Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 310516 beroep tzv deelgeschil; feestganger valt uit lichtinstallatie; bediener lichtinstallatie aansprakelijk

Hof 's-Hertogenbosch 310516 beroep tzv deelgeschil; feestganger valt uit lichtinstallatie; bediener lichtinstallatie aansprakelijk; nader onderzoek staat niet per definitie aan deelgeschil in de weg;
- afgewezen kosten deelgeschil kunnen later als BGK worden gevorderd; 
- kosten toegewezen obv 8 x € 200,- + btw + griffierecht, totaal € 2.013; in beroep liquidatietarief

3 De beoordeling

3.1. Vaststaande feiten

3.1.1.
Het gaat in deze zaak om een zogenaamde “truss”-installatie. Uit algemeen toegankelijke bronnen volgt dat met “truss” wordt bedoeld een open vakwerkconstructie welke intrinsiek sterk is door de – ook diagonale – dwarsverbanden. 
Dergelijke installaties – en dan vooral mobiele installaties welke eenvoudig kunnen worden opgebouwd en afgebroken - worden veelvuldig, en ook in dit geval, gebruikt bij optredens, om licht- en/of geluidapparatuur aan te hangen. Een foto van de in dit geval opgebouwde trussinstallatie is opgenomen als prod. 1 bij het verweerschrift van [geïntimeerde 1] d.d. 14 oktober 2014.

3.1.2.
Op 2 februari 2013 werd er in Aken een galafeest gehouden, georganiseerd door Studentencafé De Uni te [vestigingsplaats] . De beveiliging werd verzorgd door EBM Security, die onder meer [beveiliger 1] als beveiliger had ingezet. De lichtinstallatie werd verzorgd door AudioEye en op die avond werkte [geïntimeerde 1] feitelijk voor AudioEye en bediende hij de lichtinstallatie.

3.1.3.
[appellant] nam deel aan dat feest. Hij had alcohol gedronken, maar hoeveel is betwist.
Op enig moment is hij in de trussinstallatie geklommen met de bedoeling om, zo begrijpt het hof, deze hangend over te steken en aan de andere kant weer omlaag te komen. Toen hij op het hoogste – horizontale – gedeelte was aanbeland hingen zijn voeten 1,75 tot 2 meter boven de dansvloer.

3.1.4.
Enkele beveiligers, waaronder [beveiliger 1] , hebben gezien dat [appellant] in de installatie hing en hebben hem gesommeerd ervan af te komen. 
Daarop is ook [geïntimeerde 1] ter plaatse gekomen; hij heeft [appellant] bij zijn benen – of bij zijn broek - vastgepakt. Betwist is of [geïntimeerde 1] [appellant] aan zijn benen heeft getrokken. Hoe dan ook, [appellant] is gevallen en is gewond geraakt aan zijn voet. Hij heeft daarbij een zogenaamde “Lisfranc” fractuur opgelopen aan zijn linker voet, zijnde letsel met potentieel blijvende gevolgen, ook op langere termijn.

3.2. Procedure(s) eerste aanleg

3.2.1.
[appellant] houdt [geïntimeerde 1] aansprakelijk voor de door hem geleden schade, alsmede [Schadeverzekering] , de aansprakelijkheidsverzekeraar van [geïntimeerde 1] , op grond van artikel 7:954 BW. [geïntimeerde 1] en [Schadeverzekering] betwisten de aansprakelijkheid.

3.2.2.
[appellant] heeft eerst een voorlopig getuigenverhoor doen houden; het verzoek tot het houden van dat voorlopig getuigenverhoor was overigens gericht tegen EBM Security en niet tegen [geïntimeerde 1] en [Schadeverzekering] , doch partijen verbinden daaraan niet de consequentie dat aan de afgelegde verklaringen om die reden geen of minder bewijskracht zou toekomen; het hof gaat er daarom vanuit dat aan deze getuigenverhoren in deze deelgeschilprocedure dezelfde bewijskracht toekomt als ware zij op gewone wijze in een aanhangig geding afgelegd. 
Als productie 1 bij de hierna te noemen dagvaarding in de bodemprocedure heeft [appellant] de processen-verbaal van de voorlopige getuigenverhoren overgelegd.

3.2.3.
Vervolgens heeft [appellant] een deelgeschil aanhangig gemaakt tegen [geïntimeerde 1] en [Schadeverzekering] onder nummer C/03/193384/HA RK 14-136. Bij beschikking van 15 oktober 2014 is het verzoek tot behandeling van het deelgeschil afgewezen, omdat het verzoek feitelijk het complete geschil betrof.

3.2.4.
Op 21 oktober 2014 heeft [appellant] vervolgens een nieuw verzoek om te beslissen over een deelgeschil ingediend, welk verzoek is geadministreerd onder nummer C/03/197776/HA RK 14-223.
De omvang van dit deelgeschil was beperkter van aard, want [appellant] vorderde een verklaring van recht dat [geïntimeerde 1] onrechtmatig jegens hem had gehandeld. De rechtbank oordeelde desondanks bij beschikking van 17 december 2014 dat de zaak zich niet leende voor behandeling in een deelgeschil. Daartoe overwoog de rechtbank, kort gezegd, dat op grond van de getuigenverklaringen, mede in het licht van de regel van artikel 164 lid 2 Rv, niet kon worden vastgesteld dat de val zich had voorgedaan zoals [appellant] had gesteld.

3.2.5.
Op 9 maart 2015 heeft [appellant] een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen [geïntimeerde 1] en [Schadeverzekering] . Op 27 maart 2015 heeft hij verlof verzocht om hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van 17 december 2014. Bij incidenteel vonnis van 20 mei 2015 heeft de rechtbank (nadat [geïntimeerde 1] en [Schadeverzekering] zich ten aanzien van dat verzoek hadden gerefereerd) dat verlof verleend en voorts de verdere procedure in het bodemgeschil opgeschort totdat zal zijn beslist in het hoger beroep van de deelprocedure.

