Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 100715 subrogatie zorgverzekeraar; de billijkheidscorrectie werkt door in de regresverhouding tussen verzekeraars

HR 100715 subrogatie zorgverzekeraar; de billijkheidscorrectie werkt door in de regresverhouding tussen verzekeraars

vervolg op: hof-s-hertogenbosch-040214-eigen-schuld-bromfietser-obv-verkeersgedrag-60-ook-aan-regresnemend-ass-komt-beroep-op-billijkheidcorrectie-toe en 
rb-m-burg-030310-achteropaanrijding-bromfietser-botst-op-zonder-verkeersnoodzaak-remmend-taxibusje-invloed-eigen-schuld

3 Beoordeling van de middelen

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 11 oktober 2006 heeft te Middelburg op de President Rooseveltlaan, nabij de kruising met de Noordweg, een verkeersongeval plaatsgevonden.
(ii) Een taxibusje van Connexxion, bestuurd door [betrokkene 1], remde af; de daarachter op een bromfiets rijdende [betrokkene 2] botste vervolgens achterop het busje.
(iii) Als gevolg van het ongeval heeft [betrokkene 2] een hoge dwarslaesie opgelopen, waardoor hij voor de rest van zijn leven rolstoelafhankelijk zal zijn.
(iv) Menzis is de ziektekostenverzekeraar van [betrokkene 2]. Menzis heeft de kosten van alle medische behandelingen van [betrokkene 2] betaald en zal deze ook in de toekomst betalen. Menzis heeft tot april 2009 een bedrag van € 146.143,82 vergoed.
(v) Achmea was ten tijde van het ongeval WAM-verzekeraar van het door [betrokkene 1] bestuurde taxibusje.
(vi) [betrokkene 1] is voor zijn betrokkenheid bij het ongeval strafrechtelijk vervolgd. Zowel van het hem primair tenlastegelegde veroorzaken van een (ernstig) verkeersongeval (art. 6 Wegenverkeerswet) als van het subsidiair tenlastegelegde veroorzaken van gevaar op de weg (art. 5 Wegenverkeerswet) is hij vrijgesproken. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.

3.2.1
Menzis heeft Achmea, kort gezegd, aangesproken tot vergoeding van de volledige schade van [betrokkene 2], alsmede tot vergoeding van de op grond van de polis gemaakte kosten, een en ander met nevenvorderingen. De rechtbank heeft, samengevat, voor recht verklaard dat Achmea gehouden is om de schade van [betrokkene 2] voor 50% te vergoeden en de door Menzis op grond van de polis betaalde kosten voor 25%.

3.2.2
Het hof heeft voor recht verklaard dat Achmea aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval en dat Achmea gehouden is om de door Menzis op grond van de polis betaalde kosten voor 65% te vergoeden.

3.2.3
Het hof heeft bewezen geacht dat [betrokkene 1] plotseling en abrupt heeft geremd (rov. 7.4.4) zonder dat daartoe een verkeersnoodzaak bestond (rov. 7.5.4). Daarmee heeft [betrokkene 1] volgens het hof onrechtmatig jegens [betrokkene 2] gehandeld (rov. 7.6). Het hof heeft vervolgens de omstandigheden in aanmerking genomen die aan de zijde van [betrokkene 1], respectievelijk [betrokkene 2], tot het ongeval hebben bijgedragen (rov. 7.7-7.11). De wederzijdse oorzaken tegen elkaar afwegend, is het ongeval volgens het hof meer toe te rekenen aan gedragingen van [betrokkene 2] dan aan die van [betrokkene 1]. Het hof is van oordeel dat het verkeersgedrag van [betrokkene 2] voor 60% en dat van [betrokkene 1] voor 40% aan het ongeval heeft bijgedragen (rov. 7.10). Dit betekent in beginsel dat [betrokkene 1], althans zijn verzekeraar Achmea, verplicht is de schade van [betrokkene 2] voor 40% te vergoeden en dat 60% voor rekening van Menzis, de zorgverzekeraar van [betrokkene 2], dient te blijven (rov. 7.11).

