Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-Nederland 140617 Shockschade. Confrontatie met overlijden vader na medische fout huisarts; geen stuiting

Rb Midden-Nederland 140617 Shockschade. Confrontatie met overlijden vader na medische fout huisarts; geen stuiting, geen verlenging termijn, schade niet verborgen gebleven; afwijzing

2 De feiten
2.1.
[A] , de vader van [eiser] , is op [1992] overleden aan een hartinfarct. Hij was toen 43 jaar oud. De moeder van [eiser] heeft de vader van [eiser] die dag 's ochtends rond 8:00 uur aangetroffen in de badkamer. Hij was nauwelijks aanspreekbaar. [eiser] , toen 13 jaar oud, liep ook naar de badkamer en heeft zijn vader daar in die toestand aangetroffen. Omstreeks 8:15 uur heeft [eiser] de ouderlijke woning verlaten en is naar school gegaan. Vanuit school heeft hij de sirene van een ambulance gehoord. Nadat zijn moeder de school had gebeld, is hij door een schoonmaker van school naar het ziekenhuis gebracht. De cardioloog [B ] heeft de vader in het ziekenhuis trachten te reanimeren, maar de vader is niettemin overleden.

2.2.
[gedaagde] was de huisarts van de vader van [eiser] . De vader van [eiser] is op 29 oktober 1992 en 16 november 1992 in de praktijk van [gedaagde] op consult geweest in verband met spierpijn, pijnlijk inademen van koude lucht en keelpijn, de eerste keer bij een waarnemer, de tweede keer bij [gedaagde] zelf. Hij is toen niet naar een specialist doorverwezen.

2.3.
Bij brief van 1 december 1992 heeft de cardioloog [B ] met betrekking tot de vader van [eiser] onder meer aan [gedaagde] geschreven:
"Op [1992] was kort voor zijn overlijden bovengenoemde patiënt opgenomen op de afd. cardiologie.
Reden van opname: Cardiogene shock.
Voorgeschiedenis: Blanco.
anamnese aangevuld met hetero anamnese: Sedert juni bestaan er thor. pijnklachten waarvoor patiënt verdere analyse heeft geweigerd. De laatste dagen bestonden er klachten van dyspneu en thorax pijn waarvoor patiënt een verdere analyse heeft afgehouden. Enige uren voor presentatie kreeg patiënt continu heftige pijn gepaard gaande met vegatatieve klachten en forse dyspneu. Op het moment dat de ambulance arriveerde was patiënt nog amper aanspreekbaar en hypotensief. Risico factoren t.a.v. coronair lijden: patiënt rookt, vader is op 55 jarige leeftijd overleden aan een myocard infarct.
(…)
Tevens ging de hypertensie over in het circulatie stilstand. Er werd uitgebreide reanimatie poging gedaan zonder succes. Uiteindelijk overleed patiënt onder het beeld van pompfalen. Bij obductie bleek er sprake van een occlusie van de hoofdstam".

2.4.
[eiser] is van begin 2010 tot medio 2011 bij psychiater [C] in behandeling geweest. [C] heeft toen als diagnose gesteld
"een reactieve psychose, geluxeerd door chronische werkstress, waardoor jeugdtrauma van jong overleden vader ook gereactiveerd werd".

2.5.
[eiser] is van 28 september 2012 tot 28 februari 2014 opnieuw bij [C] in behandeling geweest. Bij e-mailbericht van 1 april 2014 heeft [C] aan [eiser] bericht dat hij in 2010 de diagnose Psychotische stoornis NAO heeft gesteld, en voorts:
"Later heb ik de diagnose PTSS toegevoegd, toen duidelijk werd welke impact het overlijden van je vader heeft gehad, en hoe jouw klachten in samenhang met die traumatische gebeurtenis kunnen worden begrepen".
Tot 1 april 2014 was [eiser] niet met de diagnose PTSS bekend.

2.6.
Bij brief van 20 januari 2014 van mr. E.E. De Vos, zijn toenmalige gemachtigde, heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld:
"voor alle schade, geleden als gevolg van voornoemde beroepsfouten, dan wel als gevolg van het toerekenbaar tekort komen in de nakoming van de behandelovereenkomsten tussen u en dhr. [A] en tussen u en cliënt".

2.7.
Bij brieven van 26 januari 2014 en 27 februari 2014 heeft de gemachtigde van [gedaagde] aansprakelijkheid afgewezen.

2.8.
Bij e-mail van 1 februari 2016 heeft [eiser] een conceptdagvaarding aan de gemachtigde van [gedaagde] doen toekomen, onder de mededeling:
"Mede gelet op mijn wens de opgenomen datum van aanbrengen te halen, lijkt goed na te gaan of het standpunt van uw cliënt nog steeds ongewijzigd is. Indien een minnelijke regeling haalbaar blijkt, heeft het mijn voorkeur die te bereiken voorafgaand aan de dag van dagvaarding. Graag verneem ik daarom uiterlijk maandag 8 februari a.s. van u of uw cliënt bereid is tot nader overleg".