3.3. Hoger beroep

3.3.1.
Feitelijk zijn vrijwel alle grieven gericht tegen de beslissing welke is vervat in de beschikking van 17 december 2014 met betrekking tot de tweede deelgeschilprocedure. Slechts in verband met de beslissing omtrent de kosten heeft [appellant] ook een grief – grief 5 (gedeeltelijk) – gericht tegen de beslissing van 15 oktober 2014 inzake de eerste deelgeschilprocedure. Het verlof tot het instellen van hoger beroep strekte zich echter niet uit tot de beschikking van 15 oktober 2014.

3.3.2.
Grief 2 ziet daarbij specifiek op de vraag of de onderhavige kwestie zich leent voor een deelgeschilprocedure. Het hof acht deze grief gegrond. De enkele omstandigheid dat nader onderzoek nodig zou zijn staat niet per definitie aan toepassing van een procedure als de onderhavige in de weg. Bovendien zal uit het navolgende blijken dat het hof zonder nader onderzoek tot een oordeel kan komen.

3.3.3.
Met grieven 1 tot en met 4 wordt in feite het gehele inhoudelijke geschil aan het hof ter beoordeling voorgelegd.

3.3.4.
In randnummer 3.41 van de memorie van antwoord heeft [geïntimeerde 1] - onder verwijzing naar hoofdstuk 5 van het verweerschrift in de eerste deelgeschilprocedure – nogmaals een beroep gedaan op eigen schuld van [appellant] in de zin van art. 6:101 BW.

3.4. Vorderingen:

3.4.1.
[appellant] vordert in de onderhavige deelgeschilprocedure een verklaring voor recht dat [geïntimeerde 1] onrechtmatig jegens hem, [appellant] , heeft gehandeld. Een redelijke uitleg van de vordering van [appellant] brengt met zich dat diens vordering aldus moet worden begrepen dat deze ziet op de kwalificatie van de gedraging van [geïntimeerde 1] en op de daarvoor gegeven rechtvaardigingsgrond, maar ook op een oordeel omtrent de vraag of de schade aan [geïntimeerde 1] of diens gedraging kan worden toegerekend; de vraag van het oorzakelijk verband is daarmee binnen het bereik van het deelgeschil betrokken. Uit het verweer van [geïntimeerde 1] en [Schadeverzekering] volgt dat zij de vordering van [appellant] ook in die zin hebben begrepen. Bovendien volgt uit het verweer, dat zij [appellant] zelf, in elk geval mede, aansprakelijk houden voor het ongeval en de gevolgen daarvan ex art. 6:101 BW. Ook daarom is de vraag naar het bestaan van oorzakelijk verband binnen het bereik van dit deelgeschil betrokken.

3.4.2.
Feitelijk blijven dan in dit stadium de volgende vragen ter beantwoording over:
a. heeft [geïntimeerde 1] [appellant] bij zijn benen of bij zijn broek vastgepakt;
b. heeft [geïntimeerde 1] [appellant] aan zijn benen of broek getrokken;
c. bestond er een noodzaak of rechtvaardigingsgrond voor [geïntimeerde 1] om te handelen als hij deed;
d. is [appellant] gevallen als gevolg van een handelen van [geïntimeerde 1] als bedoeld sub a. of b, of
e. is het vallen van [appellant] geheel dan wel gedeeltelijk aan hem zelf te wijten.

3.5.
Heeft [geïntimeerde 1] [appellant] bij diens been/benen/broek vastgepakt?

3.5.1.
Bij mva sub 2.5 stelt [geïntimeerde 1] dat hij [appellant] slechts aan het been heeft “aangetikt”. Deze stelling wordt kennelijk tegen beter weten in ingenomen. Als getuige heeft hij daarover immers het volgende verklaard: ”Ik heb, in één vloeiende beweging, de klimmer (hof: [appellant] ) aangemaand, aangetikt, en vervolgens bij zijn scheenbenen vastgehouden om hem zo uit de installatie naar de vloer te begeleiden. (..) Ik heb beslist niet aan hem getrokken, want dan loopt men het risico dat de persoon de controle verliest. Voordat ik het wist kwam hij naar beneden.”

3.5.2.
Mitsdien staat in rechte vast dat [geïntimeerde 1] [appellant] in ieder geval bij zijn (scheen)benen heeft vastgepakt en heeft vastgehouden.

3.6.
Heeft [geïntimeerde 1] [appellant] aan zijn benen naar beneden getrokken?

3.6.1.
Als getuigen zijn in het voorlopig getuigenverhoor gehoord:
1. [appellant] (partijgetuige)
2. [getuige 1] (student; de vriendin van [appellant] )
3. [getuige 2] (zus van [getuige 1] )
4. [getuige 3] (directeur/eigenaar EBM)
5. [beveiliger 1] van EBM (die ook een schriftelijke rapport heeft opgesteld; dit is gevoegd bij zijn als getuige afgelegde verklaring)
6. [geïntimeerde 1] .
Ook is gehoord [getuige 4] (student), maar die kon niet uit eigen wetenschap omtrent het ongeval verklaren.

3.6.2.
[appellant] verklaarde onder meer:
“Toen ik op het hoogste punt van die stellage was, ik denk dat ik toen met mijn benen een kleine twee meter boven de grond was, kwamen er drie beveiligers naar mij toe. Het waren beveiligers, want ze droegen allemaal dezelfde kleding, waarvan het meest kenmerkende was een zwart bomberjacket-achtige fleecejas en een zwarte broek. Op hun fleecejas stond een EBM-embleempje, en achterop hun jas stond een EBM-logo, voor zover ik dat heb kunnen waarnemen. Het ging om drie beveiligers, links een wat kleinere, kaalachtige man, in het midden een grotere negroïde man en aan de rechterkant een man van, naar ik meen, Marokkaanse afkomst, dat was de grootste van de drie. De linker en de middelste beveiliger vroegen mij om naar beneden te komen. Ik heb toen gezegd dat ik dit zou doen. De derde beveiliger wachtte echter niet totdat ik eraf kwam, maar greep mij plots bij mijn onderbenen en trok mij hard naar beneden. Daarbij kwam ik hard en ongelukkig ten val. Ik had meteen pijn aan mijn enkel en voet, Op dat moment ging de rechter beveiliger er meteen vandoor.
(…)
Ik wist wat ik deed en vond de situatie niet gevaarlijk. Het was niet de hoogte waardoor ik verkeerd ten val ben geraakt, maar het feit dat er plotseling aan mij werd getrokken, waardoor ik de val niet kon controleren.”

