Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 161215 WAM-ass. aansprakelijk voor shockschade van vader van door passerende vrachtauto verongelukt kind; ook aansprakelijk t.o.v. UWV

Rb Rotterdam 161215 WAM-ass. aansprakelijk voor shockschade van vader van door passerende vrachtauto verongelukt kind; ook aansprakelijk t.o.v. UWV


De feiten

2.1.
Op 18 augustus 2005 te 14:00 uur fietste mevrouw [persoon 1] , de echtgenote van [eiser] , met hun dochter Anouk achterop, op de Vijverlaan te Krimpen aan de IJssel. Een vrachtwagen met aanhangwagen, die werd bestuurd door de heer [persoon 2] , is in aanraking gekomen met de fiets van [persoon 1] , en zij is ten val gekomen. Anouk is onder de wielen van de vrachtwagen terechtgekomen en is ter plaatse overleden. [persoon 1] is ernstig gewond geraakt.

2.2.
[eiser] is ongeveer vijf minuten nadat zijn verongelukte dochter en zijn zwaargewonde vrouw waren overgebracht naar het ziekenhuis op de plaats van het ongeval geweest. Op het wegdek lagen nog bebloede lakens, die eerder waren gebruikt om zijn dochter af te dekken, en onafgedekte weefselresten. [eiser] is ter plaatse geïnformeerd dat zijn dochter was overleden en dat zijn vrouw zwaar gewond was geraakt.

2.3.
De vrachtwagen was verzekerd op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorvoertuigen (WAM) bij Allianz. Allianz heeft bij brief van 15 september 2006 de aansprakelijkheid erkend jegens [persoon 1] .

2.4.
[persoon 2] heeft over het ongeval bij de politie op 18 augustus 2005 het volgende verklaard:

“Ik moest vanmiddag beide containers, in opdracht van mijn baas naar de Vijverlaan in Krimpen aan de IJssel plaatsen. (..) De lokatie waar ik de containers zou parkeren bevond zich 100 of 200 meter verder van de lokatie waar het ongeval heeft plaatsgevonden. (…) Ik keek naar de wegsituatie en overige weggebruikers.
Op de Vijverlaan zag ik dat ter hoogte van de kruising met de Olm midden op de rijbaan een zuiltje stond met een dwangpijl naar rechts. Een meter of tien daarachter zag ik nog zo'n paaltje staan. Dat was het paaltje voor verkeer tegemoetkomend. Ik zag dat voor mij een vrouw met een kind achterop de fiets reed. Ze reed midden op de fietsstrook. Ik hield snelheid in om de vrouw voor te laten gaan. Ik moest namelijk, om het paaltje met de dwangpijl te kunnen passeren, heel iets naar rechts sturen om normaal de bocht te kunnen maken zonder het paaltje te raken met mijn aanhanger. Ik stuurde dus heel iets de fietsstrook op aan mijn rechterzijde. De vrouw reed een meter of 6-7 voor mij op de fietsstrook, gezien vanaf het moment dat ik nog voor het eerste paaltje stond. Ik stuurde nadat ik voldoende ruimte had om met mijn aanhanger de paaltjes te kunnen passeren mijn vrachtwagencombinatie terug. Ik keek hierbij naar rechts. Ter hoogte van de paaltjes passeerde ik namelijk de fiets. Ik zag de vrouw naast me fietsen. Zij reed op dat moment ter hoogte van de achterwielen van de voorwagen. Toen keek ik voor me. Plotseling voelde ik dat ik ergens overheen reed.

2.5.
In het door de Verkeerspolitie opgestelde proces-verbaal verkeersongevalsanalye d.d. 7 oktober 2005 staat onder meer het volgende:

“Op de oostelijke rijstrook van de Vijverlaan troffen wij, ongeveer ter hoogte van pand 454 de betrokken vrachtwagen met aanhangwagen aan. Wij zagen dat de voorzijde van de vrachtauto met de rechterzijde, gezien vanuit zijn rijrichting, ongeveer 10 centimeter links, naast de onderbroken witte streep, van de fietsstrook stond en dat de achterzijde van de aanhangwagen met de rechter zijde op de onderbroken witte streep van de fietsstrook stond. (…)
Op de fietsstrook troffen wij langs de rechter zijde van deze strook, gezien vanuit de rijrichting van de betrokken voertuigen een aanzienlijke hoeveelheid zand aan. De lengte van dit zandspoor bedroeg ongeveer 18 meter en de breedte ongeveer 50 centimeter (…)
Het registratieblad van de in de vrachtauto aanwezige tachograaf is door ons voor een nader onderzoek in bewaring genomen.(…) Aan de hand van de snelheidscurve zagen wij dat de bestuurder van de vrachtauto, kort voor het punt van het overrijden van de fiets en het kind, moet hebben gereden met een snelheid van ongeveer 30 km/h.

