Overslaan en naar de inhoud gaan

Gemeens. Hof van Justitie 280314 val van ladder in niet afgesloten liftschacht; wg-er aansprakelijk

Gemeens. Hof van Justitie 280314 val van ladder in niet afgesloten liftschacht; wg-er aansprakelijk

3 De beoordeling

3.1
Het Hof gaat uit van de volgende als rechtens vaststaand aan te merken feiten:
- [appellant] is op 1 november 2004 in dienst getreden van MEG in de functie van chauffeur/magazijnbediende.
- Op 10 september 2007 heeft een ongeval plaatsgevonden in het magazijn van MEG, dat zich in de kelder bevindt.
- [appellant] was op dat moment bezig met het vervoer van een uitschuifbare ladder van 32 ft (hierna: de ladder) vanuit het magazijn naar de winkel voor een klant van MEG.
- Het ongeval vond plaats in de liftschacht. De liftschacht vormt een open verbinding tussen de kelder en de verdieping daarboven, die toegang biedt tot de “receiving area” van de winkel. Naast de lift bevindt zich een trap naar dezelfde verdieping.
- [appellant] heeft voorafgaand aan het ongeval de ladder samen met de supervisor [B.] in de kelder uit de stelling gepakt, vervoerd en op de grond gezet in de nabijheid van de trap en de liftschacht. [B.] is daarna weggelopen.
- [ appellant] heeft vervolgens in zijn eentje de ladder op de betonnen vloer onder in de liftschacht tegen de muur geplaatst en is tijdens het beklimmen van de ladder, ter hoogte van ongeveer de achtste sport, op de grond gevallen. Daardoor heeft hij zijn beide polsen gebroken.
- De lift bevond zich ten tijde van het ongeval boven in de liftschacht.
- [appellant] is sinds het ongeval arbeidsongeschikt. Op 14 december 2013 heeft MEG van de directeur van het Departement van Arbeid toestemming gekregen om de arbeidsovereenkomst met [appellant] te beëindigen.

3.2
In de bestreden beschikking heeft het GEA afgewezen de vordering van [appellant], zakelijk weergegeven, om voor recht te verklaren dat MEG aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het bedrijfsongeval van 10 september 2007 en om MEG te veroordelen tot het vergoeden van de schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Hiertegen keert zich het hoger beroep.

3.3 [
appellant] grondt de aansprakelijkheid van MEG op artikel 7A:1614x BW. Hierin is het volgende bepaald:
1. De werkgever is verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen, waarin of waarmede hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden, alsmede omtrent het verrichten van de arbeid zodanige regelingen te treffen en aanwijzingen te verstrekken, dat de arbeider tegen gevaar van lijf, eerbaarheid en goed zover beschermd is als redelijkerwijze in verband met de aard van de arbeid gevorderd kan worden.
2. Zijn die verplichtingen niet nagekomen, dan is de werkgever gehouden tot vergoeding der schade aan de arbeider dientengevolge in de uitoefening zijner dienstbetrekking overkomen, tenzij door hem het bewijs wordt geleverd, dat die niet-nakoming aan overmacht, of die schade in belangrijke mate mede aan grove schuld van de arbeider is te wijten, alles behoudens de betrekkelijke bepalingen van de Ongevallenregeling 1936.