3.6.3.
[getuige 1] verklaarde onder meer:
“Ik zag … drie mannen rechts vanuit de richting van de garderobe de zaal in komen. Ik herkende die mannen als mannen van de beveiliging. Ze waren anders gekleed dan de feestgangers. De drie beveiligers waren wat groter en breder dan de gemiddelde galaganger en ook dat droeg er toe bij dat ik ze herkende als beveiligers. Ze droegen een zwarte, korte jas en een zwarte broek, in elk geval geen smoking of rokkostuum. Aan de voorkant hadden zij een logo, althans iets waaruit bleek dat ze van de beveiliging waren. Of ze achterop hun jas ook nog iets hadden, weet ik niet. Op een gegeven moment zei mijn zus dat ze [appellant] zag. Ik heb hem toen zelf niet gezien. Ik zag wel snel daarna dat hij door twee van die beveiligers werd weggedragen; [appellant] steunde op hun schouders, hinkte en kermde van de pijn. Ik zag niet waar die derde beveiliger toen was. (…)
Toen [appellant] werd weggedragen door de twee beveiligers, heb ik hem horen vragen waar die derde man was. Daar werd geen antwoord op gegeven. Ze hebben hem op een stoel gezet bij de garderobe. Ik weet niet of er nog medische hulp is aangeboden. Ik ben bij [appellant] gebleven. Ik heb niet waargenomen dat er door iemand medische hulp aan hem is aangeboden. We zijn samen weggegaan. [appellant] kon niet goed lopen en heeft op mij gesteund.
[appellant] heeft mij toen in de garderobe meteen gezegd wat er gebeurd was. Hij zei dat hij door een van de beveiligers uit de stellage is getrokken, maar dat die derde beveiliger nergens te bekennen was. (…)
Ik stond gericht naar de dansvloer, maar zag op een gegeven moment aan mijn rechterzijde de drie beveiligers van de achterkant. Ik zag dat de beveiligers in de richting liepen van de dansvloer en de stellage die op die dansvloer stond. Die stellage stond nog meters van mij vandaan. Op dat moment gebeurde er nog niets bijzonders, ik heb de beveiligers toen ook niet verder gevolgd.
Bij de twee man die later [appellant] naar de garderobe droegen, heb ik het logo met de naam gezien. Ik ben er daarom vanuit gegaan dat de derde man, die er van achteren net zo gekleed uitzag als de andere twee, ook de naam van het beveiligingsbedrijf droeg. Een van de drie beveiligers was een blanke, kale man. Van de andere twee weet ik geen huidskleur of andere kenmerken. Ze waren overigens niet allemaal van dezelfde lengte.
Ik heb geen beveiligers bij [appellant] bij de stellage gezien.”

3.6.4.
[getuige 2] verklaarde onder meer:
“Op een gegeven moment tegen het eind van de avond zag ik ineens dat [appellant] in de stellage hing midden boven de dansvloer. Er waren op dat moment wel wat mensen op de dansvloer. Ik weet niet of zij ook onder de stellage dansten, ik heb dat niet gezien. Wel heb ik gezien dat op een gegeven moment een man hem bij zijn been pakte, waarop [appellant] naar beneden kwam. Hoe precies weet ik niet. Ik heb vervolgens gezien dat hij door twee mannen naar de ruimte bij de garderobe werd gebracht. [appellant] hing over hun schouder. Hij werd door hen ondersteund en ik kon zien dat hij veel pijn had. Ik hoorde hem roepen dat hij wilde weten waar die andere man was die hem er vanaf had getrokken. De twee mannen die hem ondersteunden, reageerden daar niet op. Alle drie de mannen waar ik het over heb, waren volgens mij van de beveiliging. Het waren duidelijk geen studenten en ze waren ook anders gekleed in een zwarte, korte jas. Door hun lengte en bouw zagen ze er ook uit als beveiligers. Degene die [appellant] bij zijn been pakte, was een grote man, zo’n beetje een type uitsmijter. Zoals gezegd droeg ook hij zo’n zwarte, korte jas. Ik ben die twee beveiligers en [appellant] toen gevolgd naar de ruimte bij de garderobe. Ik heb ook gehoord dat daar door [appellant] naar die derde man is gevraagd die hem ervan af zou hebben getrokken. De andere twee reageerden daar niet op. (…)
Ik stond samen met mijn zus bij de ingang van de dansvloer. Dat is wel een aantal meters van de stellage vandaan waar [appellant] was ingeklommen. Ik had goed zicht op hoe [appellant] daar op een gegeven moment in de stellage hing en hoe een man, waarvan ik meteen dacht dat hij van de beveiliging was, hem aan zijn been trok.
Ik had eerder op de avond al wel beveiliging gezien, maar op het moment van het incident heb ik dus de ene grote beveiliger gezien die aan het been van [appellant] trok en vervolgens twee andere beveiligers die hem wegvoerden naar de garderobe.”