2.6.
In een proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 februari 2007 is ten aanzien van geestelijke toestand waarin [eiser] verkeerde toen hij op de plaats van het ongeval kwam het volgende opgenomen:

“Ongeveer 5 minuten nadat het dodelijk slachtoffer en het zwaar gewonde slachtoffer door de broeders van de GGD waren overgebracht naar het ziekenhuis verscheen aan de rand het, door middel van herkenbaar rood/wit politielint, afgezette plaats delict een man welke mij later verklaarde genaamd te zijn: Willem [eiser] (…). Ik zag dat W. [eiser] onder het afzet lint doorkroop en wankelend naar de plaats van het ongeval probeerde te lopen. Ik zag dat W. [eiser] hevig geëmotioneerd was en huilde. Tevens zag ik dat W. [eiser] een zeer verwarde indruk maakte, hij sprak onsamenhangend en riep namen. Ik ben toen direct naar W. [eiser] toe gerend en heb hem opgevangen daar hij vermoedelijk overmand door emoties dreigde te vallen. W. [eiser] barstte in huilen uit en vroeg mij wat er was gebeurd. W. [eiser] verklaarde dat hij een hoop sirenes had gehoord en niet veel later een trauma helikopter hoorde en daarna zag. Hij verklaarde nog gedacht te hebben, het zal toch niet voor mijn vrouw en dochter zijn. (…) Hij verklaarde toen dat hij aangekomen bij de plaats van het ongeval de fiets, die naast de plaats van het ongeval tegen een boom stond meteen herkende als de fiets van zijn vrouw. Ook zag hij een vrachtwagen staan.
(…)
Ik heb W. [eiser] toen verteld dat zijn vrouw zwaar gewond was overgebracht naar het ziekenhuis en dat zijn dochter bij het ongeval om het leven was gekomen. W. [eiser] gilde en riep daarop in de richting van de locatie van het ongeval naar zijn dochter. Op het wegdek ter hoogte van de plaats van het ongeval lagen nog dekens en lakens waarmee het dodelijke slachtoffer afgedekt was geweest. Op deze dekens en lakens waar zeer goed zichtbaar de bloedvlekken, afkomstig van het dodelijk slachtoffer, nog aanwezig. Zoals de deken en lakens lagen kon zeer goed de illusie worden gewekt dat er nog iemand onder lag. Dit bleek tevens de gedachte van W. [eiser] te zijn waarop hij probeerde naar de hoop van bebloede dekens en lakens te gaan. (…) Tevens lagen er ter hoogte van het ongeval stoffelijke overschotten van de overledene welke niet waren afgedekt. Deze waren zichtbaar voor W. [eiser] . W. [eiser] was hevig geëmotioneerd en wilde niet geloven dat zijn vrouw en kind zojuist betrokken waren geweest bij een aanrijding.(…) Ook na herhaaldelijk uitleg van mij kon hij niet geloven en bevatten wat er was gebeurd. (…) W. [eiser] maakte een zeer labiele geëmotioneerde indruk op mij. W. [eiser] was vrijwel niet in staat om zelf te lopen en is daarop door mij in een dienstmotorvoertuig geplaatst en overgebracht naar het ziekenhuis voor medische opvang.”

2.7.
[eiser] ontvangt vanaf 17 augustus 2007 een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WIA.


Het geschil

3.1.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat Allianz aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval op 18 augustus 2005.

3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [eiser] heeft als gevolg van het ervaren van een shock doordat hij is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het ongeval psychisch letsel opgelopen en lijdt schade.

3.3.
UWV vordert een verklaring voor recht dat Allianz aansprakelijk is voor de kosten die het UWV heeft gemaakt en nog zal maken als gevolg van de gedeeltelijke arbeidongeschiktheid van [eiser] als gevolg van het ongeval van 18 augustus 2005.

