Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Overijssel 020714 motorrijder geslipt op wegdeel met nieuwe slijtlaag split; borden te kort voor split geplaatst; snelheidsbeperkend bord ontbrak; aannemer aansprakelijk

Rb Overijssel 020714 motorrijder geslipt op wegdeel met nieuwe slijtlaag split; borden te kort voor split geplaatstsnelheidsbeperkend bord ontbrak; aannemer aansprakelijk

vervolg op: rb-overijssel-170413-motorrijder-geslipt-op-weggedeelte-met-nieuwe-slijtlaag-split-regresvordering-zorgverzekeraar-op-aannemer-aanhouding en rb-overijssel-091013-motorrijder-geslipt-op-weggedeelte-met-nieuwe-slijtlaag-split-bewijslevering-tzv-plaatsing-snelheidsbeperkend-bord

2 De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank neemt over hetgeen zij in het tussenvonnis van 9 oktober 2013 heeft overwogen en beslist. Voor zover in dat vonnis is verwezen naar het tussenvonnis van 17 april 2013 en de inhoud daarvan heeft overgenomen, overweegt de rechtbank dat zij per abuis in dat laatstgenoemde vonnis 16 juni 2006 als datum ongeval heeft genoemd. Het ongeval heeft, zoals bij partijen bekend, plaatsgevonden op 16 juni 2008.

2.2.
In voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank Menzis opgedragen te bewijzen dat ten tijde van het ongeval en op de plaats van het ongeval geen (vanuit de rijrichting van [X] zichtbare) snelheidsbeperking (tot 30 km/u) gold.

