Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 300817 ongeval met van gemeente in bruikleen gekregen traplift; 7A:1790 BW; gemeente niet bekend met vermeende gebrekkigheid; afwijzing

Rb Rotterdam 300817 ongeval met van gemeente in bruikleen gekregen traplift; 7A:1790 BW; gemeente niet bekend met vermeende gebrekkigheid; afwijzing

De feiten
2.1.
[eiseres] heeft bij beschikking van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Korendijk van 5 augustus 2004 op grond van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) een woonvoorziening gekregen van de gemeente Korendijk. Deze woonvoorziening bestaat uit een traplift voor de woning.

2.2.
Voormelde beschikking vermeldt – voor zover relevant – :
“[…]
U heeft op 17-12-2003 jl. een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een [een] traplift. […]
Wij hebben besloten deze voorziening in bruikleen aan u toe te kennen. […]”

2.3.
De (tweedehands) traplift is geleverd en geïnstalleerd door [X] B.V. te Bergambacht voor rekening van de gemeente Korendijk.

2.4.
Bij beschikking van 13 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Korendijk besloten [eiseres] in aanmerking te laten komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten voor een onderhoudscontract van de traplift. Deze beschikking vermeldt – voor zover relevant – :
“[…]
Voor deze voorziening wordt aan u een financiële tegemoetkoming verstrekt van € 174,93 inclusief b.t.w. per jaar. Dit bedrag zal rechtstreeks aan de firma [X] worden betaald. Wij verzoeken u, als er zich problemen met de lift voordoen, zelf de firma [X] te bellen. Vervolgens dient u ons daar zo spoedig mogelijk van in kennis te stellen.
[…]”

2.5.
[eiseres] heeft op 24 november 2005 een onderhoudscontract voor de traplift gesloten met [X] B.V. en [X] B.V. op 6 december 2005 gemachtigd om de toegekende tegemoetkoming in de onderhoudskosten bij de gemeente Korendijk in te dienen en te incasseren.

2.6.
Op 4 januari 2014 heeft [eiseres] een ongeluk gekregen met de traplift. [eiseres] is terwijl zij op de traplift zat en deze naar boven stuurde met haar linkerknie tegen het plafond gekomen, waarna zij in een reactie haar been heeft weggetrokken en met haar linkerenkel bekneld is geraakt tussen de trap(trede) en het voetenplateau van de lift. Hierdoor is letsel aan haar linkerenkel ontstaan.

2.7.
Op 3 februari 2014 is de traplift door [X] B.V. onderzocht en gecontroleerd op veiligheid. Na die controle constateerde [X] B.V. dat de beveiliging van de lift volgens de normering van eisen, gewoon goed werkt.

2.8.
Bij e-mail van 11 november 2014 heeft een Wmo-consulente van de gemeente Korendijk aan [eiseres] – voor zover relevant – medegedeeld:
“Ik heb gisteren bericht gehad dat je de lift gewoon kan laten repareren. Alles is, zoals ik al vermoedde, vastgelegd in een claim en dus is dit dan geen probleem.
[…]”

2.9.
[eiseres] heeft op 18 november 2014 [X] B.V. werkzaamheden aan de voetenplank van de traplift laten uitvoeren.

