Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 270716 geen aansprakelijkheid voor met "boks" beantwoorde high five na tafeltenniswedstrijd

Rb Gelderland 270716 geen aansprakelijkheid voor met "boks" beantwoorde high five na tafeltenniswedstrijd

2. De feiten
2.1.
[eiseres] is van beroep tandarts. Zij is rechtshandig.

2.2.
[eiseres] en [gedaagde] zijn lid van een tafeltennisvereniging. Zij namen als teamgenoten deel aan competitiewedstrijden.

2.3.
Op vrijdagavond 27 februari 2015 vond er een competitiewedstrijd plaats waaraan onder anderen [eiseres] en [gedaagde] als teamgenoten deelnamen. [gedaagde] speelde die avond zijn tweede wedstrijd tegen de heer [naam 1] ( [naam 1] ). [eiseres] trad daarbij op als scheidsrechter/teller.

2.4.
Nadat [gedaagde] de wedstrijd tegen [naam 1] had gewonnen en [naam 1] een hand had gegeven, liep hij naar de stoel waarop [eiseres] zat. [eiseres] stak vanuit zittende positie haar geopende rechterhand op omdat zij verwachte dat [gedaagde] haar om de overwinning te vieren een high five zou geven. [gedaagde] gaf echter, vanaf een hogere, staande positie, een slag met zijn vuist naar beneden in (de onderste helft van) de palm van de hand van [eiseres] . Hierna voelde [eiseres] pijn. Daarvan heeft ze direct uiting gegeven aan [gedaagde] . [eiseres] heeft hierna nog 2 wedstrijden gespeeld.

2.5.
De voornoemde slag met de vuist (verder: de boks) is, naast door [eiseres] en [gedaagde] zelf, waargenomen door [naam 2] en [naam 1] . Van deze getuigen en de partijen zijn schriftelijke verklaringen opgenomen.

2.6.
In de verklaring van [gedaagde] staat over de boks:

Mevrouw [eiseres] stak haar hand omhoog en ik gaf haar met mijn vuist een “box”. U vraagt mij of ik mijn arm daartoe eerst naar achteren haalde om vervolgens een stotende beweging te maken. Nee volgens mij niet, ik denk daar niet bij na. Mevrouw [eiseres] stak haar rechterhand omhoog en ik stootte er met mijn vuist tegen.
2.7.
In de verklaring van [eiseres] staat over de boks:

Ik had de wedstrijd tussen [naam 1] en [naam 3] geteld. Na afloop van een wedstrijd geef je eerst de tegenstander een hand en normaal gesproken geef je dan vervolgens je teamgenoot een “handje klap”. [naam 3] gaf nu eerst de heer [naam 1] een hand om daarna naar mij te lopen waarbij hij niet met zijn hand maar met zijn vuist tegen mijn hand sloeg. […] Ik zat naast de tafel. [naam 3] kwam naar mij toe lopen en ik stak mijn hand omhoog om een “high five” te geven. Ik meen dat [naam 3] met een geopende hand kwam aanlopen. Vervolgens stootte hij met zijn vuist tegen mijn vlakke handpalm. Ik weet nog dat ik riep: “Au ben je wel helemaal goed bij je hoofd”.
2.8.
In de verklaring van [naam 2] staat over de boks:

Ik was toeschouwer van de vijfde wedstrijd. Mevrouw [eiseres] zat achter het scorebord en had de wedstrijd geleid. Na afloop van de wedstrijd stak ze haar hand omhoog. De heer [gedaagde] liep naar haar toe en gaf haar met zijn vuist een “high five” terug. De vuist was absoluut als een high five bedoeld en niet om mevrouw [eiseres] bewust te verwonden. Misschien omdat ze wat lager zat heeft de vuist haar hand ongelukkig geraakt. Mevrouw [eiseres] had direct na de klap met de vuist pijn aan haar hand.
2.9.
In de verklaring van [naam 1] staat over de boks:

