Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 230408 eiser had sportschoolabonnement eerder op kunnen zeggen

Rb Arnhem 230408 eiser had sportschoolabonnement eerder op kunnen zeggen
4.12.  Indien iemand uitgaven heeft gedaan ter verkrijging van een op zichzelf niet op geld waardeerbaar onstoffelijk voordeel en hij dit voordeel heeft moeten missen, zal met het oog op het begroten van de door hem geleden schade - die als vermogensschade moet worden aangemerkt - als uitgangspunt hebben te gelden dat de waarde van het gemiste voordeel moet worden gesteld op de voor het verkrijgen daarvan gedane uitgaven die hun doel hebben moeten missen (zie HR 28 januari 2005, NJ 2008, 55). De contributie voor de voetbalvereniging voor het voetbalseizoen 2005-2006 ad € 110,= is op die grond toewijsbaar. Dat [eiser] die contributie heeft moeten betalen is door [gedaagde] niet betwist. Aangezien [eiser] op 4 september 2005, dus aan het begin van het voetbalseizoen, geblesseerd is geraakt, is – gezien de aard van de blessure - voldoende aannemelijk dat dat seizoen voor hem zo niet geheel, dan toch voor een groot deel verloren is gegaan.

4.13.  [eiser] vordert daarnaast een bedrag van € 570,= voor kosten van de sportschool tot en met maart 2007. De contributie aan de sportschool bedraagt € 30,= per maand, zodat het gevorderde bedrag kennelijk ziet op de contributie gedurende de periode september 2005 tot en met maart 2007. Gezien de aard van het letsel is aannemelijk dat [eiser] in de periode na 4 september 2005 niet kon sporten, zodat de kosten die hij voor de sportschool moest maken hun doel hebben gemist. Het valt echter niet in te zien dat [eiser] niet eerder zijn abonnement had kunnen opzeggen of had kunnen terugbrengen tot een abonnement voor een geringere frequentie dan drie keer per week. Dat [eiser] dat niet op tijd door had, zoals hij ter comparitie heeft verklaard, is een omstandigheid die aan hem kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:101 BW. De rechtbank stelt schattenderwijs vast dat van [eiser] kon worden gevergd binnen vier maanden nadat hij geblesseerd was geraakt zijn abonnement aan te passen. Terzake van deze vordering is dus een bedrag van € 120,= toewijsbaar.

4.14.  [eiser] heeft verder een bedrag van € 285,60 aan reiskosten gevorderd. Het hof heeft terzake van reiskosten reeds een bedrag van € 164,01 toegewezen, zodat terzake van reiskosten in ieder geval niet meer dan (€ 285,60 - € 164,01 = ) € 121,59 kan worden toegewezen. [gedaagde] heeft deze kosten slechts in algemene zin betwist met de stelling dat [eiser] heeft nagelaten aan te geven welke posten na de zitting van het hof zijn opgekomen. Die algemene betwisting is onvoldoende gemotiveerd, te meer daar ook [gedaagde] zelf de bij dagvaarding overgelegde schadestaat had kunnen vergelijken met de in de strafzaak overgelegde schadestaat. De meerdere reiskosten ten bedrage van € 121,59 zijn daarom als onvoldoende gemotiveerd betwist toewijsbaar.
LJN BD1779