2.3.
Ter levering van bewijs heeft Menzis acht getuigen laten horen.

2.4.
[X], koelmonteur, wonende te [woonplaats], heeft onder meer - voor zover hier relevant - het volgende verklaard:
“De enige bebording die ik heb gezien stond vlak voor de plaats waar het ongeval heeft plaatsgevonden. Deze bebording was 1 paal met 2 waarschuwingen, te weten opspattend grind en slipgevaar. Deze borden zullen zo’n 10 à 20 meter voor de plaats van het ongeval hebben gestaan. Ik heb geen snelheidsbeperking gezien. Op de weg waar ik reed mocht men 80 kilometer per uur rijden en ik reed 70 kilometer per uur. Ik kan mij ook niet herinneren dat ik een snelheidsbeperkend bord heb gezien bij de afsplitsing van de Heelweg. (…). Ik was bekend met de omgeving. Ongeveer twee keer per maand reed ik over de betreffende weg. Van jongs af aan rijd ik al over deze weg.”.
[Y], onderhoudsschilder, wonende te [woonplaats], vader van de heer [X], heeft onder meer - voor zover hier relevant - het volgende verklaard:
“De enige bebording die was geplaatst stond kort voor de plaats van het ongeval. Deze bebording was het bord J20 en J25. Dit is waarschuwing voor slipgevaar een waarschuwing voor opspattende stenen. Ook was er een rechthoekig bord waarop stond markering ontbreekt. (…) Hierna heb ik de eerste weken dagelijks over deze weg gereden. In deze weken zijn er borden geplaatst waarop stond dat de maximum snelheid 50 kilometer per uur was. Ook op de plaats waar de Heelweg afsplitst van de Beltrumseweg heb ik geen bord gezien met een maximum snelheid van 30 kilometer per uur. Ik weet 100% zeker dat er geen bord van 30 kilometer per uur heeft gestaan. Op de dag van het ongeval stonden aan de Beltrumseweg en de Zwarteweg geen snelheidsbeperkende borden. In de weken na het ongeval zijn er snelheidsbeperkende borden geplaatst. Deze borden gaven
een maximum snelheid van 50 kilometer per uur aan. Ik heb deze borden gezien na iedere afsplitsing van de Beltrumseweg en de Zwarteweg. Deze borden stonden op die plekken aan de Beltrumseweg en de Zwarteweg. (…)”.
[W], 42 jaar, wonende te [woonplaats], brigadier van politie, heeft onder meer - voor zover hier relevant - het volgende verklaard:
“Het ongeval waar ik een proces-verbaal van gemaakt heb heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008. Dat is dus een ander ongeval dan waar het vandaag om draait. Ter voorbereiding van dit getuigenverhoor heb ik mijn eigen proces-verbaal opgevraagd en doorgenomen. Het enige dat bij dat proces-verbaal ontbreekt zijn de destijds door mij gemaakte foto’s. De borden die ik destijds gezien heb waren gevaar voor opspattend grind, slipgevaar en markering ontbreekt. Ik ben hier 100% volledig in geweest. Tussen de borden en daar waar de slijtlaag was aangebracht zat ongeveer 600 meter. De weg waarop het ongeval heeft plaatsgevonden was een weg buiten de bebouwde kom die niet was aangemerkt als een weg waar maximaal 60 kilometer per uur gereden mocht worden. Dit is de reden waarom ik in het proces-verbaal heb opgenomen dat dit een weg was waar 80 kilometer per uur gereden mocht worden. Ik ben vanaf de kant van Beltrum aan komen rijden. Ik heb na Beltrum geen bord gezien met een snelheidsbeperking van 30 kilometer per uur. (…) Toen ik aan kwam rijden ben ik over de overgang van asfalt naar split gereden. Zoals ik eerder zei werd door mij meteen geconstateerd dat grof grit was gebruikt. Dat was aanleiding voor mij om extra scherp naar de bebording te kijken bij dit ongeval. (…).”.
[S], politieagent bij politie Berkelland, wonende te [woonplaats], heeft onder meer - voor zover hier relevant - het volgende verklaard:
“(…) Wat ik mij nog kan herinneren is dat ik indertijd met een collega naar de plaats van het ongeval ben gegaan en dat het prima weer was. Voor mij is het een bekende weg van Borculo richting Beltrum. Ik reed in de richting naar Beltrum. Dat is ook de richting die de heer [X] heeft gereden. Ik kan mij niet herinneren of er een snelheidsbeperkend bord ter hoogte van de afsplitsing Heelweg op de Beltrumseweg stond. Ik heb geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van het door mij opgestelde proces-verbaal. Als in dat proces-verbaal staat dat er geen snelheidsbeperkende borden stonden dan stonden deze er niet. In mijn proces-verbaal staan de borden vermeld die ter plaatse waren. Met ter plaatse bedoel ik de plaats rondom het ongeval en alles wat daar mogelijkerwijs betrekking op heeft.”.