2.10.
Op verzoek van [eiseres] heeft de rechtbank Rotterdam bij beschikking van 12 april 2016 (vindplaats onbekend, red. LSA-LSM) een voorlopig deskundigenbericht gelast. De door de rechtbank benoemde deskundige [persoon Y] heeft een rapport d.d. 1 juli 2016 opgesteld. Dit rapport luidt - voor zover relevant - als volgt:
“[…]
Conclusie antwoord a
De traplift en de constructie van de traplift voldoet aan de geldende wet- en regelgeving.
[…]
Vraag g
Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het ongeval?
Antwoord g
De normering maakt duidelijk verschil waar een dergelijke traplift wordt geplaatst. In veel situaties in bestaande woningen, die geschikt zijn voor één gezin, is er een vergelijkbaar “omgevingsrisico”. Dit “omgevingsrisico” is echter acceptabel door het volgens de normen toepassen van een zogenaamde vasthoudbesturing, het gebruik van knelbeveiligingen bij het voetenbankje in combinatie met de vereiste vrije ruimte rondom de traplift en een duidelijke gebruikershandleiding.
Reactie deskundige op opmerkingen/verzoeken n.a.v. het CONCEPT rapport
[…]
In mijn beoordeling is de gehele situatie, dus traplift + omgeving, beoordeeld, dus inclusief omgeving, of dit aan de geldende wet- en regelgeving voldoet. De normen houden zeker rekening met de omgeving omdat dit van wezenlijk belang is voor de algehele veiligheid. Van belang om te vermelden daarbij is dat de normen géén eisen stellen aan de horizontale doorgang, wél aan de verticale doorgang en dat betreffende situatie, traplift + omgeving, daaraan geheel voldoet.
[…]
Het is zeker denkbaar dat iemand een keer net iets minder keurig in het stoeltje gaat zitten, echter is de traplift uitgerust met een zogenaamde “vasthoudbesturing” (zie ook het antwoord op vraag g). Dit houdt in dat de gebruiker de op- en neer-knop continu moet bedienen om het stoeltje te verplaatsen. Zo gauw als deze knop wordt losgelaten stopt het stoeltje direct. Dit is de meest belangrijke veiligheidsmaatregel in een dergelijke situatie. De gebruiker bedient de op-knop, merkt dat hij bijvoorbeeld knel komt te zitten en laat de op-knop los waardoor beknelling wordt voorkomen. Een extra veiligheidsmaatregel is nog de knelbeveiliging aan het voetenbankje.
[…]
In het 2e gedeelte van de 4e alinea meldt de heer van der Wouden dat het ongeval heeft plaats kunnen vinden omdat cliënte op dat moment kennelijk niet helemaal goed op de traplift zat, in een reflex haar knie heeft weggetrokken toen deze klem dreigde te komen zitten bij het plafond en haar voet naast het voetenbankje heeft gezet waarna direct een beknelling optrad zonder dat de knelbeveiliging bij het voetenbankje in werking trad.
Wat ik hierop kan zeggen is dat het opvolgen van de gebruikershandleiding in deze erg belangrijk is, de letterlijke tekst van de gebruikershandleiding luidt […]“Zorg voor een veilige houding. Ga goed tegen de rugleuning zitten en gebruik de armleuning en voetenplank”. Of verder de knelbeveiliging bij het voetenbankje heeft gewerkt valt door mij niet meer te achterhalen.”

3 Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wordt bepaald dat de gemeente Korendijk aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van het ongeval met de traplift op 4 januari 2014 en dat de gemeente Korendijk wordt veroordeeld tot vergoeding van alle daardoor voor [eiseres] veroorzaakte schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van de gemeente Korendijk in de proceskosten.

3.2.
[eiseres] baseert haar vordering, naar de rechtbank begrijpt, op (i) artikel 6:173 BW, (ii) artikel 6:162 BW en (iii) artikel 6:74 BW, danwel artikel 6:77 BW. Zij stelt daartoe het volgende.
Ad (i) De gemeente Korendijk is eigenaar van de traplift. De traplift is een gebrekkige zaak omdat de knelbeveiliging niet naar behoren functioneerde en de lift was aangebracht in een te nauw trapgat. [eiseres] heeft schade geleden als gevolg van de gebrekkige traplift.
Ad (ii) De WVG en de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) verplichten de gemeente Korendijk toezicht te houden en de door haar aangeboden voorzieningen te controleren. Verwezen wordt naar artikel 6.1 van de WMO. De gemeente Korendijk is in dat toezicht en die controle toegeschoten.
Ad (iii) De gemeente Korendijk heeft geen veilig en goed functionerende traplift ter beschikking gesteld en is daarmee tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de bruikleenovereenkomst.

3.3.
De gemeente Korendijk voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiseres] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten.

3.4.
De gemeente Korendijk betwist primair dat de traplift gebrekkig was. Subsidiair voert zij als verweer het volgende aan. De aansprakelijkheid van de gemeente Korendijk gaat niet verder dan de in artikel 7A:1790 BW neergelegde aansprakelijkheid van een uitlener en aan de bij dat wetsartikel gestelde eisen voor aansprakelijkheid is niet voldaan.
De taak van de gemeente Korendijk is om een zorgvuldige afweging te maken en te zorgen voor een goede aanbieder, met goede spullen tegen een redelijk tarief. [X] B.V. is daarin een goede partner van de gemeente. Het is de taak van [X] B.V. om toe te zien op de goede werking van de traplift.
Meer subsidiair voert de gemeente Korendijk als verweer dat ten aanzien van het ontstaan van het ongeval sprake is van eigen schuld van [eiseres] waardoor de vergoedingsplicht van de gemeente Korendijk niet verder reikt dan 50%. Deze eigen schuld, zo stelt de gemeente Korendijk, is gelegen in het feit dat [eiseres] te ver naar voren op de stoel van de traplift zat toen deze naar boven ging.

