Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 200520 geen letsel, fipronil; vorderingen tegen bloedluisbestrijders toegewezen, vrijwaring tegen staat en leverancier afgewezen

RBGEL 200520 geen letsel, fipronil; vorderingen tegen bloedluisbestrijders toegewezen, vrijwaring tegen staat en leverancier afgewezen

Uit de hiervoor geciteerde verklaringen volgt genoegzaam dat [oprichter 1] en [oprichter 2] goed wisten waarmee zij bezig waren en zelf de hand hebben gehad in het (laten) samenstellen van Dega-16 met fipronil en het maskeren van het gebruik van de verboden stof fipronil door een Safety Data Sheet waarin getracht is de biocideclaim van Dega-16 te verhullen en -eerder- het laten verwijderen van het etiket op de door [verweerder in de vrijwaring] geleverde fiprocid. Het was duidelijk dat Dega-16 een biocideclaim had en daarom geregistreerd moest staan om te mogen worden gebruikt. Dega-16 stond echter niet geregistreerd en mocht dus niet worden gebruikt. [oprichter 1] en [oprichter 2] hebben zich hiertegenover slechts in algemene zin op het standpunt gesteld dat zij niet wisten dat het gebruikte middel Dega-16 een verboden stof, fipronil, bevatte. Ter zitting hebben zij hieraan nog toegevoegd dat zij [verweerder in de vrijwaring] hebben gevraagd om een product te leveren waarmee zij goed konden spuiten, dat [verweerder in de vrijwaring] daarmee vervolgens aan de gang is gegaan, dat zij [verweerder in de vrijwaring] op zijn blauwe ogen vertrouwden en dat zij nooit vraagtekens hebben gezet bij de reden van de goede resultaten die zij boekten bij de bestrijding van bloedluis, hoewel dat met de bekende en daarvoor toegelaten middelen nog nooit was gelukt. Het verweer van Chickfriend c.s. op dit punt komt er samengevat dus op neer dat zij van niets wist en dat zij geen reden had om te twijfelen aan het middel dat zij gebruikte in de stallen van de pluimveehouders. Naar het oordeel van de rechtbank is dit verweer gelet op de hiervoor geciteerde verklaringen en stukken uit het strafrechtelijk onderzoek onvoldoende gesubstantieerd. Het had op de weg van Chickfriend c.s. gelegen om haar blote ontkenningen nader te concretiseren en voor zover mogelijk te onderbouwen met stukken. Nu zij dit heeft nagelaten gaat de rechtbank aan de onvoldoende gemotiveerde betwistingen voorbij. Op grond van de hiervoor weergegeven verklaringen en stukken, in onderling verband en samenhang bezien, neemt de rechtbank aan dat Chickfriend c.s.:

1. wetenschap had van het verboden en schadelijke karakter van fipronil,

2. wetenschap had van de aanwezigheid van fipronil in het middel Dega-16, en

3. wist dat het gebruikte middel Dega-16 niet was toegelaten voor het gebruik als

bestrijdingsmiddel van bloedluis in Nederland.

4.9.
Op grond van al het voorgaande moet worden aangenomen dat niet alleen sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomsten van opdracht tot bloedluisbestrijding en stalreiniging door Chickfriend c.s., maar ook dat die tekortkoming toerekenbaar is aan Chickfriend c.s. [oprichter 1] en [oprichter 2] hebben immers bewust gebruik gemaakt van fipronil terwijl zij wisten dat fipronil voor bloedluisbestrijding bij kippen niet gebruikt mag worden. De tekortkoming was aldus aan hun schuld te wijten. Afgezien daarvan komt het voor risico van Chickfriend c.s. dat zij gebruik heeft gemaakt van een stof, fipronil, die ongeschikt was voor de uitvoering van de verbintenis. Dit zou slechts anders zijn indien dat onder de in art. 6:77 BW genoemde omstandigheden onredelijk zou zijn. Chickfriend c.s. heeft daaromtrent niets concreets gesteld, terwijl overigens niet valt in te zien waarom dit in de gegeven omstandigheden onredelijk zou zijn in aanmerking genomen dat zij opzettelijk bezig is geweest met een verboden bestrijdingsmiddel.

