Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 180322 stuitingshandeling tov gevolmachtigde werkt ook tov verzekeraar

RBAMS 180322 diefstal auto; geen schending mededelingsplicht; verwijdering registraties en vergoeding schade
- stuitingshandeling tov gevolmachtigde werkt ook tov verzekeraar

Beoordeling

in conventie en in reconventie

10.
Nu de vorderingen over en weer met elkaar verband houden zullen zij gezamenlijk worden besproken. In de kern is tussen partijen in geschil of Ansvar gehouden is tot uitkering van de schade van [eiser] als gevolg van de autodiefstal in de nacht van 7 op 8 mei 2017. Ansvar betwist tot uitkering gehouden te zijn en heeft daartoe een aantal verweren gevoerd. Deze verweren worden hierna beoordeeld.

Zijn de vorderingen van [eiser] verjaard?

11.
De eerste vraag die de kantonrechter moet beantwoorden is of de vordering van [eiser] is verjaard op grond van artikel 7:942 BW. Dit is immers het meest verstrekkende verweer van Ansvar.

12.
Bij de beoordeling van dit verweer stelt de kantonrechter het volgende voorop. Op grond van artikel 7:942 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tegen de verzekeraar tot het doen van een uitkering door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de tot uitkering gerechtigde met de opeisbaarheid daarvan bekend is geworden. Ingevolge artikel 7:942 lid 2 BW wordt de verjaring echter gestuit door een schriftelijke mededeling, waarbij op uitkering aanspraak wordt gemaakt. Een nieuwe verjaringstermijn van drie jaren begint te lopen met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de verzekeraar hetzij de aanspraak erkent, hetzij ondubbelzinnig heeft meegedeeld de aanspraak af te wijzen.

13.
[eiser] heeft op 9 mei 2017 een beroep gedaan op (uitkering onder) de verzekering. Dit betekent dat de verjaringstermijn op 10 mei 2017 is gaan lopen. Vervolgens wijst Turien bij brief van 1 november 2017 de aanspraak af. Dat betekent dat een nieuwe verjaringstermijn van drie jaar begint te lopen met ingang van 2 november 2017. Bij brief van 7 maart 2018 komt [eiser] terug op de afwijzing en verzoekt Turien haar standpunt te herzien. Daarmee maakt [eiser] wederom aanspraak op uitkering onder de verzekering en stuit hij de verjaring van zijn rechtsvordering. Bij brief van 21 maart 2018 deelt Turien mee haar standpunt niet te herzien. Vervolgens is [eiser] bij dagvaarding van 28 februari 2020 een procedure gestart tegen Turien. Omdat hij in die procedure aanspraak maakt op uitkering onder de verzekering wordt ook dit als stuitingshandeling aangemerkt. Eerst bij vonnis van 19 augustus 2020 is voor [eiser] duidelijk geworden dat Ansvar gedagvaard diende te worden, omdat Turien als gevolmachtigde van Ansvar heeft gehandeld. Vervolgens heeft [eiser] bij dagvaarding van 10 maart 2021 Ansvar gedagvaard. Naar het oordeel van de kantonrechter gelden de stuitingshandelingen die [eiser] jegens Turien heeft verricht, ook als te zijn verricht jegens Ansvar (op de voet van artikel 3:66 lid 1 BW). Dit omdat Turien als gevolmachtigde van Ansvar optrad. De kantonrechter neemt verder in aanmerking dat alle correspondentie over de uitkering onder de verzekering met Turien is geweest en dat Turien het bureau Hoofddorp heeft ingeschakeld. Gelet op het voorgaande is de vordering van [eiser] jegens Ansvar niet verjaard.

14.
De kantonrechter zal de vordering van [eiser] dan ook inhoudelijk beoordelen.

Opzettelijke misleiding?

15.
De volgende vraag die de kantonrechter moet beantwoorden is of vastgesteld kan worden of [eiser] opzettelijk een onjuiste of onware opgave heeft gedaan aan Ansvar van feiten en omstandigheden na een schade toebrengend evenement waardoor Ansvar in een redelijk belang is geschaad. In dat geval heeft [eiser] geen recht op uitkering overeenkomstig de verzekering. Immers, zo volgt uit het navolgende.

