Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 070218 schadebegroting na verlies bovenste kootje niet-dominante wijsvinger HH € 774, smartengeld € 7500,00

RBAMS 070218 schadebegroting na verlies bovenste kootje niet-dominante wijsvinger HH € 774, smartengeld € 7500,00

Verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 19 juli 2017 is geoordeeld dat de door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen in die zin dat voor recht zal worden verklaard dat [gedaagde] aansprakelijk is voor 80% van de schade die [eiseres] lijdt, heeft geleden en zal lijden als gevolg van de hondenbeet op 25 november 2015, waarbij zij het bovenste vingerkootje van haar linker wijsvinger is verloren.

2.2.
Omdat het de debat over de schade nog onvoldoende was gevoerd, maar de rechtbank het benoemen van een deskundige en/of een verwijzing naar de schadestaatprocedure niet aangewezen achtte, is [eiseres] in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de (precieze) omvang van de door haar als gevolg van het verliezen van haar vingerkootje geleden schade (en deze schade waar mogelijk met stukken te onderbouwen) en [gedaagde] om daarop bij antwoordakte te reageren. Partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

2.3.
Bij de beoordeling van de overgelegde aktes en de daarin opgenomen stellingen, wordt het volgende voorop gesteld. Anders dan [gedaagde] betoogt, hebben de stellingen van [eiseres] in haar akte uitlating productie wel degelijk betrekking op de door [gedaagde] ingebrachte productie (een kopie van twee pagina’s uit de ANWB Letselschadegids) en de stellingen waarvoor die productie ter onderbouwing dient. Bovendien geldt dat [gedaagde] bij antwoordakte op de akte uitlating producties van [eiseres] heeft kunnen reageren en dit ook heeft gedaan. Er bestaat daarom geen aanleiding om de in de genoemde akte ingenomen stellingen van [eiseres] buiten beschouwing te laten.

2.4.
De rechtbank zal thans, met inachtneming van hetgeen partijen in dit verband naar voren hebben gebracht, overgaan tot het begroten van de door [eiseres] geleden schade. Uitgangspunt bij die begroting is dat artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de rechter de schade begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Indien de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, wordt zij geschat. Dit betekent dat hierna achtereenvolgens de verschillende door [eiseres] (bij akte na comparitie) gevorderde schadeposten zullen worden beoordeeld.

2.5.
[gedaagde] heeft zich ten aanzien van een aantal door [eiseres] gevorderde schadeposten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank maakt uit de inhoud van de antwoordakte van [gedaagde] op dat het gaat om (i) het bedrag van € 385,00 voor het door [eiseres] in 2016 betaalde eigen risico van haar ziektekostenverzekering, (ii) de door [eiseres] gemaakte reiskosten in het kader van de medische behandelingen ad € 98,05 en (iii) het bedrag van € 50,00 aan hogere telefoonkosten als gevolg van het letsel. De gevorderde bedragen, in totaal € 533,05, komen dan ook - met inachtneming van de in het tussenvonnis vastgestelde mate van eigen schuld - voor toewijzing in aanmerking

Vergoeding huishoudelijke hulp

2.6.
[eiseres] stelt dat zij de eerste drie maanden na het ongeval vrijwel niets in het huishouden heeft kunnen doen en dat dit is opgevangen door haar vriend en haar moeder, die bij [eiseres] inwoont. Volgens [eiseres] mocht zij haar linkerhand de eerste twee weken na het ongeval helemaal niet gebruiken en mocht zij die in de weken en maanden daarna, door een infectie, niet nat maken. Wat betreft de hoogte van de hiervoor gevorderde vergoeding heeft [eiseres] aansluiting gezocht bij de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp van de Letselschade Raad (hierna: de Richtlijn). Zij stelt dat het normbedrag “zwaar beperkt” voor een tweepersoonshuishouden op haar van toepassing is, zodat de te vergoeden kosten voor huishoudelijke hulp op € 172,00 per week moeten worden begroot. [eiseres] stelt tot slot dat zij voor het ongeval voor 75% bijdroeg in het huishouden met haar moeder. De schade bestaat volgens [eiseres] dus uit (€ 172,00 x 13 weken x 75% =) € 2.236,00.

2.7.
[gedaagde] betwist dat [eiseres] door het ongeval was aangewezen op huishoudelijke hulp en betwist daarnaast de omvang van de door haar in dit verband gestelde schade.