3.2.4
Het hof heeft vervolgens de billijkheidscorrectie van art. 6:101 lid 1 BW toegepast. Hieromtrent overwoog het, voor zover in cassatie van belang, het volgende:
“7.12.2. Menzis beroept zich (…) op HR 2 juni 1995, NJ 1997, 700- 702 en HR 5 december 1997, NJ 1998, 400. Op grond van deze vaste jurisprudentie geldt dat ook een regresnemend verzekeraar een beroep kan doen op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW. Daarbij moeten alle relevante omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, zowel aan de zijde van de bestuurder als aan de zijde van het verkeersslachtoffer. Menzis is van oordeel dat de door de rechtbank ten opzichte van [betrokkene 2] in aanmerking genomen omstandigheden ook ten opzichte van haar tot toepassing van de billijkheidscorrectie moeten leiden.
7.12.3.
Voor alle duidelijkheid merkt het hof op dat het in deze zaak niet gaat om de zogenaamde 50 c.q. 100% regel die geldt in geval van een aanrijding van een voetganger respectievelijk een kind jonger dan 14 jaar. Voor die gevallen heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk geoordeeld dat voor deze standaardisering bij regresvorderingen van verzekeraars geen plaats is. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 5 december 1997, NJ 1998, 400, waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de billijkheidscorrectie ook bij een regresvordering mogelijk is en niet is beperkt tot bijzondere omstandigheden, is er naar het oordeel van het hof gelet op de omstandigheden aan de kant van [betrokkene 2] hier geen aanleiding om de billijkheidscorrectie ten aanzien van Menzis niet toe te passen. Anders dan Achmea stelt, kan uit HR 24 september 2004, NJ 2005, 466 niet worden afgeleid dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen het slachtoffer zelf en zijn ziektekostenverzekeraar. (…)
Menzis heeft derhalve terecht een beroep gedaan op de subjectieve omstandigheden aan de zijde van [betrokkene 2], te weten de ernst van het letsel ten gevolge waarvan hij zijn hele leven rolstoelafhankelijk zal zijn, waardoor [betrokkene 2] gelet op zijn jeugdige leeftijd zwaar is getroffen. Het hof past ten aanzien van Menzis dezelfde correctie toe als de rechtbank ten aanzien van [betrokkene 2] heeft toegepast, dus 25%. Dit betekent dat 65% (40% + 25%) van de schade voor rekening van [betrokkene 1], dus Achmea, komt en 35% ten laste van Menzis blijft. (…)”

3.3
De klachten van middel 1 betogen dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door Menzis, als regresnemer, een beroep toe te staan op subjectieve omstandigheden aan de zijde van [betrokkene 2], te weten (1) de ernst van het letsel ten gevolge waarvan hij zijn hele leven rolstoelafhankelijk zal zijn en (2) het feit dat [betrokkene 2] gezien zijn jeugdige leeftijd zwaar is getroffen. Het hof had volgens het middel, kort gezegd, moeten oordelen: “Voor subrogatie in zieligheid bestaat geen goede grond” en om die reden Menzis een beroep op genoemde subjectieve omstandigheden in het kader van de billijkheidscorrectie dienen te ontzeggen.

3.4
De klachten falen. Art. 7:962 lid 1 BW bepaalt dat vorderingen tot vergoeding van schade van de verzekerde overgaan op de verzekeraar voor zover deze laatste die schade vergoedt. Uitgangspunt moet dan zijn dat de billijkheidscorrectie van art. 6:101 lid 1 BW doorwerkt in de (regres)verhouding tussen verzekeraars op gelijke wijze als deze zou gelden in de verhoudingen tussen de verzekerden (vgl. HR 5 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2517, NJ 1998/400 (Terminus/ZAO), rov. 3.7). Dat geldt ook indien de billijkheidcorrectie verband houdt met subjectieve omstandigheden aan de zijde van de verzekerde.
Dat de regrespraktijk tussen verzekeraars gebaseerd zou zijn op objectieve modellen en geen rekening zou houden met genoemde subjectieve omstandigheden, zoals het middel onder 1.12 aanvoert, kan, zo al juist, aan het hiervoor overwogene niet afdoen.

3.5
Middel 2 bouwt voort op de klachten van middel 1 en faalt op dezelfde gronden. ECLI:NL:HR:2015:1873

conclusie A-G Spier strekt eveneens tot verwerping van het beroep: ECLI:NL:PHR:2015:462