[gedaagde] had tegen mij gespeeld en gewonnen. Hij was enthousiast. Mevrouw [eiseres] had onze wedstrijd geteld en zat achter het scorebord. Zij stak haar hand omhoog om een “high five” te geven. [gedaagde] gaf een “box” tegen haar hand, een vuist. Ik weet niet of de beweging hard of zacht was, dat kan ik niet beoordelen. [naam 1] zei na de wedstrijd dat ze pijn had aan haar hand.
2.10.
Op maandag 2 maart 2015 heeft [eiseres] de EHBO bezocht alwaar haar hand in het gips is gezet. Nadat na anderhalve week het gips is verwijderd zijn röntgenfoto’s gemaakt waaruit bleek dat geen sprake was van een fractuur. Vanwege verschijnselen als zwelling, immobiliteit, tintelingen en pijn werd [eiseres] naar een ergotherapeut verwezen.
Op 20 maart 2015 heeft [eiseres] handchirurg Dr. [naam 4] ( [naam 4] ) bezocht.
2.11.
In een brief van gedateerd 8 september 2015 schrijft [naam 4] over het onderzoek, de behandeling en het verloop van de klachten van [eiseres] :

[…] Bij lichamelijk onderzoek was er sprake van tintelingen in de wijs-, middel- en ringvinger van de rechter hand en was de handfunctie sterk beperkt door pijnklachten. De klachten pasten bij een acute kneuzing en/of beklemming van de middenhandszenuw (nervus medianus), welke is opgetreden ten gevolge van de klap. Deze oorzaak van kneuzing/ beklemming is ongewoon en past bij een fors trauma.
Na operatieve decompressie van de zenuw op 03-04-2015 zijn de klachten verdwenen. Bij het laatste polikliniek bezoek was de revalidatie succesvol afgesloten en had patiënte haar werkzaamheden weer kunnen hervatten. Er was sprake van geringe restklachten, waarvan verwacht wordt dat deze in de tijd in ernst zullen afnemen.
3 Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 52.516,40 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2015 tot de datum van de gehele voldoening, vermeerderd met kosten.

3.2.
[eiseres] voert - kort weergegeven - aan dat de door [gedaagde] gegeven boks onrechtmatig is nu [eiseres] daar niet op bedacht hoefde te zijn aangezien het geven na afloop van een wedstrijd van een high five wel, maar van een boks niet gebruikelijk is in de tafeltenniswereld. [gedaagde] had zich van deze gedraging dienen te onthouden omdat het, aldus [eiseres] zeer waarschijnlijk is dat er letsel ontstaat als iemand een harde, naar beneden gerichte stoot geeft. De gedraging is, zo stelt [eiseres] , in strijd met wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, althans een inbreuk op een recht, te weten het recht op onaantastbaarheid van het lichaam (artikel 11 van de Grondwet). Zij stelt dat dit temeer het geval is nu [gedaagde] op de hoogte was van het beroep tandarts van [eiseres] en dat zij haar beroep niet kan uitoefenen zonder adequaat gebruik van haar handen en nu een alternatief, het geven van een high five, voorhanden was. De onrechtmatige gedraging is, aldus [eiseres] , aan [gedaagde] toe te rekenen, aangezien iedere aanleiding of noodzaak tot het geven van de boks ontbrak. [eiseres] heeft als rechtstreeks gevolg daarvan schade geleden, bestaande uit de volgende posten:
- Aanschaf nieuwe instrumenten € 6.791,85
- Zorgkosten (tot nu toe gedeclareerd, totaal € 1.499,93 waarvan
niet vergoed of voor eigen rekening) € 464,93
- Waarnemingskosten maart t/m mei € 22.329,46
- Kosten i.v.m. geen waarnemer € 3.019,88
- Paracetamol en pleisters € 7,64
- Parkeerkosten advocaat € 9,50
- Buskosten € 4,50
- Inkomsten misgelopen door het verminderde tempo van [eiseres] € 6.450,59
- Inkomsten misgelopen door minder omzet waarnemers € 11.640,87
- Inkomsten misgelopen door afspraak controle kliniek € 194,83
- Inkomsten misgelopen door afspraak mevrouw Pijpers € 779,33
- Kilometervergoeding (2838 x 0,29) € 823,02 +
Totaal € 52.516,40,-