[F], huisvrouw, wonende te [woonplaats], heeft onder meer - voor zover hier relevant - het volgende verklaard:
“Op de dag van het ongeval kwam ik aangereden in de richting Beltrum. Dat is dezelfde richting als de heer [X] heeft gereden. Ik schrok omdat ik een bord met een waarschuwing voor opspattend grind zag en zo goed als gelijk op het los liggende grind reed. De motorrijder lag er en ik ben gestopt. (…) Naast het bord met opspattend grind heb ik geen snelheidsbeperkende borden gezien. Ook bij de afsplitsing met de Heelweg heb ik geen snelheidsbeperkend bord gezien. Ik rijd deze weg wekelijks en heb deze weg na het ongeval ook nog wekelijks gereden. In de weken na het ongeval heb ik wel snelheidsbeperkende borden gezien. Deze gaven een maximum snelheid van 50 kilometer per uur aan. Op de dag van het ongeval was de maximum snelheid op die weg 80 kilometer per uur. Ik zal zelf ongeveer 70 kilometer per uur gereden hebben. (…) Ik blijf erbij dat ik een bord met een snelheidsbeperking niet heb gezien bij het ongeval.”.
[H 1], docent biologie, wonende te [woonplaats], heeft onder meer - voor zover hier relevant - het volgende verklaard:
“Vlak na het ongeluk kwam ik op de fiets aanrijden. Ik reed in de richting Beltrum. Dat is dezelfde richting als de motorrijder heeft gereden. Ik reed over de Zwarteweg. Normaal rijd ik over de weg die daar parallel aan loopt maar deze was door de werkzaamheden afgesloten. Ik lette extra goed op omdat ik normaal niet over deze weg rijd. Plotseling reed ik in een berg met grind. Daar zag ik dat een motorrijder was verongelukt (…). Ik heb geen borden gezien voor de grindlaag. Ook bij de afsplitsing met de Heelweg heb ik geen snelheidsbeperkend bord gezien. (…)”.
[R], programmeur, wonende te [woonplaats], heeft onder meer - voor zover hier relevant - het volgende verklaard:
“Ik heb na het ongeval waar het vandaag om draait een zelfde soort ongeluk gehad. Dat is gebeurd op 17 juni 2008. Ik kwam vanuit Groenlo en reed richting Borculo. In een bocht waar grind was gestrooid ben ik onderuit gegaan. Deze bocht bevindt zich tussen Groenlo en Beltrum. Een dag later heeft mijn vrouw foto’s gemaakt van de borden die rond de plek waar ik ben gevallen stonden. Ik overhandig u deze foto’s. Op deze foto’s zijn borden te zien die een maximum snelheid van 50 kilometer per uur aangeven en dat er werkzaamheden verricht worden. Ook zijn borden te zien die waarschuwen voor opspattend grind en slipgevaar en een bord waarop staat dat de markering ontbreekt. De situatie zichtbaar op de foto’s is gelijk aan de situatie van de dag ervoor, toen ik onderuit ben gegaan met mijn motor. De borden zijn er dus niet na mijn ongeval bij geplaatst. (…).”.
[D], zelfstandig agrariër, wonende te [woonplaats], heeft onder meer - voor zover hier relevant - het volgende verklaard:
“Ik woon aan de Zwarteweg te Borculo. Ik kan U verklaren dat ik nog weet dat hier een nieuwe slijtlaag op de weg is aangebracht. De dag dat dat gebeurde moest ik mijn kinderen van school halen uit Borculo. Toen ik terug naar huis reed weet ik mij nog te herinneren dat er aan elke kant van de weg een verkeersbord stond. Die verkeersborden stonden vlak voor de overgang naar het nieuw aangebrachte wegdek. Ik weet niet welke verkeersborden dit waren. Op de vraag of ik eerder ook al verkeersborden heb zien staan, zeg ik U dat ik mij herinner dat ik eerder dan de genoemde borden geen andere borden heb zien staan. Dat weet ik nog. Rijdend vanuit Borculo naar mijn woning maakt de weg een bocht naar links. Dat is waar het nieuwe grit begon. Rijdend naar mijn huis met de kinderen heb ik dus dezelfde rijrichting gevolgd als de motorfiets, waar het in deze zaak over gaat. (…) Ik weet dat ik heb meegekregen dat er 3 auto’s van de weg af zijn geraakt door het losse grit. (…) Ik herinner mij dat mij toen nog was opgevallen dat er grof grit was aangebracht, en in mijn beleving te grof grit. Later is het er ook weer afgehaald. Over de bocht die ik noemde wil ik nog zeggen dat je niet daar achter kunt kijken hoe de weg is. Je kunt niet achter de bocht zien wat zich daar op de weg bevindt.”.

