Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Amsterdam 060406: leverancier aansprakelijk voor ontploffende tapinstalatie,

Hof Amsterdam 06-04-06: leverancier aansprakelijk voor ontploffende tapinstalatie, rechtsgeldigheid cessie

Om circa 16.00 uur is een van de conciërges die bij de school in dienst waren, [conciërge], begonnen met het monteren van de tapinstallatie. Terwijl [conciërge] daarmee bezig was is het biervat geëxplodeerd, waardoor [conciërge] ernstig gewond is geraakt. Hij is zijn rechterarm tot in het schoudergewricht kwijtgeraakt.(...)

4.1 Het gaat in deze zaak om de vraag of Heineken gehouden is om in verband met de door [conciërge] bij gelegenheid van het ongeval geleden schade, aan Generali het gevorderde bedrag te voldoen.

4.2 Generali heeft haar vordering (primair) gebaseerd op het feit dat zij de schadevordering van [conciërge] op Heineken gecedeerd heeft gekregen. De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep de vordering op die grondslag toegewezen, oordelend – kort gezegd - dat de verhuur door Heineken van de tapinstallatie, waaraan een gebrek kleefde dat een bijzonder gevaar voor personen opleverde, onrechtmatig is en dat Heineken als eigenaar van de tapinstallatie voor [conciërge]s schade, ontstaan door verwezenlijking van dat gevaar, aansprakelijk is krachtens artikel 6:162 BW. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen grond bestaat om de schadevergoedingsplicht van Heineken te matigen op grond van eigen schuld van [conciërge].

4.3 De rechtsgeldigheid van de cessie van [conciërge]s vordering aan Generali staat in hoger beroep tussen partijen vast. Heineken bestrijdt niet dat het Generali in beginsel vrij staat om Heineken uit hoofde van de aan haar gecedeerde vordering in rechte aan te spreken, doch stelt dat zij zich in verweer tegen die vordering met succes kan beroepen op de inhoud van de AV-GDH (met name de tot haar voordeel strekkende exoneratieclausule uit artikel 9) die zij met de school is overeengekomen. Zij voert daartoe aan dat Generali heeft erkend dat de school – als [conciërge]s werkgeefster - aansprakelijk is voor diens schade en dat Generali als aansprakelijkheidsverzekeraar van de school gehouden is de school schadeloos te stellen, hetgeen ertoe leidt dat Generali in de rechten van de school jegens (eventueel) aansprakelijke derden – zoals Heineken - subrogeert. In het licht van die subrogatie heeft Generali de inhoud van de AV-GDH tegen zich te laten gelden; dat de vordering niet door Generali als (gesubrogeerd) verzekeraar is ingesteld maar als rechtsopvolgster van [conciërge] ten titel van cessie, is hier niet van belang omdat de cessie slechts tot doel had Generali niet aan de AV-GDH gebonden te doen zijn, aldus steeds Heineken.

4.4 De grieven 1 en 2 zijn gericht tegen het op dit verweer gegeven oordeel van de rechtbank, inhoudend dat van de vorenomschreven erkenning van aansprakelijkheid en van de toepasselijkheid van de AV-GDH tussen Heineken en de school, onvoldoende is gebleken.
Voor zover Heineken beoogt te stellen dat de vordering van Generali, hoewel formeel op de cessie gebaseerd, in feite geacht moet worden te zijn gebaseerd op Generali’s hoedanigheid als gesubrogeerd verzekeraar (naar het hof begrijpt: omdat Generali met haar betaling aan [conciërge] heeft beoogd te voldoen aan de op haar, als aansprakelijkheidsverzekeraar van de school, rustende plicht), moet die stelling worden verworpen, omdat onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit de juistheid van die stelling voortvloeit. Ook de eventuele erkenning (door Generali en/of de school) van aansprakelijkheid van de school jegens [conciërge] is daartoe onvoldoende, omdat dat onverlet laat dat Generali haar betaling aan [conciërge] mocht baseren (zoals zij stelt te hebben gedaan) op de gecedeerde vordering. Dát de (voorschot)betaling die titel had (en niet krachtens de verzekeringsovereenkomst plaatsvond) is temeer aannemelijk op de grond dat Generali heeft gesteld en door Heineken niet of onvoldoende is weersproken dat de door Generali, de school en [conciërge] gekozen handelwijze berustte op de wens om [conciërge] in verband met zijn ernstige letsel “uit de wind te houden” van de omtrent de aansprakelijkheid te voeren juridische strijd. Óf de genoemde erkenning heeft plaatsgevonden, kan daarom in het midden blijven.

4.5 Voor het overige moet bij de beoordeling van de eerste twee grieven tot uitgangspunt worden genomen dat [conciërge] vrijelijk kon kiezen of hij vergoeding van zijn schade zou vorderen van Heineken of van zijn werkgeefster, de school. Het stond hem evenzeer vrij zijn vordering op Heineken aan een door hem te bepalen derde te cederen, Generali daarvan niet uitgesloten. Indien [conciërge] ervoor had gekozen zelf zijn vordering jegens Heineken geldend te maken, zou voor de beoordeling van de terechtheid van die vordering de inhoud van de AV-GDH niet van belang geweest zijn, aangezien [conciërge]s niet aan die AV-GDH is gebonden. Die AV-GDH zijn daarom in beginsel evenmin van belang bij de beoordeling van die vordering indien deze – zoals in casu – is ingesteld door degene die het vorderingsrecht door cessie van [conciërge] heeft overgenomen.

