Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 290814 strandrellen Hoek van Holland; psychische klachten politieagent; € 3.500,- smartengeld

Rb Rotterdam 290814 strandrellen Hoek van Holland; groepsaansprakelijkheid voor psychische klachten politieagent; € 3.500,- smartengeld

de immateriële schade

5.7
In gevolge artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde - voor zover hier van belang - voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.

5.7.1
De vordering is niet toewijsbaar op de genoemde grondslag sub a.
Gedaagden hebben elk voor zich betwist dat bij hen sprake is geweest van het oogmerk tot het toebrengen van het bedoelde nadeel. Eiser heeft zich hierop in de conclusie van repliek beperkt tot de nadere stelling dat hij dit oogmerk niet kan bewijzen.
Feiten en omstandigheden waaruit dit oogmerk in objectieve zin zou kunnen worden afgeleid, zijn gesteld noch gebleken.

5.7.2
Ten aanzien van de genoemde grondslag sub b overweegt de kantonrechter het volgende.

5.7.2.1
Het gaat in dit geval om het aspect aantasting in de persoon. Noodzakelijk, maar ook voldoende is hierbij dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Een psychiatrisch ziektebeeld is daarbij niet vereist, maar om van geestelijk letsel te kunnen spreken is onvoldoende een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich persoonlijk gekwetst voelen. De partij die zich op aantasting van de persoon beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld (ref. HR 9 mei 2003, NJ 2005,168).

5.7.2.2 
Uit de gestelde en niet weersproken feiten en omstandigheden volgt dat eiser en zijn collega’s bij deze strandrellen in Hoek van Holland zijn blootgesteld aan een voor Nederlandse begrippen ongekende agressie jegens politieagenten, van grote groepen mensen. Naar algemene ervaringsregels als bedoeld in artikel 149 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is duidelijk dat de tussen partijen vaststaande gewelddadigheden en dreiging die eiser onderging, gericht tegen een kleine en op dat moment kwetsbare groep agenten, op eiser (en zijn collega’s) een diepe onuitwisbare indruk hebben gemaakt die bij eiser hebben geleid tot de bedoelde aantasting in de persoon.
Deze gebeurtenissen overstijgen verre het stootje waar een politiefunctionaris bij de uitoefening van diens ambt tegen moet kunnen.

5.7.2.3 
Eiser heeft voldoende concrete gegevens gesteld waaruit blijkt dat hij in zijn persoon is aangetast als bedoeld in eerdergenoemd artikel 6:106 BW.
Ter onderbouwing is bij de dagvaarding overgelegd een brief van de behandelend GZ psycholoog drs. A.H.M. Bakker d.d. 2 februari 2012, waaruit onder meer blijkt dat eiser vanwege zijn traumatische ervaringen bij deze strandrellen in Hoek van Holland een intensief psychopol begeleidingstraject van 20 sessies is geboden in de periode juni 2010 tot februari 2011.
Gedaagden hebben de hierop ziende stellingen niet althans onvoldoende betwist, zodat al met al de genoemde grondslag sub b van artikel 6:106 lid 1 BW hier toepassing vindt.

5.7.3
De verweren van de strekking dat bij eiser geestelijk letsel (mede) kan zijn ontstaan door latere traumatiserende situaties waarin hij terecht gekomen is, zijn niet gesubstantieerd. Hieraan gaat de kantonrechter dus voorbij.

5.7.4
Het specifieke verweer van gedaagde sub 10 dat deze rellen uitsluitend mogelijk zijn geworden door fouten bij de gemeente, het politiekorps en/of de festivalorganisatie, doet, indien al juist, niet af aan de aansprakelijkheid van de groepsleden voor hun eigen gedragingen in de groep en in algemene zin de onrechtmatige gedragingen uit de groep alsmede de consequenties daarvan. Aan dit verweer wordt dan ook voorbijgegaan.

5.7.5
De door eiser gestelde toedracht, zoals hiervoor onder 3.2.1 weergegeven, is door gedaagden niet betwist, zodat de kantonrechter ten aanzien van eiser van die toedracht zal uitgaan.
Dit houdt in dat eiser zich bij deze rellen bevond in de stadia “treintje” en “linie”.

voorts ten aanzien van gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10
5.8
Ten aanzien van de gedragingen van elk der gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 heeft eiser zich volledig gebaseerd op de uitkomsten van de strafzaken. Geen van deze gedaagden heeft ten aanzien van zichzelf andere of minder gedragingen gesteld dan zijn vastgesteld in de eigen strafzaak.
Daarmee staan de in de strafzaken vastgestelde gedragingen van deze gedaagden ook in de onderhavige procedure vast.
Dit houdt in dat gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 zich daar toen bevonden en met eigen onrechtmatige gedragingen jegens eiser meededen in de groep in het stadium “linie”.