3.4.
UWV legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Op grond van artikel 99 WIA heeft UWV een zelfstandig verhaalsrecht voor de krachtens de WIA gemaakte kosten op degene die krachtens burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht.

3.5.
Allianz concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.


De beoordeling

4.1.
De vorderingen van [eiser] en UWV zullen worden toegewezen op grond van het navolgende.

4.2.
De vraag of Allianz aansprakelijk is voor de shockschade van [eiser] dient beantwoord te worden aan de hand van de criteria die de Hoge Raad in het Taxibus-arrest heeft geformuleerd (HR 22 februari 2002, NJ 2002, 240). Daarin heeft de Hoge Raad overwogen dat indien iemand door overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm een ernstig ongeval veroorzaakt, hij niet alleen onrechtmatig handelt jegens degene die dientengevolge is gedood of gekwetst, maar ook jegens degene bij wie door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of gewond.

4.3.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [persoon 2] een verkeersnorm heeft overtreden en of [eiser] lijdt aan geestelijk letsel ten gevolge van de confrontatie met de gevolgen van het ongeval. Allianz heeft erkend dat [eiser] direct is geconfronteerd met die gevolgen.

Overtreding verkeersnorm
4.4.
Allianz betwist dat er sprake is van een verkeersfout en voert aan dat vaststaat dat [persoon 2] geen bepaling uit het RVV 1990 heeft geschonden en dat hij in de strafrechtprocedure is vrijgesproken. [persoon 2] heeft niet te hard gereden, heeft niet over de fietsstrook gereden waar [persoon 1] reed en het is niet verboden om ter plaatse in te halen. [persoon 2] heeft evenmin onvoorzichtig gereden, aldus Allianz.

4.5.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. [persoon 2] heeft onrechtmatig gehandeld indien hij [persoon 1] heeft ingehaald op een plek waar onvoldoende ruimte was om haar te passeren, hij aldus een gevaarlijke situatie heeft laten ontstaan en hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van deze inhaalmanoeuvre had behoren te onthouden.

4.6.
[persoon 2] bestuurde een zware vrachtauto met aanhanger beladen met containers binnen de bebouwde kom en reed met een snelheid van ongeveer 30 km per uur. Het betrof een weg waarop eveneens fietsers reden op een niet afgescheiden fietsstrook. [persoon 2] heeft gezien dat [persoon 1] op die fietsstrook reed met een kindje achterop. Ter hoogte van een zuiltje met een dwangpijl heeft hij [persoon 1] gepasseerd. De weg aldaar liep in een bocht naar links. [persoon 2] heeft verklaard dat hij, om de bocht normaal te kunnen maken iets naar rechts moest sturen om het paaltje niet te raken. Op het deel van het fietspad waar [persoon 1] fietste op het moment dat zij werd ingehaald lag een zandspoor van 50 cm breed.

4.7.
Door de politie is een reconstructie van het ongeval gemaakt aan de hand van de gegevens van de verkeersongevallenanalyse. Allianz heeft de uitgangspunten van die reconstructie niet betwist. Uit de foto die is gemaakt ten tijde van de reconstructie volgt dat de afstand tussen vrachtwagen en de fietser heel klein is.


http://uitspraken.rechtspraak.nl/image/?id=9dc38988-bf8f-4d8f-9ac1-70e2fb709d07

4.8.
Gelet op de kwetsbaarheid van de fietser ten opzichte van de zware vrachtwagen, het zandspoor op de fietsstrook waardoor op de fietsstrook minder ruimte was en de wegversmalling ten gevolge van de dwangpijl, had [persoon 2] niet voldoende ruimte om [persoon 1] veilig te kunnen passeren. Dit is ook te zien op de foto die tijdens de reconstructie is gemaakt. Door op die plek toch in te halen heeft [persoon 2] een gevaarlijke situatie doen ontstaan. Hij had zich van die inhaalmanoeuvre moeten onthouden. Hij had eenvoudigweg kunnen wachten met inhalen tot een plek waar meer ruimte was. Door in deze omstandigheden een dergelijke gevaarlijke situatie in het leven te roepen, heeft [persoon 2] onrechtmatig gehandeld. Daarmee staat in de gegeven omstandigheden vast dat sprake is van overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm waardoor een ernstig verkeersongeval is veroorzaakt.
Dat [persoon 2] is vrijgesproken door de strafrechter doet daar niet aan af. De gevolgen die Allianz verbindt aan de vrijspraak, dat het vonnis dwingend bewijs oplevert van de feiten die de strafrechter heeft vastgesteld, volgen niet uit artikel 161 Rv.

