Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 220720 smartengeld 29 jarige zelfstandig loodgieter; pijnklachten en functiebeperking linker elleboog en linkerhand; € 30.000,00

RBROT 220720 VAV zelfst. loodgieter met beperkt mogelijkheden in wzh elders; geen schending schadebeperkingsplicht; nader ad- en rekenkundig onderzoek nodig
- smartengeld 29 jarige zelfstandig loodgieter; pijnklachten en functiebeperking linker elleboog en linkerhand; € 30.000,00

- bgk onvoldoende betwist en toegewezen; € 285,00 ex BTWvoor gespecialiseerd advocaat redelijk;
- geen korting op bgk kosten vanwege vanwege opvolgende belangenbehartigers,; overnamekosten redelijk vanwege keuzevrijheid

Smartengeld

4.17.
[eiser] vordert een bedrag van € 50.000,00 aan smartengeld te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum ongeval.

[eiser] voert in dit verband aan dat bij de bepaling van de hoogte van het smartengeld de volgende aspecten van belang zijn:
- [eiser] heeft vanaf zijn 29ste levensjaar dagelijks te kampen met pijnklachten en beperkingen;
- [eiser] kan ten gevolge van het ongeval niet langer zijn werk als loodgieter uitoefenen en zijn rol als ondernemer is gemarginaliseerd;
- [eiser] heeft zijn droom - samen met jeugdvriend [naam compagnon] een onderneming drijven - grotendeels moeten opgeven;
- [eiser] is sinds de datum van het ongeval niet langer in staat om zijn hobby's (motorrijden, kickboksen, tennis, zaalvoetbal, spinning) te beoefenen.

[eiser] stelt zich op het standpunt dat vast staat dat zowel belangenbehartigers van slachtoffers als vertegenwoordigers van verzekeringsmaatschappijen van mening zijn dat het in Nederland toegekende smartengeld doorgaans te laag is. Hierbij verwijst [eiser] naar verschillende expertmeetings die hebben plaatsgevonden over de vaststelling van smartengeld, waarin werd geconstateerd dat de totstandkoming van het smartengeld niet de aandacht krijgt die het verdient. Vaak wordt volstaan met verwijzing naar enkele nummers uit de Smartengeldgids, zonder dat specifieke factoren die voor het individuele slachtoffer van belang zijn, goed worden uitgewerkt. Daarnaast krijgt het effect van geldontwaarding onvoldoende aandacht. [eiser] meent dat dit signaal ook in de rechtspraak weerklank heeft gevonden en verwijst naar een aantal uitspraken (ECLI:NL:RBOBR:2014:4093ECLI:NL:GHARL: 2014:6223ECLI:NL:RBROT:2017: 2139ECLI:NL: RBROT:2011: BQ7057ECLI:NL:RBROT:2013 :CA2955ECLI: NL: RBROT:2014:9243).

4.18.
Allianz meent dat de smartengeldvergoeding ex 6:106 BW naar billijkheid dient te worden vastgesteld en dat de leidraad bij het vaststellen van de hoogte van het smartengeld de uitspraken van rechters in vergelijkbare zaken zijn. Aan de hand van eerdere uitspraken in soortgelijke gevallen, is Allianz tot de conclusie gekomen dat een smartengeldvergoeding van € 22.500,00 inclusief wettelijke rente, een meer dan redelijke vergoeding is. Hierbij verwijst Allianz naar nrs. 166 en 2213 en 169 van het ANWB Smartengeldboek.

4.19.
Bij de begroting van het smartengeld dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden, waaronder enerzijds de aard van de aansprakelijkheid en anderzijds de aard van het letsel, de pijn, de duur en de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde die voor de benadeelde het gevolg is van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust. De rechter zal bij deze begroting ook rekening moeten houden met de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde. Tevens dient de rechter te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, een en ander met inachtneming van de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding en de (gewijzigde) maatschappelijke opvattingen over de compensatie van leed. Daarbij belet geen rechtsregel de rechter mede acht te slaan op de ontwikkelingen in andere landen met betrekking tot de toegekende bedragen, zij het dat deze ontwikkelingen niet beslissend kunnen zijn voor de in Nederland toe te kennen bedragen.

4.20.
Ter zake de aard van het letsel, de pijn, de duur en de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde van [eiser] als gevolg van het verkeersongeval, zijn de volgende omstandigheden uit het procesdossier relevant.

[eiser] heeft, zoals blijkt uit het onderzoek van [naam orthopedisch chirurg] , als gevolg van het ongeval pijnklachten en er is sprake van functiebeperking van de linker ellenboog en de linkerhand. Er zijn beperkingen ten aanzien van zwaar tillen, krachtig trekken en krachtig duwen met de linker arm en ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden waarbij supineren van de linker onderarm noodzakelijk is. [eiser] ervaart, zo blijkt eveneens uit het rapport van [naam orthopedisch chirurg] , bij activiteiten in het dagelijks leven geen feitelijke beperkingen. Op basis van de door [naam orthopedisch chirurg] geconstateerde beperkingen acht de rechtbank het aannemelijk dat, zoals [eiser] stelt, hij niet (dan wel beperkt) in staat is bepaalde hobby’s uit te oefenen, zoals bijvoorbeeld kickboksen en tennis. Van belang is dat [eiser] ten tijde van het ongeval relatief jong was, te weten 29 jaar, en dat een wijziging in de situatie van [eiser] volgens [naam orthopedisch chirurg] niet valt te verwachten.