2.9.
Een regeling is niet tussen partijen tot stand gekomen, omdat [gedaagde] aansprakelijkheid afwees. [eiser] heeft [gedaagde] gedagvaard op 15 april 2016.

3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis na wijziging van eis bij akte na comparitie (punt 133) veroordeling van [gedaagde] :
I. tot vergoeding aan [eiser] van:
a. door de rechtbank in goede justitie vast te stellen immateriële schade van [eiser] als gevolg van de aantasting in zijn persoon van maximaal € 23.200,-;
b. door de rechtbank in goede justitie vast te stellen immateriële schade van [eiser] als gevolg van de aantasting van de nagedachtenis van de overledene van maximaal € 900,--;
c. door de rechtbank in goede justitie vast te stellen immateriële schade van [eiser] als gevolg van het niet geven door [gedaagde] van openheid van zaken aan [eiser] omtrent [gedaagde] diagnostiek ten aanzien van [A] en omtrent de communicatie van [gedaagde] met het ziekenhuis van maximaal € 900,--;
d. de buitengerechtelijke kosten;
e. de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten;
II. [gedaagde] te bevelen om binnen 28 dagen na de datum van het vonnis [eiser] juist, volledig en schriftelijk te informeren omtrent:
a. hetgeen door [A] aan [gedaagde] tijdens de consulten uit voor- en najaar van 1992 en nadien, al dan niet telefonisch, is besproken ten aanzien van de gezondheidsklachten van [A] , van eventuele doorverwijzing naar een cardioloog of vaatspecialist en van zijn familieanamnese;
b. hetgeen in het najaar van 1992 aan communicatie heeft plaatsgehad tussen [gedaagde] ((s) assistente) en cardioloog [B ] , c.q. medewerkers van de ambulance en het ziekenhuis;
c. althans hem een soortgelijk in goede justitie te formuleren gebod op te leggen;
III. [gedaagde] te bevelen om binnen 14 dagen na de datum van het vonnis aan cardioloog [B ] en patholoog-anatoom [D] een rectificatie te sturen, op eigen briefpapier en een regulier lettertype, met naast het briefhoofd enkel de navolgende inhoud (met cc-verzending daarvan aan de gemachtigde van [eiser] , alles in aangetekende vorm):
"Geachte collega,
In het najaar van 1992 heb ik u opzettelijk feitelijk onjuist geïnformeerd [/doen informeren] omtrent gezondheidstoestand en gedrag van de heer [A] , die tot zijn overlijden op [1992] mijn patiënt was.
Mijn onjuiste informatieverschaffing hield in dat de angina pectoris - die leidde tot spoedopname in het Lorentz Ziekenhuis te Zeist op [1992] - reeds lang door mij zou zijn geconstateerd, alsmede dat de heer [A] analyse en behandeling van deze aandoening afhield. Ook was onjuist mijn bericht dat de heer [A] een roker was.
In werkelijkheid is de betreffende diagnose door mij gemist en heb ik niet adequaat doorverwezen, hetgeen een beslissende rol heeft gespeeld bij de prognose van de heer [A] , die op genoemde datum op 43-jarige leeftijd is overleden.
De reden voor voornoemde onjuiste informatieverschaffing is dat ik het missen van de diagnose en het inadequaat doorverwijzen hebben willen verhullen.
Het opstellen en verzenden van deze brief is mij geboden door de rechtbank Midden-Nederland, bij vonnis d.d. [datum invullen].
Met collegiale hoogachting,
[handtekening]
[gedaagde] "
althans een soortgelijk in goede justitie te formuleren gebod aan [gedaagde] ;
IV. de bevelen sub II en III te versterken met een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft te voldoen aan een of meerdere van deze geboden.

3.2.
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen eerdergenoemde wijziging van eis, maar de kantonrechter gaat daaraan voorbij omdat deze eiswijziging slechts een beperkte nadere precisering bevat, waarop [gedaagde] in voldoende mate heeft kunnen reageren.