3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert - kort weergegeven - aan dat geen sprake is van een onrechtmatige gedraging. De boks vond plaatst in een sport- en spelsituatie waarin een verhoogde drempel voor aansprakelijkheid geldt. De door [gedaagde] gegeven boks is, aldus [gedaagde] , geen ongebruikelijk, uitzonderlijke, laat staan abnormale en gevaarlijke gedraging die buiten het risico van sport of spel valt en in de gegeven omstandigheden niet onrechtmatig. Ook indien niet aangenomen zou worden dat sprake is van een sport- of spel situatie was het geven van de boks niet onrechtmatig nu het geen gedraging is waarvan de mate van waarschijnlijkheid van het veroorzaken van letsel zo groot is dat [gedaagde] zich daarvan had dienen te onthouden. [gedaagde] betwist voorts de hoogte van de gevorderde schade.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling
4.1.
[eiseres] baseert haar vordering op de stelling dat [gedaagde] op 27 februari 2015 onrechtmatig heeft gehandeld toen hij haar de boks gaf waardoor zij letsel heeft opgelopen. Zij stelt primair dat hij daarmee heeft gehandeld in strijd met wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

4.2.
De rechtbank stelt voorop dat conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de vraag of een deelnemer aan een sport of spel onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging als gevolg waarvan aan een andere deelnemer letsel is toegebracht, minder spoedig bevestigend moet worden beantwoord dan wanneer die gedraging niet in een sport- of spelsituatie had plaatsgevonden. De reden daarvan is dat de deelnemers aan die sport of dat spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe de activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, van elkaar moeten verwachten. Aangezien de door die sport of dat spel bepaalde verhouding tussen de deelnemers daaraan niet direct en geheel hoeft te veranderen doordat en op het moment waarop aan die sport of dat spel volgens de daarvoor geldende regels, een einde komt, houdt ook de verhoogde drempel om aansprakelijkheid te kunnen aannemen, dan niet steeds direct en geheel op te gelden. Een (korte) tijd daarna kan het feit dat partijen zo-even nog met elkaar hebben gewedijverd of in een spelsituatie waren verwikkeld, de verwachtingen die zij van elkaar mogen of moeten hebben, blijven beïnvloeden, afhankelijk van de aard van die activiteit en de verdere omstandigheden van het geval (HR 28 maart 2003 ECLI:NL:HR:AF2679, NJ 2003, 718, vgl. HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0300, NJ 1992, 622). Voorts heeft te gelden dat voor een bevestigende beantwoording van de vraag of sprake is van een sport- en spelsituatie waarin een verhoogde drempel voor aansprakelijkheid geldt, niet is vereist dat de bij een ongeval betrokkenen rechtstreeks met elkaar aan het wedijveren zijn, noch ook dat het slachtoffer van het ongeval, wil hij als deelnemer aan het spel kunnen worden beschouwd, ten tijde van het ongeval ook zelf handelingen verrichtte die karakteristiek zijn voor de beoefening van die sport of dat spel (HR 20 februari 2004,ECLI:NL:HR:2004: AO1239, NJ 2004, 238).

4.3.
Vast staat dat [gedaagde] direct na het winnen van zijn tafeltennispartij en na het geven van een hand aan zijn tegenstander naar zijn, bij die wedstrijd als teller/scheidsrechter aanwezige, teamgenoot [eiseres] is gelopen om de winst van de partij ‘te vieren’, dat [eiseres] vanuit zittende positie haar rechterhand met dat doel omhoog heeft gehouden teneinde een ‘high five’ te geven en dat [gedaagde] toen met enige kracht een stomp in de hand van [eiseres] heeft gegeven, tegen de onderkant van haar handpalm.