2.5.
In contra-enquête zijn vier getuigen gehoord.

[Z], agrarisch loonwerker, wonende te [woonplaats], heeft onder meer - voor zover hier relevant - het volgende verklaard:
“(…) Ik weet mij nog te herinneren dat ik toen rijdend vanuit de richting Borculo in de richting van Beltrum heb gezien dat aan de rechterzijde van de weg geplaatst was een bord met een maximum snelheid van 30 km per uur met daarbij een driehoekig bord werk in uitvoering. Mij staat bij dat beide borden op een hek waren bevestigd. (…) Vervolgens ben ik doorgereden naar de plaats die door mij met het cijfer 1 is aangeduid. Daar stond ruim voor de bocht bebording opgesteld aan de rechterzijde van de weg, ook weer op een hekje, te weten een bord opspattend grind en een bord slipgevaar. Deze borden heb ik verplaatst conform mijn opdracht naar de plaats die door mij op de tekening is aangeduid met het cijfer 2. (…).”.
[K], uitvoerder, in dienst van [gedaagde], wonende te [woonplaats], heeft onder meer - voor zover hier relevant - het volgende verklaard:
“Ik ben in loondienst bij [gedaagde] als uitvoerder. Ik ben ook werkzaam geweest bij het aanbrengen van een nieuwe slijtlaag op deze weg. Ik teken U een situatieschets, die naar ik begrijp wordt gehecht aan het proces-verbaal. Voordat begonnen was met de werkzaamheden aan dit wegdek, en dus nog voordat de wegarcering was verwijderd, is op de lokatie die door mij op de tekening is aangeduid met het cijfer 1 een paal met 2 verkeersborden geplaatst in een daartoe in de grond geplaatste pot. Het betrof hier een paal met het bord max.snelheid 30 km en het driehoekige bord met werk in uitvoering. (…) Die borden stonden dus alleen aan de rechterzijde van de weg meteen na de T splitsing met de Heelweg. Die bebording was dus goed zichtbaar als je kwam vanuit de richting van Borculo. (…) Op lokatie 2 op mijn tekening heb ik aangeduid de bebording die daar is geplaatst vlak voor de werkzaamheden aan het wegdek. Ook die bebording was alleen aan de rechterzijde van de weg geplaatst. Op die borden was zichtbaar slipgevaar en opspattend grind. Ook deze borden plegen bij elkaar te worden gebruikt. (…) Het ongeval met de motorfiets heb ik niet meegekregen. Dat was op een maandag. Wel had ik meegekregen dat de vrijdag daarvoor een ongeval had plaatsgevonden met een auto. (…) Er zijn geen foto’s gemaakt van de toen geplaatste bebording. (…) Ook van de andere kant bekeken stond een 30km per uur bord opgesteld, en wel als je het bord einde bebouwde kom Beltrum was gepasseerd, voor een afslag naar rechts. (…) Op de dag van dit motorongeval heb ik het bord 30km per uur nog zien staan op de plaats door mij genoemd. We rijden naar ons werk vanuit de richting van Borculo. Mij wordt voorgehouden dat een flink aantal getuigen heeft verklaard geen weet te hebben van de snelheidsbeperking 30km per uur. Ik blijf bij mijn verklaring dat dit bord er stond en dat het ook door mij in werking is gesteld. (…)”.
[B 2], bouwhulp, in dienst van [gedaagde], wonende te [woonplaats], heeft onder meer - voor zover hier relevant - het volgende verklaard:
“(…) Ik weet nog dat ik een bord heb aangebracht met de aanduiding 30 km per uur in combinatie met het bord werk in uitvoering. Beide borden zaten aan 1 paal, en ik heb het grondanker voor dat bord in de grond geslagen. (…) Ik teken U hoe de situatie is. Ik begrijp dat deze tekening aan het proces-verbaal wordt gehecht. Bij cijfer 1 teken ik de plaats waar het de door mij aangeduide bebording is geplaatst. Ik heb de bebording nog niet in werking gesteld nadat ik het had geplaatst. Dat doet de uitvoerder. Ik ben er niet bij aanwezig geweest dat die bebording in werking is gesteld. (…) Ook aan de ander zijde van de weg vanuit de richting van Beltrum heb ik dezelfde bebording geplaatst (…) Andere borden dan door mij genoemd zijn niet door mij geplaatst.”.
[B 3] bedrijfsleider, in dienst van [gedaagde], wonende te Saasveld, heeft onder meer - voor zover hier relevant - het volgende verklaard:
“Ik herinner mij deze wegwerkzaamheden. We zijn daar toen een paar maanden mee bezig geweest. Op Uw verzoek maak ik een tekening van de situatie die wordt gehecht aan dit proces-verbaal. Ik herinner mij dat ik heb gezien dat er bebording is geplaatst op de locatie die door mij in mijn tekening met cijfer 1 is aangeduid. Dit betrof bebording gemonteerd op een paal. Boven stond het driehoekige bord werk in uitvoering en daaronder het bord 30 km, per uur. Die bebording stond alleen aan de rechterzijde geplaatst, en was dus zichtbaar als je over de weg reed vanuit Borculo naar Beltrum. (…) Vanuit de rijrichting vanuit Beltrum naar Borculo zijn deze borden toen ook geplaatst. Ik toon U met stipjes op mijn tekening aan waar die borden zijn geplaatst.(…) Ik weet mij verder nog te herinneren dat toen het werk verder was en er minder gevaar was de snelheidsbeperking is teruggebracht tot 50 km per uur. Dat was in opdracht van de gemeente. Onze eigen borden 30 km per uur zijn toen verwijderd en op veel plaatsen is 50 km per uur geplaatst. Ik denk dat dat is geweest vanwege de vele ongevallen. Toen was het overtollige grit al door ons afgezogen.”.

2.6.
De waardering van de - in enquête en contra-enquête - afgelegde getuigenverklaringen, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank tot het oordeel dat Menzis is geslaagd in haar bewijsopdracht. Menzis heeft bewezen dat ten tijde van het ongeval en op de plaats van het ongeval geen (vanuit de rijrichting van [X] zichtbare) snelheidsbeperking (tot 30 km/u) gold.

