Overslaan en naar de inhoud gaan

GHSHE 230107 heupfractuur: smartengeld € 10.000,00 x 50%

GHSHE 230107 en 280807 50% aansprakelijkheid voor ongeval in taxibus waarbij de gordel niet gedragen werd
heupfractuur: smartengeld € 10.000,00 x 50%

4.17.

[geïntimeerde] dient dus als werkgever van de chauffeur en als degene onder wiens verantwoordelijkheid dit personenvervoer is uitgevoerd, afhankelijk van de uitkomst van bewijslevering door [appellante] , 50% of 75% van de schade te vergoeden.

4.18.
Dat betekent dat het dienstig is reeds thans nader in te gaan op de schade. Er wordt € 7.108,-- aan materiële schade gevorderd, welke gemotiveerd door [geïntimeerde] is bestreden. De onderbouwing ervan is te vinden in een brief aan de advocaat van [naam] , productie 4 bij memorie van grieven.

Voor posten 1, 2 en 4 geldt dat het gaat om prognoses omtrent te verwachten kosten, welke weliswaar in de brief van een zekere onderbouwing zijn voorzien, doch voor het overige in genen dele gestaafd zijn door bescheiden of andere verifieerbare gegevens. Bijvoorbeeld: op geen enkele wijze wordt aangegeven waarom voor de verhuizing geen € 1.000,-- of € 100,-- wordt opgevoerd. Op deze wijze onderbouwd komen deze posten niet voor toewijzing in aanmerking en zelfs is de feitelijke onderbouwing zo ondermaats dat deze zich niet leent voor bewijslevering. Post 3 betreft kosten welke reeds gemaakt zouden zijn, doch na 1 jaar is geen enkele concrete specificatie van deze posten gegeven. De bulk bestaat uit daggeldvergoeding à € 25,-- per dag welk bedrag niet anders wordt onderbouwd met een verwijzing naar het gegeven dat dit "gebruikelijk" door verzekeraars wordt vergoed, zonder dat daarbij wordt aangegeven of het gaat om WA-verzekeraars van aansprakelijke personen of ongevallen-verzekeraars van slachtoffers. Enige nadere onderbouwing ont­ breekt. Voorts geldt, dat als het bij een daggeldvergoeding gaat om een forfaitaire vergoeding voor kosten, toch enig inzicht gegeven dient te worden omtrent de kosten die daaronder kunnen vallen, dat als het gaat om een vergoeding voor gemiste inkomsten daarvan in casu geen sprake lijkt te zijn, en dat als het gaat om een vergoeding wegens ongemak, dit reeds begrepen is in de gevorderde immateriële schadevergoeding.

Mitsdien is ook deze post onvoldoende onderbouwd en zijn zelfs onvoldoende voor bewijs vatbare feiten ter onderbouwing daarvan gesteld.

4.19.
Dan resteert de vergoeding wegens immateriële schade. Het hof heeft ter vergelijking gekeken naar de zaken, in het register van het “Smartengeldnummer” van het blad Verkeersrecht, editie 2003, gekeken op blz. 202 naar alle gevallen onder de categorie "Bekken/heup", en wel de beide aldaar genoemde subcategorieën.

4.20.
Rekening houdend met die gevallen enerzijds en met de gevolgen voor [appellante] anderzijds, zoals mede omschreven in de memorie van grieven sub 19., begroot het hof de immateriële schade op een bedrag groot € 10.000,--, waarvan al naar gelang de uitkomst van eventueel door [appellante] bij te brengen bewijs, een bedrag van € 7.500,-- (als zij slaagt in het bewijs) of € 5.000,-- (als zij niet slaagt in het bewijs of van bewijslevering afziet) dient te worden uitbetaald. ECLI:NL:GHSHE:2007:2808