4.10.
Met inachtneming van het voorgaande gaat de rechtbank ook voorbij aan het (impliciete) verzoek van Chickfriend c.s. om de behandeling van deze civiele zaak aan te houden totdat duidelijk is of er strafvervolging tegen haar wordt ingesteld. Nog afgezien van het feit dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat een civiele zaak wordt behandeld en afgedaan tegen gedaagden die in afwachting zijn van eventuele strafrechtelijke vervolging, ziet de rechtbank in de geciteerde verklaringen en stukken uit het strafrechtelijk onderzoek, ook al is dat kennelijk slechts een fractie van het totale strafdossier, meer dan voldoende aanknopingspunten voor de wetenschap van Chickfriend c.s. van het verboden en schadelijke karakter van fipronil, de aanwezigheid van fipronil in het middel Dega-16, en dat dat middel niet was toegelaten voor het gebruik als bestrijdingsmiddel van bloedluis in Nederland, mede gelet op het feit dat – zoals reeds overwogen – Chickfriend c.s. onvoldoende hiertegen in heeft gebracht. De rechtbank gaat evenmin mee in de stelling van Chickfriend c.s. dat de verklaringen uit het strafdossier afkomstig zijn van personen die belang erbij hebben alle schuld in de schoenen van Chickfriend c.s. te schuiven. Zo laat [verweerder in de vrijwaring] zijn eigen rol in het geheel allerminst onbesproken en zijn zijn verklaringen in ieder geval niet bij voorbaat onjuist en/of ongeloofwaardig. Ook kan zonder nadere toelichting niet worden aangenomen dat de verklaringen van [getuige] , [naam 7] en [naam 8] op weinig meer dan speculatie en veronderstellingen zijn gebaseerd, mede gelet op de aangetroffen e-mailberichten en WhatsApp-gesprekken.

Aansprakelijkheid Chickfriend en Chickclean

4.11.
De rechtbank overweegt ten slotte ten aanzien van Chickclean nog het volgende. [gezamenlijke eisers] heeft onweersproken gesteld dat Chickfriend de pluimveehouders vaak bezocht in een busje met daarop de naam Chickclean. Daarnaast staat vast dat Chickclean naast Chickfriend zelf ook vaak de bedrijven van veel pluimveehouders bezocht, daar stalreinigingswerkzaamheden verrichtte en dat op die bedrijven fipronil is aangetroffen. De rechtbank wijst bovendien op de aansprakelijkstellingen van verschillende pluimveehouders, althans van hun advocaat of rechtsbijstandsverzekeraar (bewijsstuk 9 van [gezamenlijke eisers] ). Deze zijn in een aantal gevallen gericht aan Chickfriend én Chickclean (de brief van [bedrijf 4] ), aan Chickfriend en/of Chickclean (de brieven van ARAG ), dan wel alleen aan Chickclean (de brief van mr. Van Spanje namens [bedrijf 5] . Tot slot wijst de rechtbank op het (tweede) proces-verbaal van verhoor van verdachte [verweerder in de vrijwaring] van 30 november 2018 (zie hiervoor 4.6 onder c), waarin hij op de vraag of hij naast Chickfriend ook veel heeft gedaan voor Chickclean onder meer het volgende antwoordt: “Voor mij was dat hetzelfde. Het waren [naam 3] en [naam 1] met twee verschillende zaakjes. Alles voor reiniging en ontsmetting dat ging Chickclean. Alles met leggende dieren ging naar Chickfriend. Zij hadden een scheiding binnen hun firma. Ik maakte met beide afspraken.”

4.12.
Op grond van de voorgaande omstandigheden staat in voldoende mate vast dat Chickfriend en Chickclean zo nauw met elkaar waren verweven dat ten aanzien van het sluiten en uitvoeren van de overeenkomsten met de pluimveehouders tussen hen geen onderscheid bestaat en beiden uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming door [gezamenlijke eisers] kunnen worden aangesproken. De niet nader onderbouwde stelling van Chickfriend c.s. dat Chickclean het middel Dega-16 nooit heeft gebruikt is in het licht van een en ander onvoldoende om tot een andersluidend oordeel te komen.

Causaal verband

4.13.
Chickfriend c.s. stelt dat twee schakels in de causale keten ontbreken:

1) er bestaat geen oorzakelijk verband tussen de gedragingen van Chickfriend c.s. en de geconstateerde te hoge concentraties fipronil in kippen, eieren en mest,

2) er bestaat geen oorzakelijk verband tussen de te hoge concentratie fipronil bij de behandeling tegen bloedluis en de door [gezamenlijke eisers] geleden schade.