3.6.5.
[getuige 3] verklaarde onder meer:
“De betreffende teamleider was dhr. [beveiliger 1] . De rol van de teamleider is het instrueren van de aanwezige beveiligers, hij werkt mee op de vloer en staat in verbinding door middel van portofoons met de beveiligers. In totaal waren er met de teamleider erbij vijf beveiligers. (…)
Wij hebben aan De Uni kenbaar gemaakt dat wij het standpunt innemen dat betrokkene niet door een van onze medewerkers van de stellage is afgetrokken.
De teamleider was een van de mensen die op de desbetreffende avond ten tijde van het ongeval in de buurt van dhr. [appellant] stond. De teamleider is een kleine man die kaal is. De beveiligers liepen op dat feest in een zwart kostuum met zwart shirt of coltrui eronder. Sommigen hadden een zwarte, stoffen jas daarover, maar geen bomberjack of fleecejack. Bovendien staat er geen logo op die kleding. Ze dragen wel een kleine, metalen broche met EBM Security. Er waren op het moment dat dhr. [appellant] in de stellage hing, naast de zojuist genoemde teamleider, geen andere beveiligers van EBM Security ter plekke. Daarna is er wel nog een andere beveiliger aanwezig geweest. Dit heb ik vernomen van dhr. [beveiliger 1] . Dat was inderdaad een negroïde man, dhr. [negroïde man] , maar volgens mij was hij niet veel groter dan dhr. [beveiliger 1] . Die avond had ik geen beveiliger van Marokkaanse afkomst in [plaats] werken.
U vraagt mij wie de man was die in [plaats] aanwezig was die vermeld staat in de verklaringen. Ik heb gehoord dat dit dhr. [geïntimeerde 1] zou zijn. Dit heb ik van onze teamleider (….)
In de rapportage (hof: bedoeld is de schriftelijke verklaring van [beveiliger 1] ) staat dat dhr. [appellant] op eigen kracht de zaal verlaten heeft. Er wordt niet vermeld dat mijn beveiligers hem zouden hebben ondersteund en hem naar de garderobe zouden hebben gebracht. Uit mondelinge rapportage aan mij weet ik dat ook een arts hulp zou hebben aangeboden aan dhr. [appellant] , maat dat [appellant] dit heeft geweigerd en dat hij heeft gezegd dat hij zelf wel medische hulp zou zoeken. Ik weet niet op welke wijze dhr. [appellant] precies de locatie heeft verlaten, of hij daarbij is ondersteund, of hij slechts een been kon gebruiken en dergelijke. Ik weet wel dat hij volgens de rapportage op eigen kracht naar buiten is gegaan. (…)
Dhr. [beveiliger 1] heeft verklaard dat dhr. [appellant] in eerste instantie niet wilde meewerken om van de stellage af te komen. Hij weigerde, ondanks herhaald verzoek van dhr. [beveiliger 1] , om naar beneden te komen. Dhr. [appellant] had, volgens dhr. [beveiliger 1] , teveel gedronken. Dat heeft hij op dat moment waargenomen. Dhr. [beveiliger 1] heeft 22 jaar bij de politie gezeten en beveiligingstrainingen gevolgd en ik ga er dan ook vanuit dat hij de toestand van dhr. [appellant] goed kan beoordelen. Van dhr. [beveiliger 1] heb ik achteraf begrepen dat dhr. [appellant] al eerder op de avond was gewaarschuwd door dhr. [negroïde man] , omdat hij in de stellage was geklommen.”

3.6.6.
De schriftelijke verklaring van [beveiliger 1] houdt onder meer in (waarbij het hof opmerkt dat [beveiliger 1] de begrippen “horizontaal” en “verticaal” verwisselt; de weergave hierna is conform het origineel):
“Op zondag 3 februari, omstreeks 01.15 uur … zag ik dat één van de aanwezige mannelijke bezoekers in de stellage klom. Deze stellage, een tijdelijke constructie tbv de sfeerverlichting, was speciaal voor dat galafeest gebouwd.
Ik zag dat die man, gezien vanaf het podium, in de linker horizontale staander van de stellage omhoog klom. Omdat de stellage niet bedoeld was als klimrek en dit ook onwenselijk gedrag was liep ik direkt naar die man toe waarbij ik hem tegen zijn been tikte om zo zijn aandacht op mij te vestigen.
Toen ik zag dat de man mij aankeek, riep ik tegen hem dat dit niet de bedoeling was en dat hij omlaag diende te komen. Om mijn woorden kracht bij te zetten gebaarde ik hem dat hij omlaag moest komen. De man trok zich echter van mijn aanwezigheid geheel niets aan en maakte ook geen aanstalte om omlaag te komen. Ik zag vervolgens dat hij verder omhoog klom.
Toen hij bij de verticale buizen van de stellage was aangekomen zag ik dat, hij zich met gestrekte armen aan de onderzijde van die verticale buizen vasthield en zo al klimmend verder voortbewoog in de richting van de rechter horizontale staander. Ondanks meerdere malen hem te hebben gesommeerd omlaag te komen, waarbij ik diverse malen zijn aandacht probeerde te trekken door tegen zijn been te tikken bleef de man doorklimmen. Terwijl die man, hangend aan zijn beide armen aan de onderzijde van de verticale buizen, zich voortbewoog zwiepte zijn onderlichaam alle kanten op.
De betreffende man was geheel niet voor reden vatbaar en maakte ook totaal geen aanstalten of dergelijke om uit die stellage te komen, met alle mogelijke gevolgen van dien.
Plots zag ik dat een collega of dergelijke van de Dj’s ook ter plaatse was gekomen. Ik hoorde dat hij tegen die man riep dat dit nu al de 2de of 3de keer was dat hij die man had gewaarschuwd dat hij niet in die stellage mocht klimmen. Terwijl hij dat riep pakte hij die man aan zijn benen/broekspijpen vast, waarna deze de stellage los liet en omlaag sprong c.q. zich omlaag liet vallen.
Direkt nadat de man de grond raakte hoorde ik dat hij riep dat hij zijn voet had omgeslagen en dat dat pijn deed.
Hierop is de man, onder begeleiding van medebezoekers, naar de daarnaast gelegen ruimte gelopen. Volgens de man had die collega van de Dj’s hem hardhandig omlaag getrokken waardoor hij ten val was gekomen en daarbij zijn voet had omgeslagen. Hem getracht uit te leggen dat zijn vertoonde gedrag onwenselijk was en dat hij zich kennelijk niet realiseerde wat de gevolgen hadden kunnen zijn, als de stellage zou zijn ingestort door zijn onbezonnen gedrag. De betreffende man was echter geheel niet voor rede vatbaar. Ook de aangeboden hulp van omstanders werden door hem afgewezen. De man gaf aan dat hij op eigen gelegenheid naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis zou gaan om zich daar onder doktersbehandeling te stellen.
Aan mijn contactpersoon van de organisatie van die avond, zijnde [contactman] , werd het vorenstaande medegedeeld. Ook werd [contactman] , door mij, de betreffende collega van de Dj aangewezen met het uitdrukkelijke verzoek de personalia van deze man te noteren voor het geval dit nadien nodig mocht blijken te zijn.”

