Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-Brabant 090616 verjaring en schending klachtplicht door aansprakelijkstelling op 09-01-2015 vanwege op 19-03-2009 bekend geworden "medische misser" waarvan huisarts meldde dat niemand enige blaam trof

Rb Oost-Brabant 090616 verjaring en schending klachtplicht door aansprakelijkstelling op 09-01-2015 vanwege op 19-03-2009 bekend geworden "medische misser" waarvan huisarts meldde dat niemand enige blaam trof;
- kosten; gevorderd 14,9 uur x € 300,00; begroot, niet toegewezen 14,9 x € 220,00

Klachtplicht 

4.5. 
Ingevolge artikel 6:89 BW kan een schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd. 
Aan de orde is de vraag of het tijdsverloop vanaf het moment waarop X heeft ontdekt (of bij een redelijkerwijs van haar te vergen onderzoek had behoren te ontdekken) dat de door het JBZ verrichte prestatie niet aan de overeenkomst voldoet tot aan het moment waarop zij heeft geklaagd, zo lang is geweest, dat niet kan worden gesproken van een tijdige klacht. Deze vraag dient te worden beantwoord onder afweging van alle betrokken belangen en met inachtneming van alle relevante omstandigheden. Van veel gewicht is of het belang van JBZ c.s. is geschaad als gevolg van het verstrijken van de tijd totdat tegen de afwijking is geprotesteerd. 

4.6. 
Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor in het kader van de verjaring heeft overwogen, volgt zij JBZ c.s. in haar standpunt dat X op 19 maart 2009, tijdens haar gesprek met dr. Z , bekend is geraakt met het vermeende gebrek in de prestatie van het JBZ, meer concreet bestaande uit tekortschietend of foutief medisch handelen door dr. Y. X heeft voor het eerst bij brief van 9 januari 2015 en dus pas na verloop van bijna zes jaren bij het JBZ dienaangaande geprotesteerd. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet binnen bekwame tijd. 
Met het melden aan dr. Y van de pijnklachten. heeft X - anders dan zij betoogt- niet voldaan aan de hier aan de orde zijnde klachtplicht. Het melden van de pijnklachten behelst immers niet een klacht over gebrekkig presteren door dr. Y, althans het JBZ. 
JBZ c.s. wijst hier ook op (verweerschrift. sub 39). 
Aan het voorgaande doet ook niets af de omstandigheid dat dr. Z in het gesprek met X op 19 maart 2009 tegen X heeft gezegd dat niemand blaam trof. Het neemt immers niet weg dat X op dat moment al wel met het gebrek in de prestatie bekend is geraakt. Zij had vervolgens dat gebrek binnen bekwame tijd bij het JBZ moeten melden. 

4.7. 
Voorts is de rechtbank van oordeel dat JBZ c.s. door het verstrijken van de tijd in haar belangen is geschaad. X heeft niet betwist de stelling van JBZ c.s. dat zij ten gevolge van het late klagen is benadeeld in haar mogelijkheden om de gevolgen van de gestelde tekortkomingen te beperken (vgl. venveerschrift sub 46). Ook volgt de rechtbank JBZ c.s. in haar stelling dat zij in haar bewijspositie is benadeeld. Zoals gezegd heeft X na 19 maart 2009 nog bijna zes jaar gewacht met het melden van haar klacht bij het JBZ. Daarmee heeft X het voor het JBZ bemoeilijkt om nadere inlichtingen te verkrijgen bij de medewerkers die bij de handeling van X betrokken zijn geweest. Dit klemt temeer, nu het gestelde foutieve medische handelen al vele jaren voor 19 maart 2009, in 1997 heeft plaatsgevonden. 
Naar het oordeel van de rechtbank heeft JBZ c.s. hiermee reeds een voldoende belang op dit punt gesteld. De rechtbank laat daarom in het midden de discussie tussen partijen over - kort gezegd - de bewaarplicht van de in 1997 vervaardigde medisch gegevens van X . 

4.8. 
Conform de wet is het gevolg van de schending van de klachtplicht dat X alle rechten en bevoegdheden die aan haar op grond van de gestelde gebrekkigheid van de overeengekomen prestatie ten dienste stonden, heeft verloren. De rechtbank ziet in hetgeen X heeft aangevoerd, onvoldoende grond om te kunnen oordelen dat deze sanctie in dit geval niet passend is en om daaraan de conclusie te kunnen verbinden dat JBZ c.s. zich niet op schending van de klachtplicht mag beroepen. 

4.9. 
De rechtbank concludeert dat X - afgezet tegen het betoog van JBZ c.s.- onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat JBZ c.s. zich niet op verval van rechten wegens schending van de klachtplicht mag beroepen. Ook dit verzoek moet daarom worden afgewezen. 

citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2016/rb-oost-brabant-090616