Ook is de rol van [eiser] binnen de onderneming veranderd als gevolg van de beperkingen die hij heeft opgelopen door het ongeval. Hoe en in welke mate dit het geval is, is op dit moment onvoldoende duidelijk. Dat [eiser] zijn droom om samen met [naam compagnon] een onderneming te drijven grotendeels heeft moet opgeven – zoals hij stelt – staat voor de rechtbank dan ook niet vast. Dit laat onverlet dat de rechtbank aanneemt dat de gewijzigde rol binnen de onderneming bij [eiser] tot verdriet en gederfde levensvreugde heeft geleid, hetgeen de rechtbank meeweegt bij het bepalen van de hoogte van het smartengeld.

4.21.
Waar het gaat om de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van [eiser] heeft [eiser] geen feiten of omstandigheden gesteld. Vast staat dat [eiser] , als motorrijder, is aangereden door een auto waarvan de bestuurder geen voorrang verleende. Allianz is als verzekeraar van de bestuurder van de auto aansprakelijk voor de schade.

4.22.
Vervolgens is van belang welke bedragen aan smartengeld door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. In de uitspraken met nummers 101 uit het jaar 2000 en 359 uit het jaar 2007 uit het ANWB Smartengeldboek is respectievelijk een bedrag van € 19.914,00 (geïndexeerd) en € 10.000,00 (niet-geïndexeerd) aan smartengeld toegekend. Het betrof in beide gevallen ondernemers van 57 jaar oud die als gevolg van een ongeval blijvend letsel hadden opgelopen waardoor zij hun onderneming niet meer konden uitoefenen dan wel de ambachtelijke taken binnen het bedrijf niet meer konden uitoefenen. Allianz verwijst onder meer naar de uitspraken met nummer 2213 en nummer 166 uit het ANWB Smartengeldboek. De rechter kende in de zaak met nummer 2213 in 2006 een bedrag van € 20.812,00 (geïndexeerd) aan smartengeld toe aan een vrouw van 27 jaar die als gevolg van een verkeersongeval onder meer blijvend polsletsel en een pijnsyndroom opliep waardoor zij niet meer kon werken. In de uitspraak met nummer 166 uit het ANWB Smartengeldboek werd in 2003 een bedrag van € 17.783,00 (geïndexeerd) toegewezen aan een 40-jarige man die aan een ongeval ernstig arm- en polsletsel overhield en als gevolg daarvan volledig arbeidsongeschikt raakte.

Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze zaken als richtsnoer dienen bij het bepalen van de hoogte van het aan [eiser] toe te wijzen smartengeld. In twee van de bovengenoemde zaken is sprake van ondernemers die hun onderneming niet of niet op dezelfde wijze konden voortzetten. Hoewel de toekomst van [eiser] binnen zijn onderneming nog niet duidelijk is, staat wel vast dat zijn rol in het beste geval slechts klein zal zijn ten opzichte van de situatie voor het ongeval. De rechtbank acht de eerdergenoemde zaken dan ook in zoverre vergelijkbaar met de situatie van [eiser] .

De rechtbank zal verder rekening houden met het feit dat [eiser] (veel) jonger was op het moment van het ongeval dan drie van de vier personen in bovengenoemde zaken, hetgeen moet leiden tot een hogere smartengeldvergoeding dan in die zaken is toegewezen. Ook dient rekening te worden gehouden met het feit dat in de loop van de jaren de maatschappelijke opvattingen over de compensatie van leed zijn gewijzigd. Dit heeft in de jurisprudentie geleid tot een zekere stijging van de door de rechter toegekende bedragen. De rechtbank ziet ook hierin aanleiding het smartengeld hoger vast te stellen dan in de hiervoor genoemde soortgelijke zaken.

4.23.
Voor zover [eiser] meent dat bij het vaststellen van het smartengeld rekening moet worden gehouden met geldontwaarding, geldt dat, naast de indexatie in het Smartengeldboek, de wettelijke rente in beginsel het wettelijke instrument is om bij schadevergoeding rekening te houden met geldontwaarding. Dat dit instrument in dit geval niet toereikend zou zijn is door [eiser] niet gesteld.

4.24.
Tot slot is van belang dat [eiser] heeft aangevoerd dat het in Nederland toegekende smartengeld – in vergelijking met andere landen – doorgaans te laag is. De rechtbank onderkent dat in andere landen in vergelijkbare gevallen door de rechter hogere bedragen aan smartengeld worden toegekend dan in Nederland. In andere landen wordt echter niet steeds hetzelfde onderscheid tussen vermogensschade en smartengeld gemaakt als in Nederland. Daarbij kunnen ontwikkelingen in andere landen niet beslissend zijn voor de in Nederland toe te kennen bedragen.

4.25.
Op grond van al het voorgaande acht de rechtbank een smartengeldvergoeding van € 30.000,00 billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 april 2010.

ECLI:NL:RBROT:2020:7541