Ad 1:

4.14.
Volgens Chickfriend c.s. staat het geenszins vast dat de gebruikte Dega-16 inderdaad te hoge concentraties fipronil bevatte en bestaat er ook geen onderbouwing voor de aanname dat het gebruik van Dega-16 tot een verhoogde concentratie fipronil in kippen, eieren en mest heeft gezorgd. Het is onduidelijk wat de oorzaak is voor de te hoge concentratie fipronil. Uit het rapport-Sorgdrager volgt dat de fipronilaffaire is ontstaan en geëscaleerd doordat de kwaliteitssystemen in de gehele eiersector onvoldoende waarborg bieden voor voedselveiligheid, doordat de NVWA niet adequaat heeft gereageerd op diverse eerdere signalen over het gebruik van fipronil. In het rapport is niet vastgesteld dat er fipronil aanwezig was in Dega-16 en dat het gebruik van dit middel derhalve de (enige) bron is geweest voor de besmetting. Het is volgens Chickfriend c.s. goed denkbaar dat er andere oorzaken zijn aan te wijzen voor de te hoge concentratie fipronil. Alle bedrijven waar Chickfriend na 1 januari 2017 behandelingen heeft uitgevoerd zijn direct geblokkeerd, terwijl na het onderzoek in supermarkten besmette eieren zijn ontdekt die afkomstig waren van twee niet-geblokkeerde bedrijven. Blijkbaar heeft Chickfriend geen werkzaamheden uitgevoerd bij deze twee bedrijven, of eerder dan 1 januari 2017. Het ligt voor de hand dat de te hoge concentratie fipronil in de eieren van deze twee bedrijven is te wijten aan een andere oorzaak, welke oorzaak ook de te hoge concentratie fipronil kan hebben veroorzaakt bij bedrijven die wél zaken hebben gedaan met Chickfriend, aldus Chickfriend c.s. Zij voert verder aan dat ook is gebleken dat een te hoge concentratie fipronil is aangetroffen in van Poolse bedrijven afkomstige eieren. Chickfriend c.s. heeft echter nooit behandelingen uitgevoerd in Polen en heeft geen producten doorverkocht aan bedrijven in dit land. Dat betekent dat de fipronilbesmetting van deze eieren in ieder geval buiten Chickfriend c.s. om is veroorzaakt.

Ter zitting heeft Chickfriend c.s. hieraan nog toegevoegd dat de pluimveehouders ook een eigen wettelijke verantwoordelijkheid hadden om te voorkomen dat stoffen als fipronil in de keten zouden komen, zodat hen daarmee eigen schuld treft.

4.15.
Naar het oordeel van de rechtbank is er wel grond om causaal verband aan te nemen tussen de gedragingen van Chickfriend c.s. en de bij de pluimveehouders geconstateerde te hoge concentraties fipronil in kippen, eieren en mest. Het staat vast dat Chickfriend c.s. sinds 2016 op grote schaal fipronil heeft gebruikt voor de bestrijding van bloedluis en het staat evenmin ter discussie dat Chickfriend c.s. Dega-16, met fipronil dus, heeft gebruikt bij de uitvoering van de opdrachten van de pluimveehouders. Dan ligt ten zeerste voor de hand dat de in de bedrijven van de pluimveehouders geconstateerde concentraties fipronil veroorzaakt zijn door de met Dega-16 uitgevoerde bestrijding van bloedluis bij die bedrijven door Chickfriend c.s. Al hetgeen Chickfriend c.s. daar tegenover heeft gesteld is louter speculatief en niet met voldoende concrete gegevens onderbouwd. Het bestaan van causaal verband op dit punt heeft Chickfriend c.s. aldus onvoldoende gemotiveerd betwist.

Ad 2:

4.16.
[gezamenlijke eisers] stelt dat haar schade onder meer bestaat uit kosten met betrekking tot het ruien of ruimen van kippen, het terugroepen en vernietigen van eieren alsmede uit gederfde winst. Deze schadeposten zijn volgens Chickfriend c.s. echter niet veroorzaakt door het handelen van Chickfriend c.s., maar door het blokkeren van de bedrijven door de NVWA. De besluiten van de NVWA zijn derhalve aan te merken als de directe oorzaak voor de schade van [gezamenlijke eisers] , aldus Chickfriend c.s.