2.7.
De rechtbank kent daarbij gewicht toe aan de omstandigheid dat zes (van de acht) getuigen aan de zijde van Menzis uit eigen waarneming en eenduidig hebben verklaard dat zij op 16 juni 2008 vanuit de rijrichting van [X] geen snelheidsbeperkend bord hebben gezien op en/of rondom de plek van het ongeval. Eén getuige is woonachtig aan de Zwarteweg en meerdere getuigen maken met enige regelmaat gebruik van de Beltrumseweg en de Zwarteweg (waarbij zij het betreffende weggedeelte passeren). Ook acht de rechtbank van groot belang dat politieagent [S] die destijds naar aanleiding van het ongeval een proces-verbaal heeft opgemaakt, heeft verklaard: “Ik heb geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van het door mij opgestelde proces-verbaal. Als in dat proces-verbaal staat dat er geen snelheidsbeperkende borden stonden dan stonden deze er niet. In mijn proces-verbaal staan de borden vermeld die ter plaatse waren. Met ter plaatse bedoel ik de plaats rondom het ongeval en alles wat daar mogelijkerwijs betrekking op heeft.”.
Ook uit de bij het proces-verbaal behorende (door de politie gemaakte) foto’s van de situatie rondom het ongeval op 16 juni 2008 (overgelegd als productie 1 bij de dagvaarding en later bij akte nogmaals in kleur als productie 11), staat geen 30 km/u bord afgebeeld.

2.8.
Aan voormeld oordeel kan niet afdoen hetgeen de getuigen in contra-enquête hebben verklaard. De rechtbank acht hetgeen door hen is verklaard onvoldoende overtuigend om afbreuk te kunnen doen aan hetgeen door de in enquête gehoorde getuigen is verklaard. Enkel getuige Kleizen heeft verklaard dat hij op de dag van het ongeval een 30 km/u bord heeft zien staan. Geen van de overige getuigen hebben verklaard dat zij op 16 juni 2008 op de plaats van het ongeval een (vanuit de rijrichting van [X] zichtbaar) 30 km/u bord hebben zien staan. Zij hebben weliswaar verklaard de bebording van 30 km/u te hebben geplaatst, dan wel verplaatst, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat de bebording van 30 km/u aanwezig was op 16 juni 2008 op de plek van het ongeval.

2.9.
De uitkomst van de gegeven bewijsopdracht is van belang bij de beoordeling van de vraag (die partijen verdeeld houdt) of van onrechtmatige gevaarzetting van [gedaagde] sprake is, meer specifiek of afdoende is gewaarschuwd voor de gevaarlijke situatie door [gedaagde], waarvoor [gedaagde] aansprakelijk kan worden gehouden.

2.10.
Vooropgesteld moet worden dat vast staat tussen partijen dat [X] met zijn motorfiets ten val is gekomen doordat hij is geslipt op een (in een bocht gelegen) weggedeelte van de Zwarteweg waarop daarvoor door [gedaagde] een nieuwe slijtlaag split was aangebracht en dat [X] door die val schade heeft opgelopen. Het causaal verband tussen de val en de schade staat mitsdien vast. Daarmee staat echter nog niet vast dat [gedaagde] voor die val aansprakelijk is.
Van onrechtmatige gevaarzetting is pas sprake wanneer men een ander aan een groter risico heeft blootgesteld dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord was.

2.11.
Voor de vaststelling of dit het geval is moeten de zogenoemde Kelderluikcriteria (zie HR 5 november 1965, NJ 1966, 136) worden toegepast: de kans op schade, de aard en de ernst van de gevolgen, de bezwaarlijkheid van het treffen van voorzorgsmaatregelen en de mate van voorzienbaarheid dat potentiële gedupeerden zelf de vereiste voorzichtigheid niet in acht nemen.

2.12.
Uit de wet en de rechtspraak vallen voorts de volgende relevante factoren af te leiden: de aard en drukte van de weg, de soort weggebruiker en de wijze waarop gebruik wordt gemaakt van de weg, de mate waarin wordt gewaarschuwd voor het gebrek, de gerechtvaardigde verwachtingen van zowel de weggebruiker als de wegbeheerder, de weersomstandigheden en de financiële aspecten.

2.13.
Voor het antwoord op de vraag of een waarschuwing kan worden beschouwd als een afdoende maatregel met het oog op bescherming tegen een bepaald gevaar, is van doorslaggevende betekenis of te verwachten valt dat deze waarschuwing zal leiden tot een handelen of nalaten waardoor dit gevaar wordt vermeden. Bij verkeersdeelnemers moet in het algemeen in ieder geval rekening gehouden worden met ‘alledaagse’ voorzichtigheid (zie onder meer HR 26 september 2003, NJ 2003, 660).