4.9.
Nu de vorderingen op de juridische grondslag van onrechtmatige daad toewijsbaar zijn, zal de rechtbank niet (nader) ingaan op stellingen van partijen die specifiek betrekking hebben op de juridische grondslag van artikel 185 WVW. Opmerking verdient niettemin dat in de visie van de rechtbank - gelet op hetgeen onder 4.8 hiervoor is overwogen - ter zake van de veroorzaking van het ongeval geen sprake is van overmacht aan de zijde van [persoon 2] .

Geestelijk letsel

4.10.
Voorop wordt gesteld dat in deze procedure niet hoeft te worden vastgesteld aan welk ziektebeeld [eiser] precies lijdt. De stellingen die partijen over een weer hebben ingenomen of er al dan niet sprake is van PTSS of een andere psychische stoornis kunnen in zoverre onbesproken blijven.
Er dient beoordeeld te worden of [eiser] geestelijk letsel heeft tengevolge van de confrontatie met de gevolgen van het ongeval waardoor hij in zijn persoon is aangetast.

4.11.
[eiser] onderbouwt de stelling dat er sprake is van geestelijk letsel met onder meer een medische expertise d.d. 10 december 2009 die in zijn opdracht en die van UWV is opgesteld door de psychiater dr. [persoon 3] komt na onderzoek tot de diagnose posttraumatische stressstoornis en een depressie in remissie. De reactieve depressie had ook kunnen ontstaan zonder getuige te zijn geweest van het ongeval maar dat geldt niet voor de specifieke klachten die behoren bij de PTSS, aldus [persoon 3] .
Op 31 december 2010 is [eiser] herbeoordeeld in het kader van de wet WIA. De verzekeringsarts [persoon 4] concludeert eveneens dat er sprake is van PTSS en dat er depressieve kenmerken zijn.

4.12.
Allianz betwist dat vastgesteld kan worden dat er sprake is van geestelijk letsel dat het gevolg is van de confrontatie met het ongeval en voert aan dat er sprake is van een rouwreactie. Allianz betwist dat [eiser] lijdt aan PTSS en voert aan dat geestelijk letsel is ontstaan door het verlies van zijn dochter en de blijvende invaliditeit van zijn echtgenote. Allianz legt daartoe een medisch advies over dat op verzoek van Allianz is opgesteld door [persoon 5] . Zij komt onder meer tot de volgende beschouwingen:

“ Uw vraag of er nu sprake is van een posttraumatische stressstoornis is eigenlijk niet goed te beantwoorden. Zoals mijn collega destijds al aangaf is het zeker mogelijk dat er destijds ook kenmerken van een PTSS hebben bestaan. (…)
Op basis van de wat mij betreft ook zeer beknopte omschrijving van de expert zonder dat er een daadwekelijk psychiatrisch onderzoek is verricht, denk ik dat hier net zo goed de diagnose depressie danwel depressieve klachten gesteld had kunnen worden. (…)
Mijn conclusie is dat op basis van de overlegde informatie inclusief het expertiserapport het niet duidelijk is of er hier momenteel nog sprake is van een psychiatrische stoornis, dan wel hoe ernstig deze stoornis is.(…)
Zoals al aangegeven heeft mijn voorganger in dit dossier gesteld dat er in ieder geval tijdelijk ook sprake is geweest van PTSS kenmerken. Ik denk dan ook dat wij dit niet moeten betwijfelen, maar wij hebben hier te maken met een complex beeld, waar meerdere factoren een rol spelen en er eigenlijk geen duidelijkheid is over het huidige psychiatrisch beeld en de ernst van dit beeld.”