3.6.7.
[beveiliger 1] verklaarde als getuige onder meer:
“Ik weet dat er iets is gebeurd op het feest en ik heb voorafgaand aan dit getuigenverhoor mijn aantekeningen nagekeken. Dan bedoel ik met name het rapport, waarvan ik zie dat het al bij de processtukken behoort (…) Ik heb dit rapport vrij snel opgemaakt, ik denk zo’n 4 a 5 weken na het gebeuren. Het kan dus zo dus zijn dat het op 1 maart 2013 is gemaakt. (…)
Op een gegeven moment deed zich een incident voor. Een man klom, gezien vanuit het podium, aan de linkerzijde de lichtstellage in. Ik was toen de enige bewaker die op die plek rondliep. (…) Toen ik die persoon in de lichtinstallatie zag klimmen heb ik geprobeerd zijn aandacht te trekken, en hem gevraagd om naar beneden te komen. Hij bleef echter maar doorgaan en ik heb hem gesommeerd om hem naar beneden te komen. Ik heb hem daarbij aan zijn benen aangetikt, om zijn aandacht te trekken en de boodschap over te brengen dat hij naar beneden moest komen. Ik ben niet aan hem gaan trekken; dat doe ik niet zomaar. Hij keek mij aan, met een blik van ‘je bekijkt het maar’. Hij ging gewoon door. Plotseling kwam er iemand vanuit het podium gezien, vanaf rechts. Dat is de andere kant dan de garderobe, die hem aan zijn been tikte. Waarna de desbetreffende persoon naar beneden kwam of viel, dat weet ik niet. De persoon die daar aan kwam behoorde dacht ik bij de DJ/technici. Hij was anders gekleed dan de feestgangers en de beveiliging; hij had dacht ik iets roods aan. Niets zwarts of donker. Het was in elk geval geen collega van mij. Deze persoon riep naar de klimmer dat dit nou al de tweede of derde keer was en dat het nu afgelopen moest zijn, althans iets dergelijks.
(…) Er waren geen andere bewakers dicht in de buurt op het moment van het incident met de klimmer. Pas toen die gevallen was kwam een andere bewaker, dhr. [beveiliger 2] , vanuit de zaal richting de plaats van het incident. U moet daarbij bedenken dat het zich allemaal in zeer korte tijd afspeelde. Toen de klimmer eenmaal in de ruimte bij de garderobe zat, waren er uiteindelijk drie bewakers bij: ikzelf, [beveiliger 2] en [beveiliger 3] . De klimmer wilde geen enkele bemoeienis met hem van de omstanders. Er was al een dame die had aangeboden om wat medische hulp te verlenen indien nodig. Later bood ook nog een vrouwelijke arts aan om naar zijn voet te kijken, maar hij weigerde dat pertinent. Na enige tijd daar gezeten te hebben, is hij op eigen beweging wel ondersteund, weggegaan.
U confronteert mij ermee dat op 10 oktober 2013 drie getuigen verklaard hebben dat er drie bewakers op [appellant] af kwamen voordat hij uit de stellage viel of werd getrokken. Dat is absoluut onjuist. Als dat zo was geweest, had ik dat trouwens wel in mijn rapportage vermeld. Daarbij teken ik uitdrukkelijk aan dat ik degene ben die de rapportage opstelt en de bewoordingen kiest, niet mijn werkgever. Ik ben er tenslotte zelf bij geweest en als ik getuigen had gehad vanuit de bewaking dan had ik dat zeker in mijn rapport geschreven. Ik handhaaf dan ook wat in dat rapport heb geschreven.
(…) We grijpen dus pas in als er een duidelijke overschrijding van de fatsoennormen of huisregels is. Dit heeft dan met name betrekking op veiligheid. Er is geen specifieke regel of scenario die iets zegt over het klimmen in zo’n lichtinstallatie. Voor mij is echter duidelijk dat het klimmen in zo’n installatie de normen overschrijdt en ook gewoon gevaarlijk kan zijn. Ik weet niet hoeveel zo’n lichtinstallatie aan gewicht kan verdragen en ik moest dus rekening houden met gevaar van instorting daarvan. 
Normaal gesproken hebben wij eigenlijk geen probleem, als wij eens ingrijpen; degene die wordt aangesproken zal over het algemeen naar ons luisteren en doen wat we vragen. Dat was bij dhr. [appellant] echter anders. Hij ging door met klimmen en op het moment dat hij naar beneden kwam was hij bijna halverwege. 
Ik merk nogmaals uitdrukkelijk op dat ik dhr. [appellant] er niet van heb afgetrokken, juist omdat ik niet weet hoe de stellage op die kracht zou reageren, en hoe dhr. [appellant] terecht zou komen. Het eerste vond ik overigens vanuit veiligheidsoogpunt een belangrijker argument. 
Zoals gezegd, ging het allemaal heel snel, luttele seconden, en nog voordat ik bedacht kon hebben hoe we dit gingen aanpakken, kwam die medewerker van de DJ/technici, al en toen [appellant] door deze persoon werd aangesproken leidde dat er wel toe dat hij naar beneden kwam, op welke wijze dan ook. (…)
Op de laatste alinea van pagina 1 van mijn rapport gebruik ik de woorden’ een collega of dergelijke van de DJ’s’. Met collega bedoel ik daar dus iemand van de DJ’s, niet een collega- bewaker. 
In de laatste zin op de eerste pagina van mijn verklaring schrijf ik dat hij die man aan zijn benen/broekspijpen vastpakte. 
Ik verklaar nu dat ik niet precies heb gezien hoe dat ging, en of hij dus aantikte of vastpakte, dat weet ik niet. Ik verklaar nu nader dat ik dus heb gezien dat die man zijn handen aan de broek van dhr. [appellant] had, maar hoe ferm die greep was weet ik niet. (…)
U vraagt mij nog of ik de actie van de medewerker van de DJ’s niet kon voorkomen. Nee, dat ging echt niet. Daarvoor ging het veel te snel. (…)
Naar mijn waarneming had dhr. [appellant] duidelijk gedronken, en zodanig dat ik constateerde dat hij onder invloed was. Ik zag dat op grond van uiterlijke kenmerken zoals, wazige ogen, zijn gedrag, etc. Ik heb 22 jaar bij de politie gewerkt, zowel in uniformdienst, als bij recherche, in drugteams en in een overlastteam, en ik denk dus dat ik hier een goede kijk op heb. (…)
Of er mensen stonden precies onder de lichtstellage, weet ik niet, maar vond ik ook niet relevant als die stellage omvalt kan dat dus 2 a 3 meter beide kanten op een gevaar opleveren. 
Ik vond de actie van dhr. [appellant] ook gevaarlijk; anders had ik daar niet op gereageerd. Ik herhaal dat omstanders, niet ikzelf, dhr. [appellant] na de val hebben ondersteund en begeleid naar de ruimte naast de garderobe. Ook daarna heb ik hem niet ondersteund. (….)
Het uniform op de die avond was: een zwarte pantalon, een wit overhemd, een blauw gestreepte das, een gillette en een zwart colbert met daarop een klein speldje met de naam EBM.”

