Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 270716 onrechtmatige overheidsdaad; bewijsopdracht eiser tzv gevangenschap en foltering op Java in 1947

Rb Den Haag 270716 onrechtmatige overheidsdaad; bewijsopdracht eiser tzv gevangenschap en foltering op Java in 1947

2 De verdere beoordeling
2.1.
[eiser] stelt dat hij tijdens gevangenschap op Java in 1947 is gefolterd door Nederlandse militairen. [eiser] stelt dat hij als lid van de BKR, TRI (voorlopers van de TNI) en de TNI (i) is gearresteerd in Kebon Agung, waar zich een Nederlandse controlepost bevond, (ii) dat hij acht dagen is vastgehouden in de suikerfabriek van Kebon Agung, waar hij is geslagen en geëlektrocuteerd (iii) daarna is overgebracht naar de gevangenis in Pakisadji, waar hem water is toegediend dat hij, doordat op zijn buik werd gesprongen, weer uit heeft gebraakt, (iv) dat hij vervolgens is overgebracht naar een politiebureau in Kayu Tangan te Soerabaja, (v) en veertien dagen later is overgebracht naar de gevangenis in Malang, de Lowok Waru en (vi) dat hij, tot slot, is overgebracht naar de lokale vrouwengevangenis in Malang. [eiser] stelt in totaal dertien maanden in gevangenschap te hebben doorgebracht.
2.2.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiser] heeft voldaan aan de op hem rustende stelplicht door de aan zijn vordering ten grondslag gelegde feiten voldoende concreet en specifiek te stellen.
2.3.
De Staat heeft erkend dat grote aantallen Indonesiërs in 1947 in (krijgs)gevangen-schap werden gehouden op Midden en Oost Java en heeft gewezen op de omstandigheid dat de Staat gebrekkige registraties van gevangenen heeft bijgehouden. De Staat heeft niet betwist dat Nederlandse militairen zich tegenover arrestanten en (krijgs)gevangenen hebben misdragen. De Staat heeft de door [eiser] gestelde feiten in eerste instantie verder in algemene termen betwist door erop te wijzen dat het door [eiser] bijgebrachte schriftelijk bewijs ter onderbouwing van de gestelde foltering gedurende de door [eiser] gestelde gevangenschap onvoldoende is.

2.4.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank de Staat op de voet van artikel 22 Rv bevolen zijn betwisting nader toe te lichten en – zo mogelijk – met bewijsmiddelen te onderbouwen. De rechtbank wenste in het bijzonder van de Staat te vernemen welk onderzoek hij in de aan hem ter beschikking staande bronnen heeft gedaan naar de juistheid van de stellingen van [eiser] over zijn gestelde gevangenschap, de door hem gestelde foltering en wat het resultaat van dat onderzoek is. Voor zover de Staat zulk onderzoek nog niet had gedaan, diende zij dat alsnog te doen.

2.5.
De Staat heeft de gevraagde, met stukken onderbouwde toelichting bij akte verschaft. In het bij de akte van de Staat gevoegde verslag van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) staat dat in de collecties van het NIMH en in het Nationaal Archief is gezocht naar gevangenenregistraties van de door [eiser] genoemde (gevangenis)locaties. Uit dit onderzoek blijkt – samengevat – dat kort na de eerste Politionele actie, die plaatshad in de periode van 21 juli 1947 tot 5 augustus 1947, zuiveringsacties zijn uitgevoerd op Java, waarbij de Nederlandse troepen een onbekend aantal personen gevangenen hebben genomen. Na januari 1948 trad een periode van relatieve rust in, waarin echter wel sprake was van guerrilla-acties en gevangennemingen. In december 1948 is de strijd weer opgeleefd.

2.6.
Op 4 augustus 1947 is een controlepost gevestigd in de suikerfabriek van Kebon Agung. Achivalia van de eenheden die van deze post gebruik hebben gemaakt leveren echter geen informatie op over een arrestatie van [eiser] ; wel is informatie gevonden over overdracht van gevangenen aan de inlichtingendienst van Malang. Er zijn echter slechts twee namen gevonden van de overgedragen gevangenen. Er zijn geen gevangenen-registraties aangetroffen van Kebon Agung en Pakisadji.

2.7.
Uit de bevindingen van het NIMH blijkt dat de gevangenis Lowok Waru in 1948 als interneringskamp voor gevangen TNI-militairen en leden van andere strijdorganisaties is gebruikt. Volgens een in 1949 opgetekende verklaring van een waarnemer van het Rode Kruis werden gevangen daar “minder juist (…) behandeld”. Van deze gevangenis is geen gevangenenregistratie aangetroffen.

2.8.
Over de politiepost Kayu Tangan en de vrouwengevangenis te Malang heeft het NIMH in het geheel geen informatie gevonden.

2.9.
De Staat handhaaft zijn betwisting van de door [eiser] gestelde feiten. De Staat voert aan dat de bevindingen van het NIMH weliswaar blijkt dat de militaire controleposten en gevangenislocaties waaraan [eiser] in zijn stellingen refereert hebben bestaan, maar dat in de archieven geen enkele aanwijzing is aangetroffen dat [eiser] daar gevangen heeft gezeten, laat staan daar is gefolterd.

2.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Staat de door [eiser] gestelde feiten voldoende gemotiveerd betwist. [eiser] zal worden toegelaten tot het leveren van bewijs van de door hem gestelde feiten. Hij dient zich bij akte uit te laten over de wijze waarop hij bewijs wenst bij te brengen. Indien hij getuigen wenst te horen, zoals hij heeft aangeboden, wordt hij verzocht kenbaar te maken op welke wijze hij dat verhoor praktisch wenst vorm te geven. De rechtbank geeft partijen in overweging over de wijze waarop getuigen zullen worden gehoord in overleg te treden, zodat in bedoelde akte zo mogelijk een gezamenlijk standpunt daarover kan worden opgenomen.

2.11.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan. ECLI:NL:RBDHA:2016:8642