16.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Paragraaf 9 onder 8 van de polisvoorwaarden bepaalt dat van verzekering is uitgesloten schade ter zake waarvan een verzekerde opzettelijk een onvolledige of onware opgave doet, of waaromtrent hij een op hem rustende verplichting voortvloeiende uit de polisvoorwaarden of uit artikel 8 WAM niet is nagekomen en de belangen van ondertekenaars hierdoor zijn geschaad. Artikel 8 WAM bepaalt dat de verzekerde van ieder ongeval en iedere gebeurtenis waarvan hij kennis draagt, mededeling moet doen aan de verzekeraar, indien bij dat ongeval of die gebeurtenis het verzekerde motorrijtuig is betrokken en schade is ontstaan waarvoor deze wet dekking door verzekering verplicht. De verzekeringnemer moet aan de verzekeraar alle door de verzekeringsovereenkomst voorgeschreven inlichtingen en bescheiden verschaffen.

17.
Verder is in artikel 7:941 lid 5 BW bepaald dat het recht op uitkering vervalt indien de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde een verplichting als bedoeld in de leden 1 en 2 niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt. In lid 2 van voornoemd artikel is de verplichting voor de verzekeringnemer of uitkering gerechtigde neergelegd om binnen redelijke termijn de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor deze van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen.

18.
Bij de vraag of sprake is van opzet om de verzekeraar te misleiden dient volgens de Hoge Raad te worden onderzocht of [eiser] met schending van de mededelingsplicht de bedoeling heeft voorgezeten de verzekeraar te bewegen tot het verstrekken van een uitkering die de verzekeraar zonder die schending niet zou hebben verstrekt (HR 21 februari 2020, NJ 2020/279). De stelplicht en bewijslast van de voornoemde opzettelijke misleiding rust op Ansvar als de verzekeraar.

19.
Ansvar betoogt dat [eiser] de op hem rustende mededelings- en informatieplicht heeft geschonden met het opzet Ansvar te misleiden en Ansvar daardoor in een redelijk belang is geschaad. Zij onderbouwt haar betoog met het rapport van Hoofddorp. Hieruit blijkt volgens Ansvar dat [eiser] in strijd met de waarheid heeft verklaard over de aankoopdatum, aankoopmethode en aanschafwaarde van de auto. Ansvar voert aan dat [eiser] tegenstrijdig heeft verklaard met betrekking tot de aankoopvorm en -prijs en dat ook de taxatiewaarde in het taxatierapport vragen oproept. [eiser] heeft hetgeen Ansvar heeft aangevoerd gemotiveerd betwist. De kantonrechter volgt het betoog van Ansvar niet en legt hierna uit waarom.

20.
De vordering/het verweer van Ansvar is niet gegrond op schending van de mededelingsplicht van [eiser] bij het aangaan van de verzekering. Voor zover Ansvar dat wel heeft bedoeld te stellen kan die schending niet worden vastgesteld. Daartoe geldt het volgende. Niet in geschil is dat de waarde van de auto bij aanvang van de verzekering door een onafhankelijke taxateur is getaxeerd op € 5.900,00. Uit het aanhangsel bij de verzekering volgt dat Ansvar de auto ook voor dit bedrag heeft verzekerd. Pas gedurende het onderzoek van Hoofddorp heeft Ansvar twee onafhankelijke deskundigen benaderd om de waarde van de auto te schatten en zij hebben deze geschat op maximaal € 2.500,00 tot € 3.000,00. Naar het oordeel van de kantonrechter laat dit echter onverlet dat Ansvar bij aanvang van de verzekering de auto op basis van het taxatierapport van Jonker Wesdorp B.V. heeft verzekerd voor een bedrag van € 5.900,00. Verder vermeldt het taxatierapport een kilometerstand van 422723 km en gebruiksschade/-sporen aan diverse onderdelen van de carrosserie. Anders dan Ansvar stelt lijken deze omstandigheden op het eerste gezicht dan ook wel degelijk in aanmerking te zijn genomen bij de taxatie van de auto bij aanvang van de verzekering. Voor zover bij de taxatie fouten zijn gemaakt in de schatting van de waarde van de auto komt dit voor risico van Ansvar.

