Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 011013 WAM verjaring gestuit door verzoekschrift voorlopig deskundigenbericht en correspondentie nadien

Rb Rotterdam 011013 dat ass onderhandelingen niet zal hervatten is geen (zelfstandige) grond voor afwijzing deelgeschil; 
- WAM verjaring gestuit door verzoekschrift voorlopig deskundigenbericht en correspondentie nadien
;

- kosten gevorderd en toegewezen; 22 uren x € 245,-- + 6,5% + BTW + griffierecht

Verjaring

4.4.
Niet in geschil is dat London de onderhandelingen met [verzoekster] op 18 april 2006 heeft afgebroken. Ter discussie staat of de verjaringstermijn van drie jaar ex artikel 10 lid 1 van de WAM nadien is gestuit. [verzoekster] stelt dat de verjaring op grond van artikel 10 lid 5 WAM tijdig is gestuit door hervatting van de onderhandelingen op 29 juni 2006 dan wel in het kader van de verzoekschriftprocedure tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht. Voorts stelt zij dat de verjaring tijdig is gestuit op grond van artikel 3:317 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) door indiening van dat verzoekschrift. London betwist dat alles.

4.5.
De indiening voordat een geding aanhangig is van een verzoekschrift tot het bevelen van een voorlopig deskundigenonderzoek is niet zonder meer gelijk te stellen met de in artikel 3:317 lid 1 BW bedoelde mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Bij beantwoording van de vraag of een schriftelijke mededeling als een mededeling in de zin van dat artikellid kan worden opgevat, zal niet alleen moeten worden gelet op de tekst van de mededeling maar ook op de context waarin de mededeling wordt gedaan en eveneens op de overige omstandigheden van het geval. Het komt uiteindelijk erop aan of de mededeling een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar inhoudt dat hij rekening moet houden met de mogelijkheid dat de vordering nog geldend wordt gemaakt zodat hij ervoor kan zorgen dat hij de beschikking behoudt over voor het voeren van verweer benodigde gegevens en bewijsmateriaal (HR 18 september 2009, NJ 2009, 439).

4.6.
Het door [verzoekster] op 13 november 2008 ingediende verzoekschrift, door haar overgelegd als productie 4, vermeldt onder meer dat het erop is gericht een deskundig oordeel te krijgen over het bestaan van causaliteit tussen het [verzoekster] overkomen verkeersongeval en de klachten en beperkingen die zij ondervindt en ondervonden heeft. Verder vermeldt het verzoekschrift dat [verzoekster] zich niet verenigt met het standpunt van (de medisch adviseur van) London dat het haar overkomen verkeersongeval slechts tot tijdelijke klachten heeft geleid en dat zij haar procespositie in een eventueel aanhangig te maken bodemprocedure wenst in te schatten. Voorts vermeldt het verzoekschrift dat [verzoekster] schade heeft geleden en lijdt door onder andere verlies van verdienvermogen en verlies van zelfredzaamheid en dat London op grond van artikel 6 WAM wordt aangesproken. Derhalve bestaat er geen ruimte voor twijfel over (de aard van) de vordering die [verzoekster] in een bodemprocedure zou willen instellen. Op grond van dit alles levert de indiening van het verzoekschrift, beoordeeld naar de hiervoor weergegeven maatstaf, een mededeling in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW op. De verjaringstermijn van drie jaar is derhalve op 13 november 2008 opnieuw gaan lopen.

4.7.
De stelling van [verzoekster] dat de correspondentie die door haar na de ingewonnen deskundigenberichten is verzonden, zoals de brief van 12 augustus 2011, London heeft gewaarschuwd dat [verzoekster] zich het recht op nakoming in de zin van schadeloosstelling ondubbelzinnig voorbehield, is door London niet weersproken, zodat dit tussen partijen vast staat. Hiermee staat tevens vast dat de voormelde verjaringstermijn op grond van artikel 3:317 lid 1 BW na 13 november 2008 opnieuw tijdig is gestuit. Sedert 12 augustus 2011 zijn nog geen drie jaren verstreken, zodat de verzochte verklaring voor recht kan worden toegewezen en niet behoeft te worden ingegaan op de vraag of na 18 april 2006 de onderhandelingen tussen partijen zijn hervat. ECLI:NL:RBROT:2013:7655