Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 221221 Loopbrug valt niet onder definities van bestanddeel (in artikel 8:1 lid 3 BW) en van scheepstoebehoren

RBROT 221221 zzp-er valt van gebrekkige loopbrug van ponton naar kade; eigenaar aansprakelijk ex 6:173 BW
- Loopbrug valt niet onder definities van bestanddeel (in artikel 8:1 lid 3 BW) en van scheepstoebehoren

2.
De feiten

2.1.
[naam eiser] is een zelfstandig werkend ondernemer zonder personeel. Tussen Installatietechniek Louwer B.V. (hierna: ITL) en [naam eiser] bestond een overeenkomst in het kader waarvan [naam eiser] werkzaamheden uitvoerde.

2.2.
In februari 2020 was [naam eiser] in het kader van de overeenkomst met ITL als elektromonteur betrokken bij werkzaamheden in verband met de bouw van een woontoren aan de [adres] . De hoofdaannemer is Besix.

2.3.
Tegenover de bouwplaats was in de Scheepmakershaven een ponton met daarop een bouwkeet gelegen. Het ponton kon aan twee kanten worden bereikt door middel van tussen de kade en het ponton gelegen loopbruggen. Het ponton, de bouwkeet en de loopbruggen zijn eigendom van Besix.

2.4.
Op 14 februari 2020 is [naam eiser] een ongeval overkomen. Terwijl [naam eiser] zich samen met een collega op één van de loopbruggen bevond, is de loopbrug met daarop [naam eiser] en zijn collega naar beneden in het water gevallen.

2.5.
Een op 14 februari 2020 door Besix opgemaakte interne “Melding van een (bijna) ongeval of incident” luidt, voor zover van belang, als volgt:

Omschrijving:

Het drijven van het ponton in XYZ-richting ten opzichte van de Hertekade heeft geleid tot het te water raken van 2 werknemers van ITL;
- Loopbrug blijft haken achter obstakel van ponton
- Loopbrug zit klem en trekt aan betonblok op Hertekade waar de loopbrug aan gemonteerd is (in Z-richting)
- Vanwege de drijvende beweging ponton i.c.m. massa ponton heeft deze het betonblok, welke een gewicht heeft van ca 2400kg, van de Hertekade afgetrokken waarbij het betonblok in het water terecht is gekomen. Op dit moment liepen 2 medewerkers van ITL op de loopbrug.
-Door het vallen van het betonblok heeft deze de loopbrug kapot getrokken van zijn verbinding.

( ... )

Toelichting XYZ richting:
X = horizontale richting, haaks op Hertekade
Y = parralel richting, langs de Hertekade

Z = hoogte richting

De loopbrug heeft voldoende kunnen bewegen in de Z en X richting.
Echter in de Y richting was er geen vrijheid tot verplaatsing van de brug. Door het verplaatsen van de ponton in de Y richting i.c.m. de verplaatsing in de X richting (ponton verder weg van de Hertekade) is de loopbrug achter een obstakel op het dek van het ponton gekomen.

( ... )

Oorzaak:

Blijven haken van de loopbrug waardoor het betonblok in het water is gevallen.

( ... )

Incident categorie ( ... )

onveilige constructie

2.6.
Op 21 februari 2020 heeft [naam eiser] ITL aansprakelijk gesteld. De aansprakelijkheidsverzekeraar van ITL heeft een toedrachtsonderzoek laten uitvoeren door Cordaet Personenschade B.V. (hierna: Cordaet).

2.7.
[naam eiser] heeft Besix per brief van 19 maart 2020 aansprakelijk gesteld voor schade. Besix heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.