2.14.
De onderhavige zaak wordt bepaald door de volgende omstandigheden:
- op een in een bocht gelegen weggedeelte is door [gedaagde] een nieuwe slijtlaag split aangebracht;
- de bocht is niet overzichtelijk;
- [X] heeft met zijn motor het weggedeelte bereden met een snelheid van 70 dan wel 80 km/u;
- de weg was niet gesloten verklaard voor motorrijders;
- de weg is gelegen buiten de bebouwde kom waar een toegestane snelheid gold van 80 km/u;
- er is ter plaatse, vanuit de rijrichting van [X] bezien, geen snelheidsbeperkend bord (van 30 km/u) geplaatst;
- de borden ‘opspattend grind’, ‘slipgevaar’ en “wegmarkering ontbreekt’ zijn, vanuit de rijrichting van [X], slechts enkele meters voor de overgang van het weggedeelte met asfaltdekking naar het weggedeelte met split geplaatst;
- er hebben (kort) vóór (en na) het onderhavige ongeval andere ongevallen plaatsgevonden op dezelfde plek met slijtlaag split.

2.15.
Op basis van die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] rekening moest houden met de mogelijkheid dat een motorrijder gebruik zou maken van de weg en dat deze motorrijder, [X], niet erop verdacht zou (kunnen) zijn dat de weg, althans het betreffende weggedeelte, voor dat gebruik niet geschikt was en dus niet veilig was. Daarom mag van [gedaagde] worden verwacht dat zij nadere maatregelen zou hebben genomen, waaronder vooral het plaatsen van een 30 km/u bord, met het oog op de veiligheid van verkeersdeelnemers, meer specifiek motorrijders als [X]. Nu [gedaagde] dat heeft nagelaten, heeft zij meer risico genomen dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord was, zodat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Zij heeft niet voldaan aan haar waarschuwingsplicht.

2.16.
Voor zover [gedaagde] betoogt dat enkel de borden ‘opspattend grind’ en ‘slipgevaar’ afdoende hebben gewaarschuwd voor de onveilige verkeerssituatie, passeert de rechtbank dat verweer. Gelet op het (slip)gevaar dat split (vooral) meebrengt voor motorrijders had tevens een snelheidsbeperkend bord moeten worden geplaatst door [gedaagde] om adequaat te waarschuwen voor het risico (zie ook HR 6 september 1996, NJ 1998, 415). Daar komt nog eens bij dat de borden dermate kort voor de overgang naar het split (dat bovendien is gelegd op een in een onoverzichtelijke bocht gelegen weggedeelte) waren geplaatst dat deze hun doel voorbijschoten, waardoor [X], als motorrijder, niet/onvoldoende heeft kunnen anticiperen op de waarschuwing op die borden.

2.17.
Het antwoord op de vraag of te grof split is gebruikt door [gedaagde] kan in het midden blijven, nu in de gegeven omstandigheden reeds de afwezigheid van een snelheidsbeperkend bord tot de conclusie moet leiden dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld.

2.18.
Dat de aangebrachte bebording exact voldeed aan de bestekseisen van de gemeente, zoals [gedaagde] stelt, doet aan het oordeel van de rechtbank niet af. [gedaagde] heeft als (hoofd)uitvoerder van de werkzaamheden een eigen zorgplicht aangaande de (veiligheid van de) verkeerssituatie en kan zich dienaangaande niet beperken tot naleving van de eisen van het bestek.

2.19.
De stelling van [gedaagde] dat de plaatsing van de bebording aan [H 2] was opgedragen doet evenmin aan het oordeel van de rechtbank af. Indien en voor zover al zou kunnen worden aangenomen dat [H 2] aansprakelijk is omdat zij in opdracht van [gedaagde] de bebording heeft aangebracht, hetgeen Menzis heeft betwist, dan ontslaat dat [gedaagde] niet van haar eigen aansprakelijkheid (zie artikel 6:171 BW).

2.20.
[gedaagde] doet in dit kader tot slot een beroep op eigen schuld ex artikel 6:101 BW. Zij stelt daartoe dat [X] te hard heeft gereden (70 à 80 km/u). [X] had vanwege de geldende snelheidsbeperking, de overige waarschuwingsborden en het bochtige verloop van de weg zijn snelheid aan moeten passen.
Menzis betwist die stelling van [gedaagde] gemotiveerd.