5.9
Hieruit volgt dat eiser in beginsel recht heeft op vergoeding door gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 van zijn immateriële schade door onrechtmatig handelen vanuit de groep betrokken bij het stadium “linie” bij deze rellen in Hoek van Holland. De kans op die schade had deze gedaagden ervan behoren te weerhouden mee te doen.
De in de strafzaken jegens eiser vastgestelde gedragingen van deze gedaagden zijn voor ieder verschillend en de een deed meer en actiever mee dan de ander, maar dit maakt, zoals in het voorgaande is toegelicht, uit een oogpunt van groepsaansprakelijkheid geen verschil. Ieder van deze gedaagden is, zoals toegelicht, civielrechtelijk aansprakelijk voor zowel de eigen gedragingen in de groep als de onrechtmatige gedragingen van de andere groepsleden.
De gevorderde schade is voor zover veroorzaakt in het stadium “linie” aan deze gedaagden toerekenbaar op de voet van artikel 6:98 BW. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn gesteld noch gebleken.
Zijdens enkele gedaagden is nog betoogd dat een schade van de gevorderde grote omvang niet voorzienbaar was. Dit betreft blijkens de daarop gegeven toelichting de optelsom van de ingestelde schadevorderingen als gevolg van deze rellen in Hoek van Holland, door zowel politiefunctionarissen als het politiekorps. Dit neemt, indien al juist, de aansprakelijkheid van het deelnemende groepslid niet weg. Ook gaat het niet om een zo ver verwijderd verband dat de schade niet aan het deelnemend groepslid kan worden toegerekend: het wekt op zich geen verbazing dat als gevolg van deze rellen in Hoek van Holland, met zo grote groepen agressieve relschoppers die zich langdurig en zonder aanleiding kantten tegen een veel kleinere hoeveelheid politieagenten, zoals hierna verder wordt uitgewerkt, een dergelijke schade is ontstaan.

5.10
Op de voet van artikel 6:106 BW dient de vergoeding van de immateriële schade naar billijkheid te worden vastgesteld, gelet op alle omstandigheden van het geval. Daarbij dient ook te worden gelet op bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn opgelegd.
In die context en met name gelet op de begrijpelijke doodsangst van eiser door een aanhoudende dreiging en agressie vanuit een groep van een paar honderd schreeuwende en leuzen scanderende relschoppers, die ondanks heel veel waarschuwingsschoten, in het donker, een veel kleinere groep in linie opgestelde politieagenten insloot, bedreigde (met geweld en met de dood), belaagde (met uitvallen na telkens aftellen van vijf naar nul), met allerlei voorwerpen bekogelde en vervolgens tot achter de hekken bij de nooduitgangen de duinen in achtervolgde, acht de kantonrechter de door eiser gevorderde vergoeding voor immateriële schade zonder meer billijk voor de gebeurtenissen in het stadium “linie” en voor de gevolgen die deze voor eiser gehad hebben.
Voor deze gebeurtenissen geldt voor elk der gedaagden dat zij in het gehele stadium hierbij met een eigen bijdrage aan het groepshandelen betrokken waren, zodat zij aansprakelijk zijn voor de hierdoor ontstane schade.

5.11
Het verweer dat eiser zijn schade onvoldoende beperkt heeft, slaagt niet. Feiten en omstandigheden die tot dat oordeel zouden kunnen leiden, zijn gesteld noch gebleken.
Evenmin was eiser gehouden (eerst) een beroep op de smartengeldregeling dienstongevallen politie te doen, nu het letsel waarop die regeling ziet (namelijk met blijvende invaliditeit), zich hier niet voordoet.

5.12
Voor de door een der gemachtigden - overigens zonder enige toelichting - verzochte matiging op de voet van artikel 6:109 BW ziet de kantonrechter geen aanleiding, reeds nu toewijzing van de volledige schadevergoeding van eiser, gelet op de hoogte van het bedrag, niet tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden.

5.13
Op grond van het vorenstaande is het na de eisverminderingen gevorderde bedrag aan hoofdsom van € 1.858,84 jegens gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 toewijsbaar.

ten aanzien van gedaagden sub 6 en 7
5.14
Gedaagden sub 6 en 7 hebben geen gebruik gemaakt van het recht van zuivering van het tegen hen verleende verstek. Op grond van artikel 140 lid 2 Rv wordt tussen partijen één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
Ook voor gedaagden sub 6 en 7 geldt dat zij zich daar toen bevonden en met eigen onrechtmatige gedragingen jegens eiser meededen in de groep in het stadium “linie”.
De vordering jegens deze gedaagden komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. Ook jegens hen is de vordering ten aanzien van de hoofdsom toewijsbaar. Nu de eisverminderingen telkens ook betrekking hebben op hun 1/17e deel, zal de kantonrechter jegens beiden dezelfde hoofdsom toewijzen als jegens de anderen.

voorts ten aanzien van gedaagde sub 1
5.15
Ook ten aanzien van de gedragingen van gedaagde sub 1 hebben beide partijen zich geconformeerd aan de uitkomst van de strafzaak. Die uitkomst levert op dat gedaagde sub 1 zich bij deze rellen in Hoek van Holland bevond en met eigen onrechtmatige gedragingen meedeed louter in de groep in het stadium “carrousel”. Nu eiser niet bij dat stadium was betrokken, ligt de vordering ten aanzien van de hoofdsom jegens gedaagde sub 1 voor afwijzing gereed. De nevenvordering ten aanzien van de wettelijke rente deelt in het lot van afwijzing. ECLI:NL:RBROT:2014:7209ook: ECLI:NL:RBROT:2014:8048ECLI:NL:RBROT:2014:8047 en ECLI:NL:RBROT:2014:8166