2.8.
Vooropgesteld wordt dat in geval van letselschade de kosten van huishoudelijke hulp door de aansprakelijke partij aan de benadeelde moeten worden vergoed, indien deze ten gevolge van het letsel niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dit is niet anders indien die werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen (HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998).

2.9.
[eiseres] heeft haar stelling dat zij de eerste drie maanden na het ongeval vrijwel niets in het huishouden heeft kunnen doen, onderbouwd met een schriftelijke verklaring van haar moeder, [naam moeder] , waarin staat geschreven:

Tijdens het ongeval en daarna heb ik haar met alle huishoudelijke taken moeten helpen. Voor al de eerste 3 maanden kon ze eigenlijk weinig tot niks omdat haar linkerhand veel pijn en ontsteking leed. (…) Ik heb haar gelukkig kunnen ondersteunen in dit proces door de taken van haar over te nemen zoals, wassen, koken, strijken, schoonhouden van het huis ed. Daarnaast heb ik ook kunnen helpen bij het nodige sloopwerk van haar net aangekochte huis (met haar partner).”

Verder heeft [eiseres] ter onderbouwing van haar stellingen een brief overgelegd van de VUmc aan haar huisarts, gedateerd 5 december 2015. Uit die brief blijkt dat [eiseres] op 4 december 2015 op de poli van de VUmc is geweest en dat toen een “geringe puscollectie bij infectie topje na amputatie en VY plastiek” is gediagnosticeerd.

2.10.
Vast staat dat [eiseres] het bovenste kootje van de wijsvinger van haar linkerhand is verloren als gevolg van het ongeval. De rechtbank acht aannemelijk dat [eiseres] daardoor de eerste twee weken na het ongeval haar linkerhand niet heeft kunnen gebruiken en om die reden ook niet heeft kunnen bijdragen in de gezamenlijke huishouding met haar moeder. Dit wordt ook ondersteund door de overgelegde verklaring van de moeder van [eiseres] . Uit de overgelegde brief van de VUmc blijkt verder dat een infectie aan de wijsvinger van [eiseres] is opgetreden. Hoewel de rechtbank het aannemelijk acht dat [eiseres] daardoor langer was aangewezen op huishoudelijke hulp, aangezien een infectie het herstel en de mogelijkheid tot het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden belemmert, geldt dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat dit een periode van drie maanden betrof. De verklaring van haar moeder is daartoe onvoldoende, gelet op de inhoud van de brief van de VUmc. Zoals [gedaagde] terecht aanvoert, blijkt uit die brief namelijk niet dat sprake was van een ernstige infectie en bovendien dateert de brief van tien dagen na het ongeval. [eiseres] heeft geen medische gegevens van na die datum overgelegd betreffende het verdere verloop van de infectie. Gelet op de inhoud van de brief en de (mate van) infectie die daaruit blijkt, gaat de rechtbank er bij de schadebegroting vanuit dat [eiseres] in totaal vier weken volledig was aangewezen op huishoudelijke hulp en dat zij daarna nog eens vier weken matig beperkt is geweest bij het uitvoeren van huishoudelijke taken.

2.11.
De rechtbank zal wat betreft de hoogte van de kosten aansluiten bij de Richtlijn. Uit die Richtlijn volgt dat de schadevergoeding voor de kosten van huishoudelijke hulp gedurende de eerste drie maanden na het ongeval wordt vastgesteld volgens de volgende formule: normbedrag volgens mate van beperking x Bijdrage in het huishouden (vóór het ongeval). Aangezien de rechtbank ervan uitgaat dat [eiseres] de eerste vier weken niets heeft kunnen bijdragen in het (tweepersoons)huishouden, geldt dat daarop het normbedrag “zwaar beperkt” ad € 172,00 van toepassing is. Ten aanzien van de vier daaropvolgende weken gaat de rechtbank ervan uit dat [eiseres] weer een deel van de huishoudelijke werkzaamheden op zich kon nemen, zodat daarop het normbedrag “licht beperkt tot matig beperkt” ad € 86,00 van toepassing is. [eiseres] heeft gemotiveerd toegelicht dat (en waarom) zij voor 75% bijdroeg in het gezamenlijke huishouden met haar moeder. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de blote betwisting hiervan door [gedaagde] . Het voorgaande betekent dat de door [eiseres] geleden schade wat betreft de huishoudelijke kosten worden begroot op ((vier weken x € 172,00) + (vier weken x € 86,00) x 75% =) € 774,00.