4.17.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Tussenkomend menselijk handelen – in dit geval van de NVWA – doorbreekt de causaliteit niet. [gezamenlijke eisers] stelt in dit kader terecht dat de NVWA de bedrijven van de pluimveehouders niet had hoeven te blokkeren als er niet een te hoge concentratie fipronil in de eieren van die bedrijven was aangetroffen, hetgeen weer het gevolg was van het gebruik van het middel Dega-16 door Chickfriend c.s. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er dus wel degelijk ook een oorzakelijk verband tussen de te hoge concentratie fipronil bij de behandeling tegen bloedluis en de door [gezamenlijke eisers] geleden schade. Overigens sluit eventuele aansprakelijkheid van de NVWA (omdat zij eerder had moeten optreden naar aanleiding van meldingen over het gebruik van fipronil door Chickfriend c.s.) de aansprakelijkheid van Chickfriend c.s. allerminst uit.

Algemene voorwaarden Chickfriend c.s.

4.18.
Chickfriend c.s. beroept zich ter afwering van aansprakelijkheid op een aantal bepalingen in haar algemene voorwaarden. Dat doet in de eerste plaats de vraag rijzen of die algemene voorwaarden rechtsgeldig zijn overeengekomen. Chickfriend c.s. stelt ten aanzien van haar werkwijze met betrekking tot het contracteren met klanten het volgende. Klanten benaderden Chickfriend c.s. via telefoon of per e-mail voor het inplannen van een afspraak. Tijdens het bezoek waarop de werkzaamheden vervolgens plaatsvonden, werd door partijen een werkbon opgesteld en getekend. Op zo’n werkbon stond vermeld dat men door ondertekening daarvan de algemene voorwaarden van Chickfriend c.s. accepteert. Op basis van deze werkbonnen werden door de administratie van Chickfriend c.s. facturen verstuurd. Volgens Chickfriend c.s. is er op deze wijze met de klanten een overeenkomst tot stand gekomen waarop de algemene voorwaarden van Chickfriend en Chickclean van toepassing zijn.

4.19.
Uit die algemene voorwaarden (zie hiervoor onder 2.10) volgt in de eerste plaats, zo stelt Chickfriend c.s., dat pluimveehouders haar binnen 24 uur schriftelijk op de hoogte hadden moeten stellen van het vermoeden dat de geleverde diensten schadelijke invloeden konden hebben (artikel 9.1). Het moment waarop de pluimveehouders deze schadelijke invloeden vermoedden of redelijkerwijze konden vermoeden, was in ieder geval het moment waarop de NVWA hun bedrijven blokkeerde. Hoewel Chickfriend c.s. niet bekend is op welke data de pluimveehouders exact zijn geblokkeerd, is zij door geen van de pluimveehouders binnen 24 uur nadien schriftelijk op de hoogte gesteld van mogelijke schadelijke invloeden. Dat kan in ieder geval niet worden afgeleid uit de door [gezamenlijke eisers] in het geding gebrachte ‘besluiten blokkades’ (productie 8) en ‘aansprakelijkstellingen’ (productie 9). Volgens Chickfriend c.s. zijn daarom alle rechten en aanspraken met betrekking tot deze schadelijke invloeden op grond van artikel 9.1 van de algemene voorwaarden vervallen.

Verder stelt Chickfriend c.s. dat zij op grond van artikel 11.1 van de algemene voorwaarden aansprakelijkheid voor de beweerde schade heeft uitgesloten. De uitzondering op dit exoneratiebeding, namelijk wanneer sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid, is niet van toepassing, aldus Chickfriend c.s.

Ten slotte stelt Chickfriend c.s. dat uit artikel 11.2 van de algemene voorwaarden volgt dat in het geval zij toch aansprakelijk kan worden gehouden voor enige schade, deze aansprakelijkheid niet verder reikt dan de directe schade aan zaken of personen en zich nimmer uitstrekt tot eventuele bedrijfsschade en (andere) gevolgschade, waaronder derving van inkomsten. Ook is de aansprakelijkheid altijd beperkt tot het schadebedrag dat door de verzekeraar van Chickfriend c.s. wordt uitgekeerd.