3.6.8.
[geïntimeerde 1] verklaarde als getuige onder meer:
“Ik zag op een gegeven moment iemand in de constructie klimmen, tot tweemaal toe, met minimaal een halfuur daar tussen. (…) Als evenementenmedewerker had ik vanuit mijn positie goed zicht op de lichtinstallatie. (…) Voor mij stond een medewerker van de beveiliging, volgens mij van negroïde afkomst. Toen ik de eerste keer een persoon in de lichtinstallatie zag klimmen, heb ik die beveiliger daarop geattendeerd. Die beveiliger is daarop ook naar de lichtinstallatie toegelopen en ik zag dat die jongen toen naar beneden kwam.
Na enige tijd zag ik deze jongeman voor de tweede keer in de installatie klimmen. Toen waren er geen mensen van de beveiliging of de organisatie zichtbaar in mijn buurt. Daarom ben ik toen zelf op die lichtinstallatie afgelopen. Ik heb de jongeman verzocht om eruit te komen; hij zat toen op ongeveer 1/3 van de totale overspanning, dus ongeveer halverwege de linker pilaar daarvan en de beamer/spiegelbol. Zijn voeten zaten bij mij ongeveer op ooghoogte, ik ben 1.90m. Ik weet de hoogte van de installatie niet precies, maar er wordt gewerkt met standaardmaten.
Ik vond de situatie gevaarlijk. Dat komt niet door de installatie zelf, want die is stevig genoeg. Het gevaar zat hem erin voor degene die erin klom, in eerste instantie voor hemzelf en verder voor de omstanders. Hij zou bijvoorbeeld met zijn zitvlak boven op hen kunnen vallen en ze zo kunnen verwonden. (…)
Ik weet dus hoe ik dus met onveilige situaties moet omgaan en hoe ik moet proberen om onveiligheid te voorkomen. Ik heb, in één vloeiende handeling, de klimmer aangemaand, aangetikt, en vervolgens bij zijn scheenbenen vastgehouden om hem zo uit de installatie naar de vloer te begeleiden. (…) Onder deze omstandigheden, die ik zag als een risicosituatie, gebruikte ik het vastpakken om de boodschap over te brengen enerzijds en om hem veilig naar beneden te begeleiden anderzijds. Ik heb beslist niet aan hem getrokken, want dan loopt men het risico dat de persoon de controle verliest. Voordat ik het wist kwam hij naar beneden. Ik denk dat vanaf de tijd dat ik van mijn werkplek naar hem toe liep, tot het moment dat dhr. [appellant] op de grond was beland, misschien vijf a tien seconden zaten, in ieder geval een zeer korte tijd. 
Dhr. [appellant] belandde op de grond. Ik heb toen niet waargenomen of hij pijnklachten uitte. Op het moment dat dhr. [appellant] op de grond lag, constateerde ik ook dat er medewerkers van de beveiliging bij waren. Eerder heb ik dat niet geconstateerd, hoewel ik om mij heen heb gekeken om te kijken of er beveiligers waren. Hoeveel dat weet ik niet precies, evenmin wie het precies waren. Ik heb het verder aan de beveiliging overgelaten om dat af te wikkelen en ben terug gegaan naar mijn werkplek. (…)
De val van dhr. [appellant] ging erg snel. Ik heb getracht die val te begeleiden met mijn handen langs zijn benen. Maar het ging zo snel, dat ik niet meer precies weet hoe dit allemaal ging. 
U confronteert mij met een verklaring van dhr. [appellant] dat de derde beveiliger hem plotseling bij zijn onderbenen greep en hard naar beneden trok. Ik kan slechts herhalen dat ik dhr. [appellant] niet naar beneden heb getrokken, maar dat ik hem heb vastgepakt om hem in zijn tocht naar beneden te begeleiden.
Ik was niet geïrriteerd, maar alert op het oplossen van de onveilige situatie die werd veroorzaakt door het bungelen van dhr. [appellant] in de Truss installatie.”