2.8.
Het rapport van het door ( [naam 1] van) Cordaet uitgevoerde toedrachtsonderzoek dateert van 30 maart 2020 en luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

INLEIDING

Naar aanleiding van het bedrijfsongeval dat betrokkene [naam eiser] op 14 februari 2020 overkwam, verzocht u Cordaet een toedrachtsonderzoek te verrichten. Vanwege de door de overheid afgekondigde maatregelen vanwege het Coronavirus vond geen fysieke bespreking maar een telefonische bespreking met verzekerde plaats op 24 maart 2020 met [naam 3], directeur van het verzekerde bedrijf. ( ... )

TOEDRACHTSONDERZOEK

( ... )

VISIE VERZEKERDE

Toedracht

Mijn gesprekspartner gaf aan het ongeval niet zelfstandig te hebben waargenomen. Er bestaan geen camerabeelden van het incident. Hij kon mij over het ongeval vertellen aan de hand van wat hij van zijn werknemer (monteur/leidinggevende stortploeg [naam 2] ) had vernomen.

( ... )

Toen het schafttijd was, hebben de twee betrokken heren zich richting de bouwkeet begeven. Toen zij beiden op de loopbrug liepen, stortte de brug plotseling naar beneden. Dit gebeurde doordat het betonblok in het ogenblik daarvoor in het water was gevallen en daardoor de borging aan de kadekant verdwenen was. De brug gleed van de kaderand af en door de plotselinge klap brak de brug ter hoogte van het scharnier. Verzekerde heeft begrepen dat het blok kon verschuiven door de trekkende kracht die hierop door de brug in combinatie met de deining van het ponton wordt uitgeoefend.

( ... )

Verzekerde gaf aan dat hoofdaannemer Besix de bewuste constructie heeft verzorgd. De constructie is sinds de zomer van 2018 aanwezig. Verzekerde is (pas) sinds november 2019 betrokken bij het project. De twee betrokkenen die ten val zijn gekomen, waren vanaf 16 december 2019 werkzaam op de bouwplaats. De loopbrug wordt gebruikt door praktisch iedere werknemer die op de bouwplaats rondloopt. De keten worden benut om te schaften, maar ook voor planning en instructies.”

2.9.
In een kortgedingprocedure heeft [naam eiser] een voorschot op zijn schade gevorderd. Bij vonnis van 8 juli 2020 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft de voorzieningenrechter Besix veroordeeld om aan [naam eiser] een bedrag van € 8.000,00 te betalen.

2.10.
Bij beschikking van 11 juni 2021(geen publicatie bekend, red. LSA LM) in de verzoekschriftprocedure met zaak- / rekestnummer C/10/609293 / HA RK 20-1286 heeft deze rechtbank op verzoek van Besix ter beantwoording van de IWMD-vraagstelling een onderzoek door twee deskundigen bevolen en een neuroloog en een orthopeed tot deskundigen benoemd.

3.
Het geschil

3.1.
[naam eiser] vordert samengevat - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat Besix aansprakelijk is voor de schade die [naam eiser] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval op 14 februari 2020. Daarnaast vordert [naam eiser] om Besix te veroordelen tot betaling van een voorschot op de schade van € 40.000,00 en op de buitengerechtelijke kosten van € 7.000,00, met veroordeling van Besix in de proceskosten. [naam eiser] verzoekt voorts om een voorlopig deskundigenbericht te bevelen en in dat kader diverse met naam genoemde deskundigen te benoemen.

3.2.
Besix voert verweer, dat strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [naam eiser] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.

3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.
De beoordeling

4.1.
Dit is een internationale zaak, omdat Besix buiten Nederland is gevestigd. De rechtbank moet dus ambtshalve beoordelen of zij internationaal bevoegd is. De bevoegdheid van deze rechtbank is niet, althans niet tijdig in de zin van artikel 11 Rv betwist. Hier is dus sprake van een stilzwijgende forumkeuze voor deze rechtbank. Op grond van die stilzwijgende forumkeuze is deze rechtbank bevoegd.

4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank, in verband met het reeds toegewezen verzoek van Besix om een neuroloog en een orthopeed te benoemen, voorgesteld om vooralsnog enkel een oordeel te geven over de door [naam eiser] gevorderde verklaring voor recht dat Besix aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het hem overkomen ongeval. De advocaten van partijen hebben met dit voorstel ingestemd. Daarnaast heeft [naam eiser] de rechtbank verzocht zich uit te laten over de gevorderde voorschotten.

