Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 310719 dagbehandeling minderjarige met fysieke ondersteuning in strijd met afspraken, immateriele schadevergoeding € 1000,00

RBLIM 310719 dagbehandeling minderjarige met fysieke ondersteuning in strijd met afspraken, immateriele schadevergoeding € 1000,00

4.2.4.11 Uit het vorenstaande blijkt dat van de tien maal dat fysiek is ingegrepen, er vijf maal terecht fysiek is ingegrepen en vijf maal onterecht.

4.3.1
[minderjarige] vordert aan immateriële schade € 12.500,- omdat hij door de fysieke ingrepen op de voet van art. 6:106 lid 1 aanhef en sub b BW in zijn persoon is aangetast op een andere wijze dan door lichamelijk letsel of door aantasting van zijn eer of goede naam. Het enkele feit dat hij nadat de overeenkomst met het Robertshuis is beëindigd, EMDR-therapie heeft gehad, betekent niet zonder meer dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van art. 6:106 lid 1 aanhef en sub b BW. Daarvoor moet duidelijk zijn op grond waarvan die therapie is voorgeschreven of, anders gezegd, aan de hand van welke diagnose de EMDR-therapie voorgeschreven is. Die duidelijkheid is enigszins gegeven met het rapport van “De Rading jeugd & opvoedhulp samen voor kinderen” (productie 13 bij dagvaarding). Dit rapport vermeldt onder meer dat [minderjarige] bij het Robertshuis zeer regelmatig lichamelijk gefixeerd is geweest, waarbij hem pijn is gedaan en hij zich angstig heeft gevoeld. Verder, aldus dit rapport, komt uit het onderzoek naar voren dat de klachten van [minderjarige] gedeeltelijk verklaard lijken te kunnen worden door de impact van deze fixaties bij het Robertshuis, hetgeen voor [minderjarige] traumatiserend lijkt te zijn geweest. Bij gebreke van meer concrete informatie en met inachtneming van de zonder meer panisch te noemen reacties bij [minderjarige] na elke fysieke bejegening door het Robertshuis zoals telkens is vermeld in de dagrapportage, wordt de immateriële schade begroot op € 2.000,-.

4.3.2
Zonder nadere informatie, die ontbreekt, is het niet goed voorstelbaar dat de immateriële schade bij [minderjarige] wordt beïnvloed door het antwoord op de vraag of het fysiek ingrijpen al dan niet toerekenbaar is. Anders gezegd: [minderjarige] zal bij een fysieke ingreep die toerekenbare tekortkoming oplevert, evenveel immateriële schade hebben opgelopen als bij een fysieke greep die door overmacht is gerechtvaardigd. Nu van de tien vaststaande fysieke ingrepen, er slechts vijf aan het Robertshuis zijn toe te rekenen, zal het Robertshuis worden veroordeeld om aan [minderjarige] te betalen € 1.000,-. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden begroot op 15% over dit bedrag.

4.4
De vordering van [voogdes] is op geen enkele manier onderbouwd. Zij stelt [minderjarige] schaduwbegeleiding te hebben gegeven gedurende vijf maanden op maandag en dinsdag bij de Tuin de Volle Grond, maar een verklaring van een derde die dit ondersteunt, is niet overgelegd. Hetzelfde geldt voor haar stelling dat zij [minderjarige] schaduwbegeleiding heeft gegeven bij het Plein der Mogelijkheden. Evenmin is een verklaring overgelegd van de EMDR-therapeut inhoudende dat [voogdes] altijd [minderjarige] heeft vergezeld toen hij deze therapie onderging. Op welke grond het Robertshuis ook zou moeten betalen voor de uren die [voogdes] naar eigen zeggen heeft besteed aan controle van de uren die het zorgteam maakte en de betaling van de PGB, is alleen al niet duidelijk omdat [minderjarige] ook voordat hij bij het Robertshuis is opgenomen, zorg nodig had en ook kreeg. Tenslotte is onvoldoende onderbouwd dat [voogdes] voor de door haar als schadevergoeding gevorderde uurvergoeding, inderdaad ander betaald werk had kunnen doen. Enige verklaring van een mogelijke werk- of opdrachtgever is niet overgelegd. Al met al wordt de vordering van [voogdes] daarom afgewezen.

4.5
Uit het vorenstaande blijkt dat partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld en wel zodanig dat termen aanwezig zijn om de proceskosten te compenseren.

5 De beslissing
De rechtbank:

5.1
veroordeelt het Robertshuis om aan [minderjarige] tegen kwijting te betalen:

a. € 1.000,-;

b. te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.000,- vanaf 28 november 2017 tot de datum van dagvaarding;

c. de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum van dagvaarding (5 januari 2019) tot aan de dag van algehele voldoening;

d. de buitengerechtelijke kosten tot een beloop van € 150,-,

te vermeerderen met de nakosten conform het tarief 2019 een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening; ECLI:NL:RBLIM:2019:7069