4.20.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit de eigen stellingen van Chickfriend c.s. volgt dat de werkbon (waarop naar de algemene voorwaarden wordt verwezen) telkens pas werd opgesteld en getekend tijdens het bezoek van Chickfriend c.s. aan de betreffende pluimveehouder voor het reinigen van de stallen. Voor het van toepassing zijn van de algemene voorwaarden is dat te laat. De overeenkomst tussen Chickfriend c.s. en de pluimveehouder was immers al daarvoor – telefonisch of per e-mail – tot stand gekomen. Chickfriend c.s. heeft geen andere concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat zij wel eerder naar haar algemene voorwaarden heeft verwezen. Dit betekent dat die algemene voorwaarden niet van toepassing zijn op de overeenkomsten met de pluimveehouders. Of Chickfriend c.s. al dan niet terecht een beroep kan doen op artikel 9.1, 11.1, dan wel 11.2 van haar algemene voorwaarden kan hier verder dan ook onbesproken blijven.

Resumé, schade en vorderingen

4.21.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat Chickfriend c.s. toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen haar en de individuele pluimveehouders gesloten overeenkomsten en dat er causaal verband bestaat tussen deze toerekenbare tekortkoming en de door de pluimveehouders geleden schade. Chickfriend c.s. dient deze schade ook te vergoeden.

4.22.
Dat de pluimveehouders mogelijk schade hebben geleden als gevolg van het handelen van Chickfriend c.s. heeft [gezamenlijke eisers] meer dan voldoende aannemelijk gemaakt, hetgeen volgens vaste rechtspraak (ruim) voldoende is voor toewijzing van schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. De rechtbank wijst in dit verband op de navolgende, niet weersproken stellingen van [gezamenlijke eisers]

De pluimveehouders zijn door de NVWA geblokkeerd, waardoor ze geen eieren, mest en dieren meer mochten vervoeren. Eieren konden niet worden geleverd aan de afnemers en zijn vernietigd. Dat gold voor zowel consumenteneieren als broedeieren. Ook de eieren die de kippen hebben gelegd nadat de bedrijven waren geblokkeerd hebben de pluimveehouders moeten vernietigen. Eieren die al aan afnemers waren geleverd, moesten worden teruggeroepen. De meeste pluimveehouders zijn door hun afnemers aansprakelijk gesteld voor de schade die de afnemers hebben geleden. Aansprakelijkheidsverzekeringen die de pluimveehouders in veel gevallen hebben afgesloten, dekken deze schade in de meeste gevallen niet.

Leghenbedrijven hadden twee opties: of de kippen werden in de rui gezet, zodat ze een aantal weken geen eieren zouden leggen, of de dieren werden geruimd. Er zijn pluimveehouders die na de rui-periode alsnog voor ruimen hebben moeten kiezen, omdat het niet lukte het fipronilgehalte onder de norm te krijgen. Mest mocht niet worden afgevoerd op de gebruikelijke wijze, maar moest worden vernietigd.

De kosten voor het vernietigen van de eieren, het afvoeren van de mest en het ruien en ruimen van de kippen hebben de pluimveehouders zelf moeten betalen. Daarnaast hebben zij hun eieren of kippen niet kunnen leveren, waardoor er een periode geen inkomsten zijn geweest. Zowel de extra kosten als de gederfde winst is schade die is geleden als gevolg van het handelen van Chickfriend c.s.

4.23.
Met inachtneming van al het voorgaande zijn de vorderingen onder 3.1 sub 1a tot en met 1c en 2a tot en met 2c toewijsbaar, een en ander zoals hierna in het dictum is weergegeven. Bij deze stand van zaken behoeft de door [gezamenlijke eisers] aangevoerde subsidiaire grondslag (onrechtmatige daad) geen bespreking.

4.24.
De met betrekking tot de schadevergoeding gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar zoals gevorderd.

4.25.
Het verweer van Chickfriend c.s., dat de pluimveehouders ook een eigen wettelijke verantwoordelijkheid hadden om te voorkomen dat stoffen als fipronil in de keten zouden komen, zodat hen daarmee eigen schuld treft, kan in de schadestaatprocedure (verder) aan de orde worden gesteld.