De aansprakelijkheid

4.3.
[naam eiser] legt aan zijn vorderingen onder meer, kort samengevat, het volgende ten grondslag. Het ongeval is veroorzaakt doordat de loopbrug waarop hij en zijn collega stonden niet voldeed aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden konden worden gesteld. Daarbij beroept [naam eiser] zich op de ongevalsmelding die Besix op 14 februari 2020 heeft opgemaakt en op het toedrachtsonderzoek dat Cordaet heeft uitgevoerd. Daarmee staat vast dat sprake was van een gebrekkige roerende zaak als bedoeld in artikel 6:173 BW. Besix is aan te merken als bezitter van de loopbrug en derhalve aansprakelijk voor de (letsel)schade van [naam eiser] .

4.4.
Besix voert als verweer – samengevat – het volgende aan.

In de eerste plaats geldt dat zij niet de juiste partij is die voor de gestelde schade van [naam eiser] dient op te komen omdat sprake is van een loonvordering. De tussen [naam eiser] en ITL bestaande overeenkomst bepaalt niet wat de arbeidsrelatie tussen hen is. Doorslaggevend is hoe de rechtsverhouding tussen hen feitelijk is ingevuld. Omdat sprake is van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en loon, wordt voldaan aan alle elementen van een arbeidsovereenkomst zodat titel 7.10 BW van toepassing is. De vordering van [naam eiser] is feitelijk enkel te kwalificeren als een loondoorbetalingsverplichting bij ziekte. Besix kan alleen op grond van artikel 7:616b BW gehouden worden tot uitbetaling van loon. Aan de in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel genoemde voorwaarden wordt echter niet voldaan zodat de vorderingen jegens Besix moeten worden afgewezen.

Voorts geldt dat in artikel 8:1000 BW is bepaald dat een ponton tot een binnenschip wordt gerekend. Nu een loopbrug als bestanddeel van het ponton dient te worden gezien, dan wel tot de uitrusting van het binnenschip behoort en artikel 6:173 BW op grond van lid 3 van dat artikel niet van toepassing is op schepen, zijn de vorderingen van [naam eiser] niet toewijsbaar op grond van artikel 6:173 BW.
Artikel 8:1002 BW bepaalt weliswaar dat afdeling 1 van titel 11 van boek 8 ook van toepassing is als schade door een binnenschip is veroorzaakt zonder dat sprake is van een aanvaring, maar op grond van het bepaalde in artikel 8:1004 lid 1 BW bestaat er slechts een verplichting tot schadevergoeding indien de schade is veroorzaakt door schuld. [naam eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat sprake is van schuld aan de zijde van Besix. Het enkele feit dat zich een ongeval heeft voorgedaan, is onvoldoende om schuld aan te nemen.

Voor zover de artikelen 8:1000 e.v. BW niet van toepassing zijn, geldt dat [naam eiser] door middel van het registratieformulier van Besix niet heeft aangetoond dat de loopbrug een gebrek in de zin van artikel 6:173 lid 1 BW vertoonde. Aan dit formulier mag namelijk niet te veel betekenis worden toegekend, nu Besix geen (technisch) onderzoek heeft verricht, maar heeft geprobeerd te achterhalen wat er is gebeurd. Dat het zo is gegaan staat niet vast. Het betreft slechts vermoedens. Dat het incident op het formulier is ingedeeld in de categorie onveilige constructies maakt dit niet anders. Dit is slechts een categorisering om administratieve redenen waaraan geen juridische gevolgtrekkingen mogen worden verbonden. Het rapport van Cordaet kan evenmin als bewijs worden aangemerkt omdat dit slechts een gespreksverslag betreft en geen onderzoek.

4.5.
De rechtbank overweegt als volgt.

4.6.
Het verweer van Besix dat [naam eiser] haar niet kan aanspreken tot vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden en nog lijdt omdat sprake is van een (verkapte) loonvordering, wordt verworpen. [naam eiser] heeft er in dit geval voor gekozen zijn vorderingen (onder meer) te baseren op artikel 6:173 BW. De vordering van [naam eiser] kwalificeert derhalve als schadevergoedingsvordering (waarbij geldt dat het verlies verdienvermogen een onderdeel van de gevorderde schade vormt) en niet als een loonvordering. De vraag hoe de overeenkomst tussen [naam eiser] en ITL moet worden gekwalificeerd, valt dan ook buiten het bestek van deze zaak en behoeft geen beantwoording.