3.3.
[eiser] legt samengevat het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag.
Zijn vader is in de ochtend van [1992] bezweken aan een hartinfarct. De schade die [eiser] , destijds 13 jaar oud, vordert ziet met name op shockschade ontstaan bij zijn confrontatie met het infarct, de doodsstrijd en het overlijden van zijn vader. Zijn vader is overleden doordat [gedaagde] , die zijn vader medische zorg verleende, herhaaldelijk medisch nalatig heeft gehandeld, omdat hij de vader van [eiser] niet naar een medisch specialist heeft doorverwezen.
Voorts vordert [eiser] persoonsschade als gevolg van onrechtmatige uitingen door [gedaagde] , bestaande in aantasting van de nagedachtenis van de vader van [eiser] en onjuist/onvolledig informeren van [eiser] in de relatie huisarts-patiënt/nabestaande. [gedaagde] heeft na het overlijden van de vader van [eiser] namelijk richting de reanimerend cardioloog onwaarheden geuit over ziekte en gedrag van de vader en daarnaast de nabestaanden onjuiste en/of onvolledige informatie verschaft. Zo blijkt uit de in punt 2.3 geciteerde brief van de cardioloog [B ] dat de vader van [eiser] nadere analyse zou hebben afgehouden en dat hij zou hebben gerookt. Deze informatie is onjuist, en kan volgens [eiser] alleen van [gedaagde] afkomstig zijn geweest.

3.4.
[gedaagde] voert verweer. Dit verweer komt in het kort op het volgende neer:
i. de vordering is verjaard
ii. het beroep op verjaring is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar
iii. [eiser] heeft niet binnen bekwame tijd geklaagd
iv. er sprake van rechtsverwerking
v. er is niet voldaan aan de vereisten voor toekenning van shockschade
vi. er is geen sprake van onjuiste mededelingen aan de cardioloog
vii. er is geen sprake van het niet geven van openheid van zaken aan [eiser] .

4 De beoordeling
Is de vordering verjaard?
4.1.
[gedaagde] beroept zich op verjaring. De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
Naar de kantonrechter begrijpt verwijt [eiser] dat [gedaagde] zijn vader ter gelegenheid van het consult op 16 november 1992 niet naar een specialist heeft doorverwezen. Op grond van artikel 310 lid 1 BW bedraagt de verjaringstermijn voor een vordering op deze grondslag in ieder geval 20 jaar na deze gebeurtenis. Een vordering met betrekking tot dit verwijt is dus op 16 november 2012 verjaard. Voorts verwijt [eiser] [gedaagde] dat hij de cardioloog onware mededelingen heeft gedaan. Nu de brief van de cardioloog waaruit deze mededelingen volgens [eiser] blijken dateert van 1 december 1992, is de verjaringstermijn met betrekking tot dit feit op 1 december 2012 verstreken. Omdat de dagvaarding eerst op 15 april 2016 is uitgebracht beroept [gedaagde] zich terecht op verjaring, tenzij de verjaring is gestuit, de verjaringstermijn is verlengd of een beroep op verjaring onaanvaardbaar is.

Stuiting verjaring?
4.2.
Volgens [eiser] (dagvaarding punt 140) is de verjaring gestuit omdat [gedaagde] zijn schuld aan het overlijden heeft erkend. Dit blijkt volgens [eiser] uit de volgende feiten:
[gedaagde] heeft op 29 januari 2010 in een gesprek met [eiser] erkend dat hij de diagnose angina pectoris had behoren te stellen. [eiser] verwijst daartoe naar een door hem overgelegd verslag van dat gesprek (productie V7). Dit betoog gaat niet op. De verjaring wordt op grond van artikel 3:318 BW gestuit door iedere handeling of gedraging waaruit kan worden afgeleid dat de schuldenaar een schuld ten opzichte van de schuldeiser erkent. Ook in het geval [gedaagde] in dit gesprek zou hebben gezegd dat hij de diagnose angina pectoris had behoren te stellen, heeft hij daarmee niet erkend dat hij ter zake schadevergoeding aan [eiser] verschuldigd was.
[gedaagde] heeft op 16 maart 2010 in een telefoongesprek met [eiser] gerefereerd aan een door [gedaagde] met de moeder van [eiser] gevoerd telefoongesprek van 1 februari 2010. De door [eiser] overgelegde verklaring van zijn moeder (opgesteld op 12 mei 2014) vermeldt: " [gedaagde] erkende toen dat hij vreselijk de fout was ingegaan bij het behandelen van [A] . Ik heb die mededeling opgevat als bekentenis van een medische misser, zowel aan mij als aan [eiser] , kantonrechter), ook omdat bij [gedaagde] duidelijk sprake was van spijt". Ook hierin kan echter geen erkenning van de verschuldigdheid van schadevergoeding worden gelezen.
[gedaagde] heeft een gesprek met [eiser] gehad op 7 juni 2010 (productie V10, gespreksverslag opgemaakt op 3 juni 2016). Naar de kantonrechter begrijpt beroept [eiser] zich op de passage: "ID ( [gedaagde] , kantonrechter) laat weten dat hij het vreselijk vindt wat er gebeurd is en er niet mee uit komt. Hij heeft het gewoon gemist". Ook dit is geen erkenning van de verschuldigdheid van schadevergoeding.
Er is dus geen sprake van stuiting van de verjaringstermijn.

ECLI:NL:RBMNE:2017:2810