3.6.9.
Niettegenstaande de betwisting dienaangaande van [geïntimeerde 1] is op grond van de verklaring van [beveiliger 1] voldoende duidelijk – en overigens ook niet onbegrijpelijk – dat [geïntimeerde 1] tamelijk geïrriteerd was door het feit dat [appellant] nu al voor de tweede (of derde) keer in de trussinstallatie was geklommen.
Of [geïntimeerde 1] terecht meende te moeten ingrijpen komt hierna aan de ode. Vast staat dat hij [appellant] bij zijn been heeft vastgepakt en vastgehouden. Gegeven de kennelijke irritatie van [geïntimeerde 1] valt niet uit te sluiten dat hij inderdaad aan [appellant] ’s been heeft getrokken, maar vast staat dat niet. [appellant] verklaart dat als enige, maar aan zijn verklaring komt op grond van artikel 164 lid 2 Rv slechts beperkte bewijskracht toe. [getuige 1] heeft het incident zelf niet waargenomen. [getuige 2] komt niet verder dan de constatering dat een beveiliger [appellant] bij diens been pakte, waarna deze viel, maar over trekken rept zij aanvankelijk niet. Pas verderop verklaart zij dat zij goed kon zien dat een van de beveiligers [appellant] aan zijn been trok.
In de schriftelijke verklaring van [beveiliger 1] verklaart deze wel over de DJ (hof: hij bedoelt [geïntimeerde 1] ) die [appellant] aan zijn broekspijpen beet pakt, maar over trekken verklaart hij niets. Als getuige verklaarde [beveiliger 1] evenmin dat [geïntimeerde 1] aan het been of de broek van [appellant] trok. En [geïntimeerde 1] verklaarde als getuige juist expliciet [appellant] niet van de stellage af te hebben getrokken.

3.6.10.
Al met al is, ondanks de kennelijke irritatie bij [geïntimeerde 1] , ook naar het oordeel van het hof onvoldoende bewezen dat [geïntimeerde 1] [appellant] bij zijn benen of broek naar beneden trok met het doel hem van die installatie af te krijgen (door hem daar rechtstreeks van af te trekken), en is ook onvoldoende bewezen dat [geïntimeerde 1] overigens [appellant] enige neerwaartse kracht van betekenis op [appellant] benen heeft uitgeoefend.

3.7. Bestond er een noodzaak of rechtvaardigingsgrond voor [geïntimeerde 1] om te handelen als hij deed?

3.7.1.
[geïntimeerde 1] heeft hieromtrent omstandig betoogd.
Herhaald zij, dat [geïntimeerde 1] kennelijk, niettegenstaande zijn betwisting, geïrriteerd was doordat [appellant] nu al voor de tweede (of derde) keer in de installatie was geklommen.
Maar [geïntimeerde 1] heeft zelf als getuige verklaard dat de installatie stevig genoeg was. [beveiliger 1] had daaromtrent zijn twijfels, maar die kende de installatie niet, [geïntimeerde 1] wel. Dat [geïntimeerde 1] enige verantwoordelijkheid voelde voor de installatie valt nog te begrijpen. Maar hij stelt dat hij meende te moeten ingrijpen vanwege de gevaarlijke situatie. 
Om te beginnen moet worden opgemerkt dat dit niet tot zijn taken en bevoegdheden behoorde. Er was deskundig ander personeel in het pand aanwezig, dat bevoegd en in staat was om adequaat in te grijpen (en dat ook heeft gedaan, op beheerste wijze; zie de verklaring van [beveiliger 1] ). [geïntimeerde 1] heeft niet eens gezien dat er tenminste één beveiliger bij was. Klaarblijkelijk heeft hij niet eens de moeite genomen om zich ervan te vergewissen of er beveiligers in de buurt waren. Hij heeft zonder kalm beraad en rustig overleg gemeend te moeten ingrijpen. Vervolgens heeft hij, naar hij stelt om een “gevaarlijke” situatie te keren, zich gedragen op een wijze welke die gevaarlijke situatie aanmerkelijk vergrootte; zie hierna.

3.7.2.
[geïntimeerde 1] had alles mogen doen om de situatie te keren, behalve het vastpakken van [appellant] . Hij had beveiligers mogen – en moeten – inschakelen; hij had naar [appellant] kunnen roepen; hij had anders mensen onder de installatie weg kunnen sturen, maar hij mocht in geen geval [appellant] vastpakken, gelet op diens inherent precaire situatie. Niets in de ontstane situatie rechtvaardigde die actie, ook niet een beetje.

3.7.3.
[appellant] bevond zich in een situatie die in elk geval voor hemzelf potentieel gevaarlijk was. Ofschoon de verklaringen omtrent het drankgebruik uiteen lopen, staat vast dat [appellant] in elk geval wel had gedronken en degenen die professioneel bij dat feest betrokken waren moesten – gelet op de aard van het feest, een studenten galafeest, het tijdstip, omstreeks 02:00 uur des nachts, en juist ook gelet op de drieste actie van [appellant] – rekening houden met de mogelijkheid dat er drank in het spel was, en niet weinig ook. Juist in die situatie dienden de betrokkenen behoedzaam te werk te gaan, gelijk [beveiliger 1] ook heeft gedaan, anders dan [geïntimeerde 1] .

3.7.4.
Zelfs het enkele beetpakken van benen of de broek vergroot het risico op schrik- of paniekreacties; degene die aan een balk twee meter boven de grond hangt kan van schrik loslaten, of in een reflex proberen door te spartelen los te raken en daardoor ten val komen. Al dit soort handelingen is voorzienbaar zodat een dergelijke actie door derden volstrekt uit den boze is.

3.7.5.
Het vastpakken van de benen of broek van [appellant] was dus potentieel gevaarlijk voor [appellant] , daarmee jegens hem onrechtmatig, en werd door niets gerechtvaardigd, ook als dat vastpakken niet met enig “trekken” gepaard ging.