2.21.
Op grond van de eerste in artikel 6:101 lid 1 BW genoemde maatstaf wordt, wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Het causaal verband tussen de val en de schade is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen gegeven. Aan de orde is nog de vraag of die schade mede een gevolg is van een aan [X] toe te rekenen omstandigheid en, zo ja, tot welke causale verdeling dat leidt.

2.22.
De rechtbank is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden van [X] niet had mogen worden verwacht dat hij zijn snelheid aan zou passen (naar 30 km/u). Dat [X] 70 dan wel 80 km/u reed is, zoals hiervoor al is overwogen, een omstandigheid waarmee [gedaagde] rekening had behoren te houden, bijvoorbeeld door de borden verder naar voren te plaatsen, zodat weggebruikers hun snelheid tijdig konden aanpassen. De overige geplaatste waarschuwingsborden ‘opspattend grind’ en ‘slipgevaar’ maken dat oordeel, gelet op de plaatsing van die borden enkele meters voor de overgang van het asfalt wegdek naar het wegdek met de slijtlaag split, niet anders.

2.23.
Evenmin had het bochtige verloop van de weg [X] aanleiding moeten geven zijn snelheid aan te passen, nu ten tijde van het ongeval een snelheid van 80 km/u was toegestaan en [X] bovendien bekend is met deze weg. [X] mocht in de gegeven omstandigheden verwachten dat de weg veilig was. De schade is daarom niet mede een gevolg van een aan [X] toe te rekenen omstandigheid, zodat van een vermindering van de vergoedingsplicht aan de zijde van [gedaagde] geen sprake kan zijn.

2.24.
Vervolgens is een beoordeling van de gevorderde schadevergoeding aan de orde. Menzis vordert een schadebedrag ter hoogte van € 198.477,30. [gedaagde] betwist dat zij gehouden is tot vergoeding van enig bedrag aan schade, omdat zij niet aansprakelijk is voor de door Menzis geleden schade. Een en ander geldt ook voor de door Menzis gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade van Menzis, aldus [gedaagde].

2.25.
Dit verweer gaat niet op, nu Menzis - zoals zij onweersproken heeft gesteld - is gesubrogeerd in de rechten van [X]. Bovendien vordert Menzis een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de tengevolge van het ongeval van [X] door Menzis voldane en eventueel nog te betalen kosten van medische behandelingen (van [X]).

2.26.
[gedaagde] betwist voorts de hoogte van de door Menzis gevorderde kosten en stelt daartoe dat Menzis de kosten onvoldoende heeft onderbouwd.
Productie 7 bij de dagvaarding, waar Menzis de hoogte van haar schadevordering op baseert, geeft slechts een overzicht van een systeem van Menzis. Volgens [gedaagde] is niet gebleken dat de bedragen uit dat overzicht ook daadwerkelijk zijn betaald en zijn betaald als gevolg van het ongeval. Menzis had een betalingsoverzicht kunnen en moeten overleggen ter onderbouwing van de door haar gestelde schade.

2.27.
De rechtbank is van oordeel dat Menzis de hoogte van de gevorderde schade met de door haar overgelegde systeemuitdraaien voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank heeft, nu [gedaagde] geen concrete omstandigheden heeft gesteld die daarop wijzen, geen aanleiding om in twijfel te trekken dat Menzis de op die - in de praktijk van de ziektekostenverzekeraars gebruikelijke - uitdraaien vermelde bedragen niet heeft betaald.

2.28.
De rechtbank verwerpt ook het verweer van [gedaagde] dat niet blijkt van een causaal verband tussen het ongeval en de door haar gestelde schade. De rechtbank constateert dat de systeemuitdraaien van Menzis betrekking hebben op de periode vanaf 16 juni 2008. Voorts staat vast tussen partijen dat [X] ten gevolge van het ongeval langdurig opgenomen is geweest in het ziekenhuis, dat hij (een) operatie(s) heeft ondergaan en nadien langdurig heeft moeten revalideren. Niet valt in te zien in hoeverre Menzis in die betreffende periode kosten heeft betaald voor [X] voor medische behandelingen die niet ongeval gerelateerd zijn. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om die stelling nader te onderbouwen, maar zij heeft dat niet gedaan. ECLI:NL:RBOVE:2014:3704