegaan die wellicht zinvoller besteed had kunnen worden, bijvoorbeeld aan begeleiding door een arbeidskundige. TVM heeft dat wel voorgesteld, maar van [verzoekster] heeft naar voren gebracht daar op dat op dat moment geen behoefte (meer) aan te hebben. Als er duidelijkheid zou zijn geweest over de beperkingen was gerichte arbeidskundige begeleiding misschien wel zinvol geweest.

2.12.
Om op dit punt duidelijkheid te krijgen zijn partijen ten slotte ook overeengekomen dat daarvoor medische onderzoeken nodig zijn. De uitkomst daarvan zal [verzoekster] dus moeten afwachten.

2.13.
Ondanks de onduidelijkheid over de medische situatie op dit moment, ziet de rechtbank aanleiding om het voorschot gedeeltelijk toe te wijzen. De medisch adviseur van TVM heeft aangegeven dat er bij haar twijfel is over het causaal verband vanwege het tijdsverloop tussen het ongeval en het eerste bezoek aan de huisarts en omdat - gelet op de verwijzing van de huisarts naar de GGZ vanwege stemmingsstoornissen - er meer aan de hand moet zijn dan alleen stress vanwege de letselschadezaak. Deze punten zullen beoordeeld worden in een nader medisch onderzoek, maar de medisch adviseur heeft ook opgemerkt dat de aard van de klachten van [verzoekster] in principe overeenkomen met de toedracht van het ongeval en dat uit de informatie van de huisarts over de periode 3 juli 2012 tot aan het ongeval niet is gebleken dat er vóór het ongeval klachten en beperkingen waren die het bestaan van de huidige klachten en beperkingen kunnen verklaren. Daarom is de rechtbank is van oordeel dat er ook aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat dat [verzoekster] door het ongeval - in elk geval in enige mate - beperkt is, of beperkt is geweest in haar mogelijkheden om te werken. De rechtbank bepaalt daarom dat TVM nog een voorschot van € 10.000,00 aan [verzoekster] moet betalen.

de buitengerechtelijke kosten

2.14.
Ter onderbouwing van de reeds gemaakte buitengerechtelijke kosten heeft [verzoekster] de facturen overgelegd voor de werkzaamheden die door haar huidige advocaat zijn verricht in de periode 18 juni 2018 tot en met 30 maart 2019. Het gaat om een tijdsbesteding van 30 uur tegen een uurtarief dat oploopt van € 255,00 (exclusief 6% kantoorkosten) naar € 280,00 (inclusief kantoorkosten). TVM heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het gehanteerde tarief. Volgens haar moet bevoorschotting plaatsvinden met toepassing van de PIV-staffel die tot stand is gekomen in overleg tussen belangenbehartigers en verzekeraars. Verder heeft zij er op gewezen dat 10 van de 30 uren het gevolg is van de overdracht van de vorige belangenbehartiger naar de huidige belangenbehartiger. Zij wijst erop dat zij aan deze belangenbehartiger ook al buitengerechtelijke kosten heeft betaald. Voor de werkzaamheden van de huidige advocaat van [verzoekster] heeft TVM in totaal € 5.000,00 betaald, waarvan een bedrag van € 2.000,00 in juni 2019, dus na het indienen van het verzoekschrift

2.15.
De buitengerechtelijke kosten die worden gemaakt om de aansprakelijkheid en de hoogte van de geleden (letsel)schade te bepalen, worden vergoed door (de verzekeraar van) de aansprakelijke partij, voor zover het redelijk en noodzakelijk was daarvoor deskundige bijstand in te roepen en de daarvoor gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn (de dubbele redelijkheidstoets). Deze kosten moeten worden begroot op grond van artikel 6:96 BW en niet op grond van de PIV-staffel, zoals TVM wenst. Deze staffel heeft geen bindende kracht en is ook in de rechtspraak (nog) niet algemeen aanvaard als richtsnoer voor de begroting van buitengerechtelijke kosten.

2.16.
Aan de eerste redelijkheidstoets is voldaan. Bij letselschade is het in het algemeen redelijk om deskundige rechtsbijstand in te roepen. Dat is ook niet in geschil.

2.17.
Bij de beoordeling van de vraag of de hoogte van de kosten redelijk is, is in de jurisprudentie het uitgangspunt dat het enkele feit dat de schade nog niet vaststaat, of als uiteindelijk komt vast te staan dat de geleden schaden beperkt is, op zichzelf geen reden is om in redelijkheid gemaakte kosten niet te vergoeden. (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 13 maart 2015 ECLI:NL:HR 2015:586). In letselschadezaken betekent dit uitgangspunt dat, ook al staat de omvang van de schade niet vast en/of is de aansprakelijke partij van mening dat de uiteindelijke schade beperkt zal zijn, dit op zichzelf geen reden is om te weigeren voorschotten te betalen op de buitengerechtelijke kosten, zelfs als dit bedrag meer is dan de uiteindelijke schade. De reden hiervan is dat de benadeelde de (financiële) mogelijkheid moet hebben zijn of haar schade te verhalen en het niet redelijk is dat de benadeelde dit gedeelte van de schade zou moeten voorfinancieren.