4.6 Beoordeeld dient derhalve te worden of zich hier bijzondere omstandigheden voordoen die in weerwil van genoemd uitgangspunt meebrengen dat Generali, zoals door Heineken bepleit, een beperkter gebruik kan maken van het aan haar gecedeerde recht dan [conciërge] vóór de cessie daarvan had kunnen maken.

4.7 Heineken heeft in dit verband aangevoerd dat de cessie heeft plaatsgevonden om de werking van de tussen de school en Heineken geldende AV-GDH te omzeilen. Ook indien er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat de school gehouden is om [conciërge] diens schade te vergoeden, dat Generali gehouden is de school in verband daarmee schadeloos te stellen én dat de cessie slechts tot stand is gebracht teneinde Generali in de gelegenheid te stellen om Heineken in rechte aan te spreken buiten de werking van de AV-GDH om, dan nog brengt dat niet mee dat Generali bij de beoordeling van de onderhavige vordering de werking van de AV-GDH tegen zich heeft te laten gelden. Niet alleen valt niet in te zien waarom dit een en ander af zou doen aan de rechten die Generali uit hoofde van de cessie toekomen, doch bovendien blijft het onder de geschetste omstandigheden voor Heineken mogelijk om, voor zover de vordering van Generali tegen haar wordt toegewezen, ter zake daarvan regres te zoeken op de school onder inroeping van de tussen haar en de school (beweerdelijk) geldende AV-GDH. In dit geding is een eventuele regresvordering niet aan de orde, zodat Heinekens verdere stellingen daarover onbesproken kunnen blijven. (...)

4.10 De grieven 3, 4 en 5 zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Heineken als eigenaar van de tapinstallatie jegens [conciërge] aansprakelijk is omdat zij de tapinstallatie heeft verhuurd terwijl daaraan een gebrek kleefde dat een bijzonder gevaar voor personen betekende. Generali heeft haar vordering op drie, door haar als alternatieven gepresenteerde, grondslagen gebaseerd: artikel 6:185 BW, artikel 6:173 BW en artikel 6:162 BW. De rechtbank heeft de toewijzing van de vordering op laatstgenoemd artikel gebaseerd. Tegen de toewijsbaarheid van de vordering op elk van de genoemde grondslagen komt Heineken in haar grieven op. (...)

4.16 Aan Heineken moet (nu zij [chauffeur] als hulppersoon heeft ingeschakeld) worden toegerekend dat [chauffeur] blijkens zijn getuigenverklaring aan [conciërge] op onjuiste wijze heeft uitgelegd hoe de tapinstallatie aangesloten diende te worden. Die uitleg omvatte immers, aldus [chauffeur], de uitdrukkelijke en herhaalde instructie om de rode slang op de koolzuurcilinder vast te draaien en de witte op het biervat. Die instructie was onjuist omdat niet de rode maar de grijze slang aan de koolzuurcilinder moest worden bevestigd. Dit klemt temeer omdat de instructie inhield dat [conciërge] één van de twee slangen die (met het ene uiteinde) aan de bajonetkoppeling vastzaten en daarmee op het biervat aangesloten dienden te worden, met het andere uiteinde op de koolzuurcilinder diende aan te sluiten, hetgeen [conciërge] ook heeft gedaan, zij het niet met de rode maar met de witte slang.

4.17 Ook moet hier aan Heineken worden toegerekend dat zij bij aflevering van de tapinstallatie niet een schriftelijke gebruiksaanwijzing heeft afgegeven, waaruit [conciërge] de correcte aansluitwijze (en daarmee de noodzaak om de foutieve aansluitmogelijkheid onbenut te laten en het foutieve karakter van [chauffeur]s instructie) had kunnen afleiden.

4.18 Ten slotte is hier van belang dat [conciërge], gegeven de inrichting van de aan de school geleverde tapinstallatie, bij zijn aansluitwerkzaamheden het uiteinde van de grijze slang van de appendagepaal diende af te schroeven, alvorens deze op de koolzuurcilinder aan te sluiten. In dit licht bezien heeft het feit dat ook de witte slang met een schroefverbinding op (een koppelstuk op) de appendagepaal was bevestigd zeer wel verwarring bij [conciërge] kunnen oproepen omtrent de keuze van de los te schroeven en op de koolzuurcilinder aan te sluiten slang, vooral nu de nippel van de witte slang op de koolzuurcilinder aangesloten kon worden en [chauffeur] een onjuiste instructie had gegeven. (..)

4.19 Al deze feiten en omstandigheden tezamen genomen leiden het hof tot het oordeel dat Heineken jegens [conciërge] toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld. Dat bij een eventuele controle door (Heinekens) [medewerker Heineken] de bewerking van de nippel van de witte slang niet is opgemerkt en bij een (adequate) visuele inspectie ook niet zonder meer opgemerkt had behoeven te worden, doet daaraan niet af omdat die omstandigheid voor haar rekening dient te blijven, nu uit de vaststaande feiten voortvloeit dat de bewerking van de nippel op eenvoudige wijze had kunnen worden vastgesteld door te controleren of de diverse aansluitstukken nog steeds niet onderling uitwisselbaar waren. Heineken is dan ook gehouden om op basis van artikel 6:162 BW [conciërge]s schade te vergoeden. De daartoe strekkende – na cessie aan Generali toekomende – vordering is daarom door de rechtbank terecht toegewezen. Of de vordering ook toewijsbaar is op basis van artikel 6:173 BW en artikel 6:185 BW behoeft bij deze stand van zaken geen bespreking. De grieven 3, 4 en 5 falen.

4.20 Grief 6 stelt de vraag aan de orde of Heinekens beroep op eigen schuld aan de zijde van [conciërge] terecht door de rechtbank is afgewezen. Ook deze grief is vergeefs voorgesteld. (...)
LJN AY3517