3.4
Grief 1 richt zich tegen het oordeel van het GEA dat MEG niet is tekort geschoten in de verplichtingen die artikel 7A:1614x BW haar oplegt. Daartoe heeft [appellant] gesteld dat MEG haar wettelijke zorgplicht heeft geschonden doordat MEG geen, althans onvoldoende maatregelen heeft getroffen om het gevaar, zoals zich dat heeft verwezenlijkt, te voorkomen. Volgens [appellant] wist MEG dat er risico’s waren verbonden aan het vervoer van uitschuifbare ladders uit het magazijn. De door MEG gestelde instructies omtrent het vervoer van moeilijk te hanteren objecten zijn in de dagelijkse praktijk een dode letter, omdat van de werknemers wordt verwacht dat zij via de “receiving area” de goederen aanleveren voor wachtende klanten, ondanks de gevaarlijke risico’s daarvan. Ladders worden uit het magazijn gehaald en vervolgens bij de liftschacht tegen de muur geplaatst, uitgeschoven en in de “receiving area” in de winkel gestoken. Deze “receiving area” is doelbewust als “short cut” leveringsplaats gecreëerd. Ter onderbouwing hiervan heeft [appellant] verwezen naar drie verklaringen van oud-werknemers van MEG (producties 2 en 3 bij het beroepschrift). Voor zover sprake zou zijn van (gerichte) veiligheidsinstructies bij het vervoer van moeilijk te hanteren objecten als uitschuifbare ladders, is MEG in haar verplichtingen onder artikel 7A: 1614x BW tekort geschoten, omdat zij feitelijk nimmer toezicht hield op naleving van die instructies. In dat verband heeft [appellant] gesteld dat het vervoer vanuit het magazijn steeds via de liftschacht plaats vond, waartegen door de feitelijk leidinggevenden niet werd geprotesteerd.

3.5
Tijdens de bezichtiging ter plaatse op 28 februari 2014 heeft [appellant], voor zover relevant en zakelijk weergegeven, nog het volgende verklaard. Het was zeer gebruikelijk om via de liftschacht een ladder naar boven te brengen in het geval je het alleen moest doen. Het toegangshek voor de liftschacht was er toen niet. [B.] was ervan op de hoogte dat ik het vaker op deze manier deed. Hij had mij gezegd, dat ik de ladder zo snel mogelijk naar boven moest brengen, dus deed ik het op deze manier. De vloer was destijds anders. Indien een ladder met twee personen werd gedragen, dan gebruikten wij de trap. Op die dag was [B.] echter weggeroepen en was er niemand anders in de buurt om mij te helpen.

3.6
MEG heeft betwist dat zij in haar zorgplicht is tekortgeschoten. Gelet hierop rust op MEG een verzwaarde stelplicht dat zij omtrent de toedracht van het ongeval zodanige mededelingen doet dat daaruit met een redelijke mate van zekerheid kan worden opgemaakt dat het ongeval niet het gevolg is van het feit dat onvoldoende maatregelen waren genomen ter voorkoming van ongevallen als waarom het in het gegeven geval gaat (HR 1 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1027, NJ 1997, 687 en HR 24 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1888, NJ 1996, 271).
MEG heeft in dit verband het volgende gesteld. [appellant] is vlak na het ongeval op de grond gevonden en de ladder stond toen rechtop. [appellant] heeft in strijd gehandeld met de bij MEG geldende regel dat dit soort uitschuifbare ladders via de trap moeten worden vervoerd met hulp van een collega en dus niet in je eentje via de liftschacht. Er was geen sprake van een gladde vloer, waardoor de ladder zou zijn uitgegleden. Het is niet toegestaan om goederen via de liftschacht naar boven te tillen. De supervisor heeft [appellant] die dag niet opgedragen om de ladder via de liftschacht te vervoeren.

3.7
Tijdens de bezichtiging ter plaatse is namens MEG, voor zover relevant en zakelijk weergegeven nog het volgende verklaard. De vloer in de liftschacht is nog steeds hetzelfde. Het was niet gebruikelijk om de liftschacht te gebruiken als de lift omhoog was. Het hek voor de liftschacht was er altijd al en hoort dicht te zijn. [B.], de supervisor, heeft verklaard dat hij [appellant] heeft geholpen om de ladder richting de ingang van het magazijn te brengen en dat hij werd weggeroepen om nog iets uit het magazijn te halen. Hij heeft [appellant] bij de liftschacht achtergelaten. Het was de bedoeling van [B.] om iemand te sturen om [appellant] te helpen. Achter in het magazijn was nog iemand aan het werk. Toen [B.] terugkeerde zag hij [appellant] op de grond zitten in de liftschacht, met naast hem - recht op - de ladder. Er waren volgens [B.] vijf andere werknemers aan het werk in het magazijn.