4.4.
Gesteld noch gebleken is dat bij [gedaagde] opzet bestond om [eiseres] te bezeren.
[gedaagde] betwist voorts dat hij de boks met een dusdanige kracht heeft gegeven dat de kans op letsel aanmerkelijk was, althans zo groot dat dat hem daarvan had moeten weerhouden.
Dat de boks met zo’n kracht was gegeven dat wel een dergelijke kans op letsel aanwezig was, kan niet enkel uit de pijn en het letsel (acute kneuzing en/of beklemming van de middenhandszenuw, nervus medianus) dat [eiseres] daarvan heeft ondervonden worden afgeleid. Er kan immers zonder nadere motivering, die niet is gegeven, redelijkerwijs niet worden uitgesloten dat ook een klap met een kracht die doorgaans geen pijn of letsel veroorzaakt dit in dit geval door een ongelukkige samenloop van omstandigheden wél heeft gedaan. Ook in de in 2.6-2.9 weergegeven schriftelijke verklaringen, waaronder de verklaring van [eiseres] zelf, kan daarvoor geen steun worden gevonden. Voor zover [eiseres] stelt dat iedere met enige kracht gegeven naar beneden gerichte stomp tegen een handpalm een aanmerkelijke kans op letsel geeft, kan dat niet in zijn algemeenheid als feit worden aangenomen. Dat een handpalm een bijzonder kwetsbaar lichaamsdeel is, is niet onderbouwd, terwijl ook dit niet als feit van algemene bekendheid kan worden aangenomen.
Nader bewijs van omstandigheden waaruit kan blijken dat [gedaagde] een dusdanig harde stomp gaf dat deze een aanmerkelijke kans op letsel met zich bracht, is niet gegeven of aangeboden, zodat de rechtbank bij de beoordeling daarvan niet uit gaat.
4.5.
In de in 4.4 genoemde
omstandigheden levert de gedraging van [gedaagde] geen strijd op met wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, noch een daarop gebaseerde onrechtmatige daad. De rechtbank betrekt daarbij dat de boks direct aansluitend aan de competitiewedstrijd is gegeven om het winnen van de partij te vieren en daarmee, gelet op het in 4.2. weergegeven kader, in een sport- en spel situatie, waarbij een verhoogde drempel voor aansprakelijkheid geldt. De rechtbank acht in dat verband van belang dat:
-
[eiseres] en [gedaagde] die avond teamgenoten in een tafeltenniscompetitie waren,
-
[eiseres] bij de door [gedaagde] gewonnen wedstrijd niet alleen als teamgenote maar ook als teller/scheidsrechter direct betrokken was,
-
[eiseres] zelf ook een handeling verrichtte, te weten het omhoogsteken van haar hand om een high five te geven, om het winnen van de wedstrijd te vieren,
en dat [eiseres] in die omstandigheden, hoewel zij op dat moment niet als speelster deelnam aan de wedstrijd, daarbij wel dusdanig betrokken was dat zij voor de toepassing van het in 4.2. geven kader als deelneemster moet worden gezien. Mede gelet op voornoemde verhoogde drempel doet de (door [eiseres] gestelde en door [gedaagde] gemotiveerd betwiste) omstandigheid, dat het geven van een “boks” in plaats van een “high five” ongebruikelijk zou zijn, daar niet aan af en de omstandigheid dat ( [gedaagde] wist dat) [eiseres] tandarts was evenmin.

4.6.
Subsidiair heeft [eiseres] nog aangevoerd dat de boks onrechtmatig was omdat deze een inbreuk op een recht, namelijk het recht op onaantastbaarheid van het lichaam opleverde. Deze stelling wordt niet gevolgd. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 6:162 volgt dat niet iedere gedraging die als voorzienbaar gevolg letsel of zaakbeschadiging heeft om die reden reeds onrechtmatig is als zijnde een inbreuk op een recht; zodanige gedraging is in het algemeen alleen onrechtmatig als zij in strijd is met een van de vele normen van geschreven of ongeschreven recht, strekkende om letsel of zaaksbeschadiging te voorkomen (Toelichting Meijers, parlementaire geschiedenis 6, p. 614). Uit hetgeen is overwogen volgt dat van een normschending niet is gebleken, terwijl niet is onderbouwd waarom desalniettemin sprake is van onrechtmatig handelen wegens inbreuk op een recht.

4.7.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat geen sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde] en dat de vordering van [eiseres] dient te worden afgewezen. ECLI:NL:RBGEL:2016:4775