3.8. Is [appellant] gevallen als gevolg van een handelen van [geïntimeerde 1] als bedoeld sub a)?

3.8.1.
In het hiervoor overwogene ligt besloten dat het beetpakken van benen of broek bij uitstek het gevaar in zich bergt dat iemand ten val zal komen. Als dat gevaar zich verwezenlijkt moet het er tot op blijk van het tegendeel voor gehouden worden dat dit gevaar ook het gevolg is van de actie van, in dit geval, [geïntimeerde 1] . Voordien was [appellant] immers gewoon in de installatie blijven hangen.

3.8.2.
Het vorenstaande betekent dat de grieven 1 tot en met 4 slagen en leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking.

3.9. Eigen schuld [appellant] ?

3.9.1.
In randnummer 3.41 van de memorie van antwoord heeft [geïntimeerde 1] zich - zoals gezegd: onder verwijzing naar hoofdstuk 5 van het verweerschrift in de eerste deelgeschilprocedure - beroepen op eigen schuld van [appellant] in de zin van art. 6:101 BW.

3.9.2.
Dat er een element van eigen schuld zit in het handelen van [appellant] zelf is redelijkerwijze niet betwistbaar. Het juridisch debat omtrent de waardering daarvan is nog niet eens aangevangen. In dit stadium dient het hof dus te volstaan met het oordeel dat noch gezegd kan worden dat het aandeel van [appellant] zo groot is dat het aandeel van [geïntimeerde 1] daarbij in het niet valt, noch dat het aandeel van [geïntimeerde 1] zo groot is dat het aandeel van [appellant] daarbij in het niet valt.

3.9.3.
In het vonnis van de rechtbank van 20 mei 2015 in de bodemprocedure ligt besloten dat de procedure aldaar zal kunnen worden vervolgd als de beslissing in de deelgeschilprocedure definitief is geworden. Dat betekent dat het hof aanneemt dat de discussie omtrent het aandeel van de een of de ander verder in eerste aanleg zal worden gevoerd, tenzij op basis van de thans te geven beslissing van het hof partijen alsnog tot overeenstemming zouden kunnen komen.

3.10.
Wat grief 5, de kosten voor het eerste deelgeschil, en de kosten voor het tweede deelgeschil betreft:

3.10.1.
Het hof gaf hiervoor reeds aan dat de rechtbank geen verlof heeft gegeven om hoger beroep in te stellen van de beschikking in de eerste deelgeschilprocedure. Dat betekent ook dat het verzoek om alsnog de kosten voor die eerste procedure toe te wijzen niet voor toewijzing in aanmerking komt.

3.10.2.
Subsidiair vordert [appellant] om de kosten van de eerste deelgeschilprocedure aan te merken als kosten voor het tweede deelgeschil.

3.10.3.
Naar ’s hofs oordeel moet onderscheid gemaakt worden tussen de volgende kosten:
- pre-processuele kosten (buitengerechtelijke kosten);
- “processuele” kosten in verband met, uitsluitend, de eerste deelgeschilprocedure in eerste aanleg;
- idem, tweede deelgeschilprocedure in eerste aanleg;
- kosten tweede deelgeschilprocedure in hoger beroep.

3.10.4.
De kosten welke rechtstreeks samenhingen met die van de eerste deelgeschilprocedure kunnen niet onder welke noemer dan ook alsnog onder het bereik van een vergoeding in de tweede deelgeschilprocedure worden gebracht.
Maar indien buitengerechtelijke kosten aanvankelijk werden opgevoerd in het kader van een vordering tot vergoeding van kosten als bedoeld in art. 1019 aa Rv, en alle vorderingen in dat kader (dus ook de proces- en aanverwante kosten) worden afgewezen, valt niet in te zien waarom die eerder nog niet vergoede buitengerechtelijke kosten niet alsnog zouden mogen worden opgevoerd als buitengerechtelijke kosten in de volgende deelgeschilprocedure.

3.10.5.
[appellant] vorderde:
Aan uren:
- opstellen (eerste) verzoekschrift 8 uren
- bestuderen verweerschrift ½ uur
- bijwonen zitting 2 uren
- reistijd 4 uren
- correspondentie, overleg, telefoon 2 ½ uur
alles à € 200,-- excl. btw, en voorts € 77,-- griffierecht.

3.10.6.
Het griffierecht voor het eerste deelgeschil is niet toewijsbaar, maar ervan uitgaande dat voor het tweede deelgeschil griffierecht tot een gelijk bedrag verschuldigd is geworden, dat laatste griffierecht wel.

3.10.7.
Wat het opstellen van het verzoekschrift (leidende tot het tweede deelgeschil) betreft:
- een deel van de tijd moet gemoeid zijn geweest met voorbereiding, vergaren gegevens, bestuderen literatuur; dat was ook dienstbaar aan het tweede verzoekschrift; het hof begroot dat deel op 6 uren;
- bestuderen verweerschrift in de tweede procedure zal ook minstens ½ uur hebben geduurd, zo niet meer;
- van een zitting is in de tweede deelgeschilprocedure geen sprake geweest;
- reistijden zijn niet toegelicht;
- overleg c.a. is toewijsbaar tot een totaal van 1 ½ uur.
Mitsdien zijn 8 uren voor de tweede deelgeschilprocedure toewijsbaar, overeenkomende met 8 x € 200,-- = € 1.600,-- excl. btw, vermeerderd met 21 % btw komt dat op € 1.936,--, vermeerderd met € 77,-- komt dat op € 2.013,--.

3.11. Kosten hoger beroep:

3.11.1.
[appellant] vordert ook in hoger beroep vergoeding van de kosten conform art. 1019 aa Rv. [geïntimeerde 1] wijst er terecht op dat dit artikel in hoger beroep niet de proceskostenbeslissing beheerst; zie HR 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1689.
In dit hoger beroep dient [geïntimeerde 1] dus in de kosten te worden veroordeeld op basis van het liquidatietarief, één punt, tarief II, plus de verschotten. ECLI:NL:GHSHE:2016:2137