4.13.
In beginsel is juist dat behoedzaam gebruik moet worden gemaakt van een eenzijdig tot stand gekomen deskundigenbericht. De bevindingen en conclusies van de door [eiser] ingeschakelde deskundige [persoon 3] worden echter gedeeltelijk ondersteund door de bevindingen van de medisch adviseur van Allianz, [persoon 5] . [persoon 5] concludeert immers dat het zeker mogelijk is dat [eiser] destijds kenmerken van een PTSS had, danwel dat er sprake is van een depressie in elk geval van een complex psychiatrisch beeld. In zoverre betwist zij de bevindingen van [persoon 3] niet. 
Het is voor deskundigen niet mogelijk om een exact onderscheid te maken tussen de psychische klachten die zijn ontstaan door de confrontatie met de gevolgen van het ongeval en de klachten die zijn ontstaan door de gevolgen van het ongeval. Het is ook een illusie te denken dat dit onderscheid valt te maken. Het valt niet uit te sluiten dat [eiser] ook psychische klachten zou hebben gehad door het overlijden van zijn dochter indien hij niet kort na het ongeval ter plaatse zou zijn geweest. In het proces-verbaal zoals genoemd onder 2.6 staat echter beschreven hoe [eiser] er psychisch aan toe was op het moment dat hij op de plaats van het ongeval werd geconfronteerd met de huiveringwekkende gevolgen van het ongeval.
De rechtbank is er door de overgelegde rapportages en medische informatie in combinatie met de hiervoor genoemde inhoud van het proces-verbaal van overtuigd dat [eiser] geestelijk letsel heeft opgelopen tengevolge van de confrontatie met de gevolgen van het ongeval en dat hij daardoor in zijn persoon is aangetast. [eiser] en UWV hebben dit tegen de achtergrond van de reeds beschikbare informatie met het door hen overgelegde rapport van [persoon 3] genoegzaam aangetoond. De rechtbank acht het niet zinvol en onwenselijk om zich hierover nader door deskundigen te laten voorlichten. Daarbij is van belang dat het laten plaatsvinden van een dergelijke expertise wederom zeer belastend zou zijn voor [eiser] , terwijl de rechtbank niet verwacht dat een dergelijke expertise wezenlijke toegevoegde waarde zou hebben ten opzichte van de reeds beschikbare informatie.

4.14.
Gelet op het voorgaande voldoet de vordering van [eiser] aan de criteria zoals geformuleerd onder 4.2 en is Allianz aansprakelijk voor de schade die [eiser] lijdt ten gevolge van het ongeval op 18 augustus 2005.
De stelling van Allianz dat uit het Taxibus-arrest kan worden afgeleid dat alleen immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt, volgt de rechtbank niet. De Hoge Raad heeft in het arrest overwogen dat bij toepassing van de in dat arrest geformuleerde criteria de veroorzaker van het ongeval ook onrechtmatig handelt jegens degene die met de gevolgen van het ongeval wordt geconfronteerd. Deze uitspraak gaat in beginsel niet louter over smartengeld maar over een onrechtmatige daadsactie van een derde. Artikel 6:162 BW bepaalt dat de schade ten gevolge van onrechtmatig handelen moet worden vergoed. Artikel 6:95 BW bepaalt dat schade die moet worden vergoed bestaat uit materiële schade en immateriële schade en dat immateriële schade slechts voor vergoeding in aanmerking komt voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft. Noch uit het Taxibus-arrest noch uit het wettelijke systeem van het schadevergoedingsrecht volgt dat schadevergoeding in dit geval beperkt is tot materiële schade.
Dat in het Taxibus-arrest sprake was van louter immateriële schade is in zoverre een toevallige omstandigheid waaraan niet de conclusie kan worden verbonden dat materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt.

Vordering UWV

4.15.
Allianz voert aan dat uit het Taxibus-arrest volgt dat de Hoge Raad niet bedoeld heeft de belangen te beschermen van regresnemers als het UWV. De Hoge Raad spreekt over aantasting van iemand in persoon en zet de natuurlijke personen die in een affectieve relatie staan tot de overledene voorop.
De rechtbank volgt deze redenering niet. In artikel 52a Ziektewet en artikel 99 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) staat dat het UWV de aan [eiser] verstrekte uitkeringen mag verhalen op degene die aansprakelijk is voor de gevolgen van door zijn schuld veroorzaakte arbeidsongeschiktheid.
Op grond van artikel 6 WAM heeft UWV een rechtstreekse vordering op Allianz. Voor de stelling dat die bepalingen niet zouden gelden in het geval van shockschade zijn geen aanknopingspunten in genoemde wettelijke bepalingen en dat volgt evenmin uit het Taxibus-arrest. ECLI:NL:RBROT:2015:9882