Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Maastricht 211107 professioneel schaderegelaar spreekt tussenpersoon aan in vrijwaring

Rb Maastricht 211107 professioneel schaderegelaar spreekt tussenpersoon aan in vrijwaring
2.3 In de hoofdzaak met zaaknummer 107914 / HA ZA 06-100 heeft [Cliënt] [Eiseres] gedagvaard. In die zaak is door de rechtbank geoordeeld dat [Eiseres] aansprakelijk is voor de schade van [Cliënt]. [Eiseres] heeft niet tijdig, ten behoeve van [Cliënt], de verjaringstermijn van vijf jaar ex artikel 3:310 BW gestuit (zie vonnis 20 juni 2007, 107914 / HA ZA 06-100). De rechtbank heeft voor recht verklaard dat [Eiseres] toerekenbaar jegens [Cliënt] is te kort geschoten, althans onrechtmatig heeft gehandeld, en dat [Eiseres] op die gronden aansprakelijk is voor de door [Cliënt] als gevolg van het ongeval van 2 augustus 1992 geleden en te lijden schade, op te maken bij schadestaatprocedure. (...)

3.2 De rechtbank overweegt dienaangaande allereerst dat gelet op hetgeen partijen hebben aangevoerd tussen [Eiseres] en (thans)[Gedaagde] geen sprake is van een overeenkomst of regresverbintenis, op grond waarvan partijen mogelijk een onderlinge verhaalsmogelijkheid zouden hebben.
[Eiseres] wordt verder niet gevolgd in haar stelling dat, op het moment dat zij de zaak van [Cliënt] in behandeling nam, zij erop mocht vertrouwen dat de in die zaak aansprakelijke partijen reeds terzake van de door [Cliënt] geleden schade door[Gedaagde] waren aangesproken. Hiertoe wordt overwogen dat blijkens het aan haar gezonden schadeformulier van augustus 1995 (productie 6 sub 2, akte houdende producties bij dagvaarding), op pagina 1 onder algemene gegevens bij de vraag: “Heeft U de tegenpartij resp. diens verzekeringsmaatschappij voor de schade aansprakelijk gesteld:”, “neen” is omcirkeld. Bovendien had [Eiseres] als professioneel schaderegelaar zich behoren te realiseren dat op het moment dat de schaderegelingsovereenkomst tot stand kwam, de termijn waarbinnen, met risico van verjaring, een daad van rechtsvervolging ingevolge artikel 10 WAM diende te zijn ingesteld, reeds was verstreken. De door[Gedaagde] voor [Cliënt] verzorgde correspondentie - voorzover al tijdens het in behandeling nemen van de letselschadezaak bekend bij [Eiseres] - diende enkel ter verkrijging, dan wel ter verstrekking van informatie, welke correspondentie derhalve niet diende ter stuiting van de genoemde verjaringstermijn(en). Daarnaast is gesteld noch gebleken dat[Gedaagde] namens [Cliënt] tegen [Eiseres] mededelingen zou hebben gedaan op grond waarvan [Eiseres] er op mocht vertrouwen dat jegens de aansprakelijke motorrijders, dan wel jegens hun verzekeringsmaatschappijen, tijdig een rechtvordering was ingesteld. Van een door[Gedaagde] opgewekt vertrouwen is dan ook geen sprake.
Evenmin rustte er op[Gedaagde], terzake van de door[Gedaagde] voor [Cliënt] verrichtte activiteiten, een mededelingsplicht jegens [Eiseres]. Hiertoe wordt overwogen dat nadat de zaak van [Cliënt] bij AMEV was afgehandeld,[Gedaagde] eerst in 1995 opnieuw door [Cliënt] is benaderd. Tussen hen is geen (schaderegelings)overeenkomst tot stand gekomen.[Gedaagde] was niet de verzekeringsmaatschappij / verzekeringstussenpersoon van [Cliënt] en is evenmin, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, als zodanig gaan fungeren. Blijkens de door [Eiseres] in het geding gebrachte brieven (producties 3 tot en met 6, akte houdende producties bij dagvaarding) omvatte de door[Gedaagde] voor [Cliënt] geschreven brieven enkel het verzoek om nadere informatie, dan wel betroffen deze brieven de verzending van de door [Cliënt] zelf, dan wel namens haar ingevulde (schade)formulieren. Gesteld noch gebleken is ten slotte dat[Gedaagde] een vergoeding van [Cliënt] zou hebben ontvangen voor de genoemde summiere werkzaamheden.
[Eiseres] heeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende gesteld ter onderbouwing van haar (algemene) stelling dat[Gedaagde] toerekenbaar tekort zou zijn geschoten jegens [Cliënt], dan wel onrechtmatig jegens haar zou hebben gehandeld. Daar komt bij dat zelfs indien[Gedaagde] in het kader van de voornoemde activiteiten een onrechtmatige daad jegens [Cliënt] zou hebben gepleegd, die omstandigheid niet automatisch met zich brengt dat[Gedaagde] hierdoor óók onrechtmatig jegens [Eiseres] zou hebben gehandeld.
Ten slotte is evenmin anderzijds gebleken van een onrechtmatig handelen van[Gedaagde] jegens [Eiseres].
LJN BB8513