4 De beoordeling
4.1.
Vooropgesteld dient te worden dat het uitgangspunt in het Nederlands vermogensrecht is dat ieder zijn eigen schade draagt. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken indien er een rechtsgrond bestaat om deze schade op een ander af te wentelen, met andere woorden: indien een ander voor deze schade aansprakelijk is.

4.2.
Tussen partijen staat – als door [eiseres] gesteld en door de gemeente Korendijk erkend – vast dat [eiseres] de traplift van de gemeente Korendijk in bruikleen heeft gekregen. Hiermee is gegeven dat tussen partijen een bruikleenovereenkomst tot stand is gekomen en dat de artikelen 7A:1777 BW t/m 7A:1790 BW van toepassing zijn.

4.3.
Door [eiseres] is niet gesteld dat enig ander feit dan een gebrek aan de uitgeleende traplift de oorzaak van het ongeval is geweest. Dit betekent dat artikel 7A:1790 BW met uitsluiting van artikel 6:173 BW van toepassing is. Dit artikel 7A:1790 BW strekt immers ertoe dat de uitlener die een zaak om niet aan een ander in gebruik geeft, alleen aansprakelijk is te houden voor de schadelijke gevolgen van een gebrek van de zaak, indien hij dat gebrek kende maar de gebruiker niet van het bestaan ervan in kennis heeft gesteld. Die strekking verzet zich tegen de toepasselijkheid van bepalingen ter zake van onrechtmatige daad, voor zover deze uitgaan van een verdergaande aansprakelijkheid voor een gebreken aan een zaak (HR 22-11-1996, NJ 1998, 567).

4.4.
Ter afwering van het beroep op artikel 7A:1790 BW voert [eiseres] aan dat de gemeente Korendijk geen beroep op die bepaling toekomt, omdat (i) de traplift niet als vriendendienst maar op grond van een wettelijke plicht is verstrekt zodat de gemeente Korendijk kan worden gelijk gesteld aan een commerciële uitlener, (ii) het er op lijkt dat gekozen is voor een bruikleenovereenkomst vanwege het voordeel dat de gemeente Korendijk niet aansprakelijk kan worden gehouden voor gebreken in de toekomst en het de vraag is of dat in overeenstemming is met het doel van de WMO, (iii) de gemeente Korendijk wel is verzekerd voor schade als gevolg van gebreken aan de traplift en [eiseres] niet heeft gewezen op het risico dat toekomstige gebreken en daaruit voortvloeiende schade voor haar rekening zouden zijn en haar niet heeft geadviseerd om een verzekering af te sluiten teneinde dat risico daarvan af te dekken. Naar de rechtbank begrijpt, beoogt [eiseres] met bovenstaande argumenten een beroep te doen op artikel 6:248 lid 2 BW, dat inhoudt dat een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

4.5.
In artikel 7A:1790 BW wordt geen onderscheid gemaakt naar de aard van de bruikleenovereenkomst. In de literatuur waarnaar [eiseres] heeft verwezen (Asser/Van Schaick 7-VIII 2012/191) wordt wel verdedigd dat de bescherming die artikel 7A:1790 BW de uitlener biedt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn indien de uitlener bij de bruikleenovereenkomst een winstoogmerk heeft. Ook indien dit standpunt uit de literatuur zou worden gevolgd, geldt dat het [eiseres] niet kan baten. Voor een dergelijk winstoogmerk bij de gemeente Korendijk kan in de WVG, die op 1 januari 2007 is vervallen, en de nadien tot 1 januari 2015, en dus ook op het moment van het ongeval, geldende WMO geen steun worden gevonden. Evenmin heeft [eiseres] feiten gesteld waaruit een winstoogmerk bij de gemeente Korendijk kan worden afgeleid.

4.6.
Voorts geldt dat degene die zich op artikel 6:248 lid 2 BW beroept, de feiten en omstandigheden dient te stellen, en zonodig te bewijzen, die de toepassing van een als gevolg van een overeenkomst geldende regel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken. [eiseres] kan dus voor het bereiken van het door haar beoogde resultaat niet volstaan met een enkele suggestie, zoals weergegeven onder 4.4 sub (ii). Reeds om die reden dient aan het onder 4.4 sub (ii) vermelde argument voorbij te worden gegaan. Overigens kan [eiseres] ook niet worden gevolgd in haar suggestie omdat de WVG en ook de ten tijde van het ongeval geldende WMO uitdrukkelijk voorzagen in de mogelijkheid dat zaken in bruikleen werden gegeven (vgl. art. art. 9 WVG en art. 9a lid 2 WMO).