21.
Met betrekking tot de gang van zaken na de melding van de schade wordt het volgende overwogen. De zoon van [eiser] heeft in zijn reactie van 23 augustus 2017 namens [eiser] gereageerd op de punten die Turien bij brief van 7 juli 2017 als tegenstrijdig/onjuist heeft aangemerkt. In die reactie zijn de betreffende tegenstrijdigheden toegelicht. Naast een inhoudelijke reactie op de tegenstrijdigheden schrijft de zoon van [eiser] onder meer dat [eiser] de Nederlandse taal niet goed beheerst en dat soms een verwarring kan ontstaan door medicatie die [eiser] gebruikt vanwege geheugenverlies. Tot slot blijkt uit deze reactie dat de gesprekken met de onderzoeker van Hoofddorp geen prettig verloop hebben gehad en dat [eiser] deze heeft opgevat als een verhoor, wat [eiser] ter zitting heeft bevestigd. Dat de gesprekken deze strekking hadden is dan ook aannemelijk. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn medische klachten in deze procedure twee verklaringen van de afdeling neurologie van een ziekenhuis van 23 februari 2015 en 19 december 2018 overgelegd. Daarin is vermeld dat [eiser] in 2015 klachten had omtrent aandacht en concentratie en sinds 2016 medicatie gebruikt tegen epileptische aanvallen met als mogelijke bijwerking aandachtstoornissen en een verminderd geheugen.

22.
Gelet op het voorgaande heeft Ansvar, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door [eiser] , onvoldoende aangevoerd om (met voldoende zekerheid vast te stellen dat [eiser] de op hem rustende mededelings- en informatieplicht heeft geschonden en dat hij dit heeft gedaan met het opzet Ansvar te misleiden waardoor Ansvar in een redelijk belang is geschaad.

Vernietigbaarheid taxatie?

23.
Ten aanzien van het beroep op vernietigbaarheid van de taxatie op grond van artikel 7:904 BW overweegt de kantonrechter het volgende. Op basis van het summier tussen partijen gevoerde debat en gelet op het hiervoor onder 20 en 21 overwogene heeft Ansvar te weinig gesteld om dit beroep te kunnen dragen.

Tussenconclusie

24.
Het voorgaande betekent dat [eiser] recht heeft op uitkering overeenkomstig de verzekering. De auto is verzekerd voor een bedrag van € 5.900,00. Op grond van artikel 27 van de polisvoorwaarden geldt een eigen risico van € 225,00. De kantonrechter zal de vordering van [eiser] dan ook toewijzen tot een bedrag van € 5.675,00.

Vordering verwijdering registratie uit incidentenregisters en bij het CBV

25.
Omdat niet is komen vast te staan dat [eiser] zijn mededelings- en informatieplicht heeft geschonden met het opzet Ansvar te misleiden, was Ansvar niet gerechtigd om [eiser] in de incidentenregisters op te nemen en bij het CBV te registreren. Dat betekent dat de vordering tot verwijdering van de registraties zal worden toegewezen. Aan de veroordeling zal een beperkte dwangsom worden verbonden die zal worden gemaximeerd.

Vorderingen Ansvar

26.
Aangezien [eiser] grotendeels in het gelijk is gesteld en Ansvar tot uitkering overeenkomstig de verzekering dient over te gaan, bestaat geen grond voor toewijzing van de door Ansvar gevorderde kosten. Die vorderingen zullen worden afgewezen.

Slotsom vorderingen [eiser] en Ansvar, proceskosten

27.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] (conventie) grotendeels zullen worden toegewezen en de vorderingen van Ansvar (reconventie) integraal zullen worden afgewezen. Bij deze uitkomst zal Ansvar worden veroordeeld in de kosten van de procedure. ECLI:NL:RBAMS:2022:1438