4.7.
Besix heeft tevens aangevoerd dat artikel 6:173 BW toepassing mist omdat titel 11 van afdeling 1 van boek 8 BW van toepassing is, nu een ponton als een binnenschip moet worden aangemerkt en de loopbrug daarvan een bestanddeel is dan wel tot de uitrusting daarvan behoort. Tijdens de mondelinge behandeling heeft (de advocaat van) Besix toegelicht dat met uitrustig wordt bedoeld scheepstoebehoren in de zin van artikel 8:1 lid 4 BW. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt, gelet op de definities van bestanddeel (in artikel 8:1 lid 3 BW) en van scheepstoebehoren, niet in te zien dat de loopbrug als een bestanddeel of als een scheepstoebehoren van het ponton dient te worden aangemerkt. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van Besix dat artikel 6:173 BW toepassing mist.

4.8.
Nu de vorderingen van [naam eiser] beoordeeld dienen te worden aan de hand van het bepaalde in artikel 6:173 BW, wordt het volgende voorop gesteld.

Op grond van artikel 6:173 lid 1 BW is de bezitter van een roerende zaak waarvan bekend is dat zij, zo zij niet voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan de zaak mag stellen, een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van ontstaan daarvan zou hebben gekend. Verder is in artikel 6:181 lid 1 BW bepaald dat indien de in artikel 6:173 BW bedoelde roerende zaak wordt gebruikt in de uitoefening van een bedrijf, aansprakelijkheid uit artikel 6:173 lid 1 BW rust op degene die dit bedrijf uitoefent.

4.9.
Uit de door Besix opgemaakte ‘Melding van een (bijna) ongeval of incident’ en het rapport van Cordaet volgt de toedracht van het ongeval die door partijen niet is bestreden. De rechtbank neemt daarom het volgende als vaststaand aan. De loopbrug was gemonteerd aan een betonblok dat op de kade lag. Vanwege de drijvende beweging van het ponton in combinatie met de massa van het ponton, heeft het ponton het betonblok van de kade afgetrokken met als gevolg dat de loopbrug van de kade gleed, doormidden brak en in het water viel terwijl [naam eiser] en zijn collega zich op de loopbrug bevonden. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de loopbrug niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden daaraan mocht stellen. Van een loopbrug die, zoals in dit geval, veelvuldig wordt gebruikt, mag bij normale omstandigheden worden verwacht dat deze niet breekt wanneer er twee mensen overheen lopen. Gesteld noch gebleken is dat sprake was van abnormale omstandigheden waar redelijkerwijze geen rekening mee had kunnen worden gehouden bij de aanleg van de loopbrug. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een gebrekkige loopbrug de oorzaak is geweest van het ongeval van [naam eiser] .

4.10.
Het verweer van Besix dat aan het registratieformulier niet te veel betekenis mag worden toegekend omdat het slechts vermoedens van Besix betreft omtrent de toedracht van het ongeval, wordt verworpen. Uit het formulier en de wijze waarop de toedracht en oorzaak zijn geformuleerd, valt niet op te maken dat het slechts vermoedens betrof. Nu Besix blijkbaar ook geen aanleiding heeft gezien om een nader onderzoek te laten doen naar de toedracht en oorzaak van het ongeval, hetgeen in dat geval wel van haar verwacht had mogen worden, kan zij zich nu niet met succes erop beroepen dat het slechts vermoedens zijn. Het verweer van Besix dat het rapport van Cordaet geen waarde heeft, wordt eveneens verworpen. De verklaring die Cordaet heeft opgenomen, staat immers niet op zichzelf maar is in lijn met de bevindingen die Besix heeft geregistreerd.

4.11.
Niet (meer) in geschil is dat de loopbrug in eigendom toebehoort aan Besix. Voorts heeft Besix niet betwist de loopbrug te hebben gebruikt in de uitoefening van haar bedrijf, zodat op grond van artikel 6:181 lid 1 BW de aansprakelijkheid die volgt uit artikel 6:173 lid 1 BW op haar rust.