3.8
Bezien in het licht van hetgeen [appellant] heeft gesteld en met verklaringen heeft onderbouwd, is het Hof van oordeel dat MEG niet aan haar stelplicht heeft voldaan dat zij omtrent de toedracht van het ongeval zodanige mededelingen doet dat daaruit met een redelijke mate van zekerheid kan worden opgemaakt dat het ongeval niet het gevolg is van het feit dat voldoende maatregelen waren genomen ter voorkoming van ongevallen als waarom het in het onderhavige ongeval gaat. Immers, vast staat dat het ongeval heeft plaats gevonden in de liftschacht. Hieruit leidt het Hof af dat het toegangshek - voor zover dat er al was ten tijde van het ongeval ([appellant] betwist dit) - omhoog was of open stond voorafgaand aan het ongeval. Gesteld, noch gebleken is dat [appellant] zelf het hek heeft geopend. Volgens de eigen stellingen van MEG hoort het hek dicht te zijn, omdat het levensgevaarlijk is om in de liftschacht te staan. Door de open toegang van de liftschacht was het mogelijk dat [appellant] de liftschacht in ging met de ladder, en deze vervolgens tegen de rand van de eerste etage heeft geplaatst en naar boven is geklommen om de “short cut” te nemen. MEG heeft op dit punt weliswaar gesteld dat bij MEG als regel heeft te gelden dat ladders van deze grootte met zijn tweeën via de trap worden vervoerd. Mede gelet op de onweersproken werkomstandigheid c.q. verwachting van MEG, dat de klant zo snel mogelijk moet worden bediend, heeft MEG echter onvoldoende gesteld om vast te stellen dat zij voldoende maatregelen heeft getroffen om de naleving van vorenbedoelde regel, die als veiligheidsmaatregel moet worden aangemerkt, te waarborgen en aldus een ongeval als het onderhavige te voorkomen. Ditzelfde geldt voor de regel dat de liftschacht niet mocht worden betreden, welke volgens MEG eveneens gold. [B.] heeft, nadat hij samen met [appellant] de ladder uit de stelling heeft gehaald, [appellant] bij de open liftschacht achtergelaten. Niet valt in te zien waarom [B.] niet bij [appellant] is gebleven en hem heeft geholpen de ladder de trap op te dragen. Evenmin is gesteld of gebleken dat [B.] een van de andere aanwezige werknemers heeft opgedragen om [appellant] te helpen de ladder de trap op te dragen. Het feit dat [B.] werd weggeroepen om iets anders uit het magazijn te halen acht het Hof, zonder nadere toelichting die ontbreekt, onvoldoende rechtvaardiging voor de gang van zaken, nu naar eigen zeggen van [B.] nog vijf andere mensen in het magazijn aan het werk waren die het gewenste artikel konden brengen of [appellant] konden helpen om de ladder de trap op te dragen.

3.9
Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of de ladder na de val van [appellant] al dan niet rechtop stond. Het beroep van MEG op het arrest van de Hoge Raad van 8 februari 2008(ECLI:NL:HR:2008:BB7423, NJ 2008, 93) gaat niet op. De hierop gerichte grief van [appellant] slaagt eveneens. Hoewel het vallen van een ladder als algemeen bekend risico kan worden beschouwd, heeft MEG onvoldoende gesteld om aan te nemen dat zij die maatregelen heeft genomen, die redelijkerwijs nodig waren om het risico, zoals zich dat in dit specifieke geval heeft verwezenlijkt, te voorkomen. Van MEG kon redelijkerwijs worden gevergd dat de liftschacht (afdoende) was afgesloten om te voorkomen dat de liftschacht als “short cut” werd gebruikt voor het vervoer van uitschuifbare ladders c.q. het beklimmen daarvan.

3.10
De conclusie luidt dat de beschikking waarvan beroep zal worden vernietigd. Opnieuw rechtdoende zal de vordering van [appellant] worden toegewezen. MEG zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties. ECLI:NL:OGHACMB:2014:21