Smartengeld

2.12.
[eiseres] vordert vergoeding van de door haar geleden immateriële schade, die zij onder verwijzing naar een uitspraak in de Smartengeldgids - begroot op € 10.000,00. [gedaagde] betwist - onder verwijzing naar een drietal andere uitspraken in de Smartengeldgids - de hoogte van de gestelde schade.

2.13.
In artikel 6:106 lid 1 onder b BW is bepaald dat een benadeelde die lichamelijk letsel heeft opgelopen, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. Bij de begroting van deze schadevergoeding moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden, waaronder de aard van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene, alsmede de grond waarop de aansprakelijkheid berust en de vraag of de schade opzettelijk of door schuld is teweeggebracht. Verder dient bij de begroting van de schade gelet te worden op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, één en ander met in aanmerking neming van de opgetreden geldontwaarding vanaf de betreffende uitspraken. Bij de begroting van deze schade is de rechter niet gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast.

2.14.
De rechtbank acht, in aanmerking genomen de hierboven genoemde maatstaf, een vergoeding van € 7.500,00 voor immateriële schade billijk, waarbij de volgende omstandigheden in acht zijn genomen. Vast staat dat [eiseres] door het ongeval ernstig letsel aan de wijsvinger van haar linkerhand heeft opgelopen. Haar wijsvinger is immers tot het eerste vingerkootje geamputeerd. Tijdens het genezingsproces is sprake geweest van een infectie, waardoor het herstel, voor zover dat mogelijk was, langer duurde. [eiseres] heeft verder gesteld dat het ongeval voor haar een traumatische ervaring was en dat zij daar psychische gevolgen van heeft ondervonden en ondervindt. Zij heeft deze stelling ook van een onderbouwing voorzien. Zo blijkt uit de door [eiseres] overgelegde brief van [naam briefschrijver] dat [eiseres] op 13 maart 2016 leed aan een posttraumatische stress stoornis, en uit de eerdergenoemde schriftelijke verklaring van de moeder van [eiseres] dat [eiseres] sinds het voorval bang is voor honden en de hond van haar vriend, anders dan voorheen, eigenlijk ook niet meer durft uit te laten. Bovendien betreft het verlies van haar vingerkootje zichtbaar letsel, waardoor [eiseres] dagelijks aan het ongeval wordt herinnerd en met de aanblik van het letsel wordt geconfronteerd. [eiseres] heeft verder voldoende aannemelijk gemaakt dat zij door het letsel hinder ondervindt bij de uitvoering van haar werkzaamheden als bartender in een cocktailbar en bij het uitoefenen van haar hobby’s. Tot slot is tevens in aanmerking genomen dat sprake is van een gering functieverlies van de linkerhand, terwijl [eiseres] rechtshandig is.

Advocaatkosten

2.15.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] zal worden veroordeeld het bedrag van de eigen bijdrage voor de door de Raad van Rechtsbijstand aan [eiseres] verstrekte toevoeging en de door haar betaalde griffierechten te vergoeden. Deze vordering zal worden afgewezen. Nog daargelaten dat [eiseres] dit als PM post heeft gevorderd en toewijzing daardoor niet mogelijk is, geldt dat er geen aanleiding bestaat om af te wijken van de conform de wettelijke staffel toe te wijzen proceskostenvergoeding waartoe [gedaagde] zal worden veroordeeld, waarbij eveneens de door [eiseres] betaalde griffierechten zullen worden meegenomen. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [eiseres] dat haar toevoeging zal worden ingetrokken bij toewijzing van het door haar gevorderde bedrag. [gedaagde] heeft namelijk terecht aangevoerd dat de peildatum van het vermogen bij de toekenning van een toevoeging twee jaar eerder is en dat nergens uit blijkt dat een peiljaarverlegging heeft plaatsgevonden.

Slotsom

2.16.
De totale door [eiseres] geleden schade als gevolg van het ongeval wordt begroot op (€ 533,05 + € 774,00 + € 7.500,00 =) € 8.807,05. Nu in het tussenvonnis is geoordeeld dat [gedaagde] voor 80% aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade, zal hij worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van (80% van € 8.807,05 =) € 7.045,64.ECLI:NL:RBAMS:2018:7861