4.12.
Het voorgaande in aanmerking nemende, zal de gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen.

De voorschotten

4.13.
[naam eiser] vordert een bedrag van € 40.000,00 als voorschot op zijn schade. Voor toewijzing van deze vordering is vereist dat op basis van de beschikbare informatie kan worden vastgesteld dat [naam eiser] aanspraak heeft op een schadevergoeding én dat deze schadevergoeding het voorschot dat Besix al aan [naam eiser] heeft betaald (significant) overstijgt. Om tot deze conclusie te komen, moet aan twee voorwaarden worden voldaan. De eerste voorwaarde is dat komt vast te staan dat [naam eiser] de door hem gestelde klachten en beperkingen heeft en dat er een conditio sine qua non-verband bestaat tussen het ongeval enerzijds en de gestelde klachten en beperkingen anderzijds. De tweede voorwaarde is dat de omvang van de schade voldoende inzichtelijk is.

4.14.
Op basis van de adviezen van de medisch adviseurs van partijen kan worden vastgesteld dat beide adviseurs het erover eens zijn dat in ieder geval het volgende letsel als ongevalsgevolg kan worden beschouwd:
- het inslikken van Maaswater;
- een kneuzing van de ribbenkast links;
- een kneuzing van de rug;
- een kneuzing van het linkerbeen;
- een posttraumatische stressreactie naar aanleiding van dit ongeval, gediagnosticeerd als een posttraumatische stressstoornis.

Beide medisch adviseurs zijn het er bovendien over eens dat arbeidsongeschiktheid als gevolg van dit doorgemaakte letsel logisch is, waarbij de medisch adviseur van Besix opmerkt dat dit in zijn visie voor een beperkte periode van een half jaar is in welke periode opbouw van (werk)activiteiten mogelijk is.

Op basis van deze adviezen bestaat er naar het oordeel van de rechtbank aanleiding om bij het bepalen van het voorschot uit te gaan van in ieder geval geleden schade wegens een (gedeeltelijk) verlies van verdienvermogen over maximaal een half jaar na het ongeval.

4.15.
Gelet op wat [naam eiser] heeft aangevoerd ten aanzien van zijn inkomsten voorafgaand aan het ongeval, is aannemelijk dat hij met de werkzaamheden die hij ten tijde van het ongeval uitvoerde (op basis van een onderaannemingsovereenkomst met een uurtarief van € 36,00 en een werkweek van 40 uur) per week € 1.440,00 bruto verdiende, zij het dat – zoals Besix terecht heeft opgemerkt – hier wellicht nog wat kosten vanaf moeten die [naam eiser] als zzp-er maakt en die hij niet meer hoefde te maken toen hij niet werkte. Partijen lijken het erover eens dat genoemd bedrag van € 1.440,00 netto neerkomt op een bedrag van € 902,16 per week omdat moet worden uitgegaan van een belastingtarief van 37,35%. Uitgaande van zes maanden volledige arbeidsongeschiktheid komt dit neer op een netto verlies aan verdienvermogen van € 23.456,16. Hierop dient de Tozo-uitkering (tweemaal € 1.050,00) in mindering te worden gebracht zodat € 21.356,16 resteert. Uitgaande van het reeds door Besix betaalde voorschot van € 8.000,00 overstijgt de aldus vastgestelde schade het voorschot in aanmerkelijke mate, namelijk met een bedrag van € 13.356,16. In aanmerking nemende dat er nog de nodige onzekerheden in voormelde aannames zitten, namelijk dat uiteindelijk blijkt dat niet komt vast te staan dat [naam eiser] gedurende de volledige periode van zes maanden helemaal geen werkzaamheden heeft kunnen verrichten als gevolg van het letsel dat hij heeft overgehouden aan het ongeval en/of dat het uurtarief dat in aanmerking moet worden genomen in het kader van de berekening van het verlies verdienvermogen lager uitvalt door kosten die erop in mindering dienen te komen, zal de rechtbank als voorschot op de schade wegens verlies aan verdienvermogen uitgaan van € 7.500,00.