4.7.
Niet gesteld of gebleken is dat er een algemene verplichting geldt voor een uitlener om bij het verstrekken van zaken in bruikleen de inlener te wijzen op het risico van toekomstige verborgen gebreken aan die zaken en de daaruit voortvloeiende schade en te adviseren om een verzekering af te sluiten om dat risico te dekken. [eiseres] heeft ook geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat in dit bijzondere geval wel een dergelijke verplichting op de gemeente Korendijk rustte. Dat de gemeente Korendijk zelf wel verzekerd was, is daarvoor onvoldoende.

4.8.
Op grond van het vorenstaande levert hetgeen [eiseres] heeft gesteld geen omstandigheden op die het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken dat de gemeente Korendijk zich op artikel 7A:1790 BW beroept. Dit betekent dat artikel 7A:1790 BW op het onderhavige geval dient te worden toegepast en dat het beroep van [eiseres] op artikel 6:173 BW faalt.

4.9.
Artikel 7A:1790 BW bepaalt dat indien de in bruikleen gegeven zaak zodanige gebreken heeft, dat daardoor aan degene die zich van deze zaak bedient nadeel zou kunnen worden toegebracht, de uitlener voor de gevolgen daarvan verantwoordelijk is als hij die gebreken kende en daarvan aan de gebruiker geen mededeling heeft gedaan.

4.10.
[eiseres] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de gemeente Korendijk de vermeende gebrekkigheid van de traplift heeft gekend. Dit geldt zowel ten aanzien van de gestelde niet functionerende knelbeveiliging als ten aanzien van de gestelde omstandigheid dat de lift was aangebracht in een te nauw trapgat.
Bij gebreke daarvan faalt haar beroep op aansprakelijkheid van de gemeente Korendijk op grond van een tekortkoming in de nakoming van haar verplichtingen uit de bruikleenovereenkomst.

4.11.
Nog afgezien van het voorgaande geldt dat artikel 6:77 BW [eiseres] niet kan baten omdat dit wetsartikel slechts van toepassing is op zaken die bij de uitvoering van een verbintenis worden gebruikt en niet op zaken die ter uitvoering van een verbintenis zijn verschaft. De aan [eiseres] in bruikleen verstrekte traplift valt in die laatste categorie.

4.12.
Naar de rechtbank begrijpt betreft het beroep van [eiseres] op artikel 6.1 WMO, een beroep op artikel 6.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO 2015). Wat er ook van de strekking van die bepaling zij, het kan [eiseres] niet baten omdat die wet eerst op 1 januari 2015 en derhalve na het ongeval in werking is getreden. Overigens draagt die bepaling het college van burgemeester en wethouders slechts op toezicht te houden op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de WMO 2015 en biedt het ruime vrijheid bij de inrichting van dat toezicht. Dit betekent dat niet snel tot het oordeel kan worden gekomen dat in dat toezicht tekort is geschoten.

4.13.
Ter zake de toezichthoudende functie van de gemeente Korendijk komt in de destijds van toepassing zijnde wet belang toe aan artikel 9a lid 2 WMO. Op grond van dit artikellid dient het college van burgemeester en wethouders de kwaliteit en continuïteit te waarborgen van maatschappelijke ondersteuning in de vorm van zaken die van derden zijn betrokken en in bruikleen worden gegeven. Dit is echter geen resultaatsverplichting maar een inspanningsverplichting. Ook indien de traplift ten tijde van het ongeval gebrekkig was, is daarmee niet zonder meer gegeven dat de gemeente Korendijk die inspanningsverplichting niet is nagekomen. Concrete bijkomende feiten of omstandigheden waaruit dat wel zou kunnen worden afgeleid, heeft [eiseres] niet gesteld.

4.14.
Op grond van het vorenstaande is hetgeen [eiseres] heeft gesteld onvoldoende om tot het oordeel te kunnen komen dat de gemeente Korendijk onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.

4.15.
Het vorenstaande leidt - ook indien vastgesteld zou kunnen worden dat de traplift ten tijde van het ongeval gebrekkig was - tot afwijzing van de vordering. De onder 2.9 weergegeven e-mail van 11 november 2014 maakt dat niet anders. Immers, niet gesteld is dat de gemeente Korendijk daarmee aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft erkend en dat valt daarin ook niet te lezen. ECLI:NL:RBROT:2017:6692