Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zeeland-West-Brabant 200416 mesothelioom 45-jarige bakker; € 65.000,00 smartengeld

Rb Zeeland-West-Brabant 200416 mesothelioom 45-jarige bakker; wg-er aansprakelijk en ziekte in causaal verband; € 65.000,00 smartengeld; materiële schadevergoeding.

Schade

2.16
De slotsom van het voorgaande is dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] als gevolg van zijn ziekte maligne mesothelioom heeft geleden.

2.17
[eiser] vordert een bedrag van € 75.000,00 aan immateriële schadevergoeding. Hij heeft daarbij gewezen op een aantal rechterlijke uitspraken, op nr. 693 uit de Smartengeldgids 2009 en op de bijzondere omstandigheden dat de diagnose mesothelioom op relatief jeugdige leeftijd, 45 jaar, bij [eiser] is gesteld en dat hij inmiddels reeds ruim zes jaar aan deze ziekte lijdt.

2.18
Volgens [gedaagde] is dit bedrag van € 75.000,00 te hoog. Zij heeft aangevoerd dat bij de vaststelling van de hoogte van de immateriële schade het normbedrag heeft te gelden dat wordt gehanteerd door het IAS van € 62.124,00 (in 2014).

2.19
De kantonrechter overweegt dat bij de begroting van immateriële schade rekening dient te worden gehouden met alle omstandigheden, in een geval als het onderhavige in het bijzonder met de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. Daarbij dient tevens gelet te worden op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, een en ander met in aanmerkingneming van de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaardering (Hoge Raad 17 november 2000 ECLI:NL:HR:AA8358).

In dit verband is het volgende van belang. [eiser] is op zijn 45ste levensjaar getroffen door een ernstige ziekte, maligne mesothelioom. Op 22 februari 2010 is hij geopereerd, waarbij de gehele rechterlong is verwijderd evenals het borstvlies, anderhalve rib en eenderde van het middenrif. Hij heeft twee chemokuren ondergaan. Op de comparitiezitting heeft hij gesteld alleen met overleven bezig te zijn, zeer beperkt te zijn met alles wat met lichamelijke inspanning te maken heeft en één keer per jaar gecontroleerd te worden. Onbetwist is dat zijn prognose infaust blijft, zoals hij heeft gesteld in zijn akte van 31 oktober 2014. Daarnaast heeft de kantonrechter voor de begroting van de immateriële schade acht geslagen op het normbedrag dat het IAS hanteert, hoewel zij daaraan niet gebonden is, maar dat wel een gezichtspunt vormt bij de begroting van de immateriële schade, maar ook op diverse uitspraken van rechters in vergelijkbare zaken. Gelet hierop wordt een bedrag van € 65.000,00 redelijk en passend geacht.

2.20
Daarnaast vordert [eiser] een bedrag van € 223.398,84 als materiële schadevergoeding. Voorts vordert [eiser] vergoeding van de nog te verwachten materiële schade. Ter onderbouwing legt [eiser] een rapport over van [naam] van 29 november 2013. Tevens vordert [eiser] vergoeding van de kosten van dit rapport van € 5.521,47.

2.21
[gedaagde] heeft tegen dit rapport inhoudelijk verweer gevoerd. Zij stelt dat bij de berekening van de schade wegens verlies van arbeidsvermogen voor het jaar 2009 van een irreële aanname is uitgegaan, namelijk dat een bedrag van € 33.384,00 aan kosten uitbesteed werk betrekking heeft op de vervangen van [eiser] in de periode vanaf 17 november 2009 dat hij niet kon werken. Als er van wordt uitgegaan dat ingehuurde derden net zoveel kostten als [eiser] zelf, namelijk € 35,00 per uur, dan zou dat betekenen dat de ‘vervangende krachten’ vanaf 17 november 2009 tot het einde van het jaar 2009 ruim 953 uur hebben gewerkt. Bij een tarief van € 30,00 per uur zou dat zelfs ruim 1.112 uur zijn. Het is onmogelijk dat [eiser] zelf in een periode van vijf tot maximaal zeven weken, een dergelijk aantal facturabele uren zou hebben gewerkt. Wat voor 2009 geldt, geldt deels ook voor de jaren 2010 en later. Voor die jaren is immers uitgegaan van de aanname dat 2009 als een startjaar zou moeten worden beschouwd. Daarnaast is ten aanzien van de gevorderde premies inzake de arbeidsongeschiktheid een deel van de schade ten onrechte dubbel gevorderd. Het betreft de premies voor de verzekering die in 2009 en 2010 zijn betaald. Die zijn niet alleen separaat gevorderd, maar ook verwerkt in de berekening van het rapport. Reeds daarom dient op het bedrag van € 67.160,00 in het rapport een bedrag van € 14.710,00 in mindering te worden gebracht. Bovendien geldt met betrekking tot de premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering dat deze – over de periode 2002 tot en met 2010 – bruto worden gevorderd. In die periode zijn zij echter als fiscale aftrekpost op de aangifte IB van [eiser] opgevoerd, waardoor een besparing is opgetreden op de af te dragen belastingen en sociale premies. Netto zullen deze premies [eiser] waarschijnlijk hooguit 60 tot 70% van het bruto bedrag hebben gekost. Tot slot wijst [gedaagde] er op dat zij over onvoldoende stukken beschikt om de gevorderde schade goed te kunnen beoordelen. Zij beschikt immers niet over de volledige jaarrekening, grootboekmutaties, verkoopfacturen en facturen uitbesteed werk 2007 tot en met 2010, stukken met betrekking tot de verbouwing van het kinderdagverblijf in Vught, aangiftes en aanslagen IB, uitkeringsbeschikkingen en jaaropgaven arbeidsongeschiktheidsverzekering en polisblad en polisvoorwaarden van die verzekering.

2.22
[eiser] is nog niet in de gelegenheid geweest te reageren op deze punten van kritiek op het rapport van [naam] . De hoogte van de schadevergoeding en het rapport is immers niet op de comparitie na antwoord of in de aktes besproken. [eiser] zal in de gelegenheid worden gesteld door het nemen van een conclusie te reageren op deze kritiek en (eventueel) zijn vordering daarop kunnen aanpassen en van documentatie kunnen voorzien.

2.23
Daarna zal [gedaagde] in de gelegenheid worden gesteld op deze door [eiser] te nemen conclusie te reageren.

2.24
Vervolgens zal beoordeeld moeten worden welke schade [eiser] heeft geleden wegens verlies van arbeidsvermogen als gevolg van zijn ziekte maligne mesothelioom. De kantonrechter overweegt reeds thans dat zij niet uitsluit dat benoeming van een onafhankelijke deskundige noodzakelijk zou kunnen zijn om duidelijkheid over deze schade van [eiser] te krijgen.

2.25
De kantonrechter adviseert partijen, gelet op hetgeen in dit vonnis is overwogen, om in overleg te treden over de hoogte van de materiële schade van [eiser]. ECLI:NL:RBZWB:2016:2452