4.16.
De rechtbank ziet aanleiding om op basis van hetgeen volgt uit de adviezen van de medisch adviseurs ook reeds een voorschot ten aanzien van de gestelde immateriële schade (smartengeld) te bepalen. De rechtbank heeft, bij gebrek aan een concreet door [naam eiser] gevorderd bedrag, aansluiting gezocht bij (min of meer) vergelijkbare gevallen (vgl. de nummers 129, 1536 en 1546 uit de ANWB Smartengeldgids). Als voorschot op het smartengeld gaat de rechtbank uit van een bedrag van € 800,00.

4.17.
Naar het oordeel van de rechtbank is het debat over de overige schadeposten nog onvoldoende gevoerd om het gevorderde voorschot daarop te baseren. Er zal derhalve een voorschot op de schade van € 8.300,00 worden toegewezen.

4.18.
[naam eiser] vordert tevens een voorschot van € 7.000,00 op de gemaakte buitengerechtelijke kosten. Ter onderbouwing daarvan heeft [naam eiser] een urenlijst van zijn advocaat overgelegd waaruit blijkt dat tussen 19 februari 2020 en 19 november 2020 in totaal 26,3 uren aan declarabele werkzaamheden zijn verricht. Tot 1 september 2020 bedroeg het uurtarief € 200,00 exclusief kantoorkosten en btw. Vanaf 1 september 2020 bedroeg het uurtarief € 235,00 exclusief kantoorkosten en btw.

4.19.
Besix voert aan dat het gevorderde voorschot de dubbele redelijkheidstoets niet kan doorstaan. Uit de urenspecificaties blijkt dat verschillende werkzaamheden dubbel of driedubbel zijn geschreven en wordt er tijd genoteerd die in een ander dossier thuishoort. De werkzaamheden die zijn verbonden aan het aanvragen van een toevoeging, dienen op het dossier van de voorlopige voorziening te worden genoteerd. Bovendien heeft [naam eiser] zich niet beperkt tot beantwoording van eenvoudige informatievragen van Besix en de zaak onnodig op de spits gedreven. Het uurtarief is niet passend bij de kwaliteit en efficiëntie van de dienstverlening. Daarbij komen nog de kantoorkosten. Dat is niet redelijk.

4.20.
Nu vast is komen te staan dat Besix aansprakelijk is voor de door [naam eiser] geleden schade als gevolg van het ongeval dat [naam eiser] is overkomen, zijn de buitengerechtelijke kosten op grond van artikel 6:96 BW in beginsel als schade toewijsbaar.

[naam eiser] heeft een voorlopige schadestaat gedateerd op 1 september 2020 overgelegd waaruit een bedrag van € 6.125,68 als buitengerechtelijke kosten volgt. Besix heeft verweer hiertegen gevoerd. Anders dan Besix ziet de rechtbank geen aanleiding om de kantoorkosten te verdisconteren in het uurtarief als partijen dat blijkbaar anders hebben afgesproken. Omdat Besix niet nader heeft gespecificeerd waarom het in rekening gebrachte uurtarief niet passend is, gaat de rechtbank uit van het door de advocaat van [naam eiser] gehanteerde uurtarief, wat niet onredelijk voorkomt.

[naam eiser] heeft de juistheid van wat Besix omtrent de urenlijst heeft aangevoerd echter niet weersproken. Gelet op het door Besix gevoerde verweer is het door [naam eiser] gevorderde bedrag mogelijk niet in zijn geheel als schade toewijsbaar. Om die reden zal de rechtbank ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten als voorschot een lager bedrag dan het in de voorlopige schadestaat opgenomen bedrag toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat aan buitengerechtelijke kosten in elk geval een bedrag van € 5.000,00 toewijsbaar is zodat Besix zal worden veroordeeld dit bedrag als voorschot op de buitengerechtelijke kosten aan [naam eiser] te voldoen.

4.21.
In afwachting van de rapporten van de reeds benoemde neuroloog en orthopeed zal de zaak worden verwezen naar de parkeerrol en zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. ECLI:NL:RBROT:2021:12808