2.18.
Bij de vraag of de gedeclareerde kosten redelijk zijn speelt het volgende. In het algemeen wordt in letselschadezaken op basis van het aantal gewerkte uren bij de verzekeraar gedeclareerd. Zo is het hier ook gegaan. Een advocaat heeft een grote mate van vrijheid bij de inrichting en de omvang van de werkzaamheden ten behoeve van zijn of haar cliënt en de cliënt en advocaat zijn ook vrij om een bepaald tarief overeen te komen. Maar als de benadeelde verlangt dat de aansprakelijke partij deze kosten van de rechtsbijstand betaalt mag verwacht mag worden dat de benadeelde en diens professionele belangenbehartiger ook rekening houden met het belang van de aansprakelijke partij door er voor te zorgen dat de kosten binnen de grenzen van de redelijkheid blijven. Het is niet zo dat een verzekeraar onbeperkt alle gemaakte buitengerechtelijke kosten moet voldoen. Het gaat er niet om of de belangbehartiger alle gedeclareerde werkzaamheden werkelijk heeft verricht, maar om de vraag of het redelijk is dat de kosten daarvan in volle omvang voor rekening van de aansprakelijke partij komen.

2.19.
De rechtbank is het eens met [verzoekster] dat het - onder meer vanwege het feit dat [verzoekster] een eigen bedrijf heeft - hier gaat om een niet zeer eenvoudige zaak, die behandeling door een specialist op het gebied van letselschade rechtvaardigt. Bij de facturen heeft de advocaat een gedetailleerd overzicht gegeven van de verrichte werkzaamheden, waarin de aard van de werkzaamheden tot op de minuut nauwkeurig zijn gespecificeerd, maar dat wil niet zeggen dat al deze werkzaamheden noodzakelijk waren voor het vaststellen van de schade en/of dat het voor al deze werkzaamheden (elke e-mail, gesprek, opvragen van stukken etc.) redelijk is om daarvoor het hoge specialistentarief te declareren. De discussie tussen partijen is vooral gegaan over de hoogte van het tarief en niet zozeer over de verrichte werkzaamheden en de rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten en ziet ook onvoldoende reden om in het kader van deze deelgeschilprocedure de gefactureerde bedragen tot in detail te beoordelen. Het gaat hier niet om een (bodem)procedure waarin betaling van facturen wordt gevorderd. De beoordeling zal daarom worden beperkt tot de vraag of er in dit stadium van de procedure aanleiding is voor een nader voorschot op de buitengerechtelijke kosten. Dat is wel het geval, zeker waar er nu een begin wordt gemaakt met het medische beoordelingstraject, waarbij deskundige bijstand vereist is. De rechtbank zal daarom bepalen dat TVM een nader voorschot op de buitengerechtelijke kosten betaalt van € 5.000,00

kosten deelgeschil

2.20.
De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoekster] € 7.961,80 (23,5 uur tegen een uurtarief van € 280,00 (exclusief btw).

2.21.
De rechtbank is het niet eens met TVM dat de begroting van de kosten achterwege moet blijven. Uit het feit dat de verzoeken tot toekenning van een voorschot op de schade en de buitengerechtelijke kosten gedeeltelijk worden toegewezen blijkt dat het niet zo is dat het deelgeschil volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld.

2.22.
De rechtbank ziet wel reden om zowel het tarief al het aantal bestede uren te matigen. Daarbij is in aanmerking genomen dat het inhoudelijk belangrijkste onderwerp van dit deelgeschil het verzoek was tot medewerking aan een bedrijfseconomisch onderzoek. Het had echter bij het indienen van het verzoekschrift al duidelijk moeten zijn dat een dergelijk verzoek geen kans van slagen had bij de huidige stand van zaken, waarbij er geen duidelijkheid was over de mate waarin [verzoekster] als gevolg van het ongeval beperkt was om haar werk (volledig) te doen. De tijd voor dat gedeelte van het verzoek is dan ook niet redelijkerwijs besteed. De twee overblijvende verzoeken rechtvaardigen niet een tijdsbesteding van 23 uur tegen een zo hoog specialistentarief van € 280,00. De rechtbank begroot de kosten van het deelgeschil op € 3.085,50 inclusief btw (10 uur x € 255,00 x 1,21), te vermeerderen met het griffierecht van € 914,00.

geen hoofdelijke veroordeling

2.23.
[verzoekster] heeft verzocht om hoofdelijke veroordeling van TVM en [verweerder sub 1] . De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding. [verzoekster] heeft een eigen vorderingsrecht ten opzichte van TVM. TVM zal worden veroordeeld tot betaling van de toegewezen bedragen.

niet uitvoerbaar bij voorraad

2.24.
De rechtbank zal deze beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals [verzoekster] vraagt, omdat tegen een beschikking in een deelgeschilprocedure geen hogere voorziening openstaat. Dit volgt uit artikel 1019bb RV ECLI:NL:RBMNE:2019:5699