Beslagkosten

4.26.
[gezamenlijke eisers] vordert Chickfriend c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover pas te oordelen in het kader van een eventuele schadestaatprocedure, zoals Chickfriend c.s. heeft verzocht. Het betreft hier een op zichzelf staande vordering die los van een vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure kan worden ingesteld. De beslagkosten worden derhalve begroot op € 1.139,13 voor verschotten en € 543,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 543,00), tezamen € 1.682,13.

Proceskosten

4.27.
Chickfriend c.s. zal jegens [gezamenlijke eisers] als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten in de hoofdzaak en in het incident tot oproeping in vrijwaring, waarin [gezamenlijke eisers] geen verweer heeft gevoerd en dus geen kosten zijn gemaakt. De rechtbank begroot de kosten aan de zijde van [gezamenlijke eisers] derhalve op:

- dagvaarding € 103,81

- griffierecht € 626,00

- salaris advocaat € 1.629,00 (3 punten × tarief € 543,00)

Totaal € 2.358,81

in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/360617 / HA ZA 19-81

Grondslagen van de vordering

4.28.
In deze vrijwaringszaak gaat het om de vraag of er gronden zijn om de Staat te veroordelen Chickfriend c.s. te vrijwaren voor de gevolgen van de procedure in de hoofdzaak, en dus – zo volgt uit de vorderingen van Chickfriend c.s. – om de Staat te veroordelen om aan Chickfriend c.s. te betalen al hetgeen waartoe zij in de hoofdzaak en de eventuele schadestaatprocedure wordt veroordeeld. Ook vordert Chickfriend c.s. dat voor recht wordt verklaard dat de Staat onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, alsmede dat de Staat wordt veroordeeld de schade van Chickfriend c.s. te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.

4.29.
Chickfriend c.s. legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag.

In de eerste plaats is de NVWA – en daarmee de Staat – tegenover Chickfriend c.s. aansprakelijk onder Europees recht. Voor wat betreft het recht van de Europese Unie met betrekking tot levensmiddelen verwijst Chickfriend c.s. in dit verband naar een of meer bepalingen uit verschillende Verordeningen van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot (onder meer) de vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, levensmiddelenhygiëne, de vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong, alsmede de officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn. Volgens Chickfriend c.s. hadden de verplichtingen die uit deze Verordeningen volgen moeten leiden tot specifieke aandacht voor het bloedluisprobleem. De NVWA had op basis van verschillende signalen over fipronil, mede gelet op het zogenaamde voorzorgsbeginsel en de belangen van voedselveiligheid, een spontane controle moeten houden bij Chickfriend c.s. Chickfriend c.s. had dan na de gerezen twijfel actie kunnen ondernemen, bijvoorbeeld door laboratoriumonderzoek te doen. Gedurende de tijd dat de NVWA haar signalen niet deelde, was daartoe geen enkele aanleiding. Nu de NVWA verschillende regels kennelijk en ernstig heeft miskend, is Chickfriend c.s. slachtoffer geworden van een oneerlijke praktijk in de levensmiddelenhandel. Dit zou niet zijn gebeurd als de NVWA haar officiële controles had ingericht conform de Europese levensmiddelenwetgeving. Daarmee is ook voldaan aan de Europese relativiteitsnorm, zo stelt Chickfriend c.s. Hoewel de exacte schade nog niet is vastgesteld, is wel duidelijk dat de fipronilaffaire in de kiem zou zijn gesmoord als de NVWA niet had nagelaten het minimaal vereiste toezicht te houden. Ook is volgens Chickfriend c.s. duidelijk dat indien de NVWA na de eerste signalen Chickfriend c.s. had gewaarschuwd, de schade voor een groot deel had kunnen worden voorkomen. Ten slotte is duidelijk dat indien de NVWA correct was omgegaan met de publiekswaarschuwing, de schade niet zo groot zou zijn geworden als die nu is geworden. Deze schadedelen staan steeds in causaal verband met de handelingen van de NVWA, aldus Chickfriend c.s.

4.30.
Voor wat betreft het recht van de Europese Unie over biociden verwijst Chickfriend c.s. naar verschillende bepalingen uit de zogenaamde de Biocidenverordening. Indien de NVWA de controles correct had uitgevoerd, had zij de Safety Data Sheet geverifieerd. Dan was aan het licht gekomen dat dit document niet voldeed. Ook had zij dan geconstateerd dat er werd gewerkt met een gevaarlijk product, waartegen zij Chickfriend c.s. had kunnen waarschuwen. De NVWA heeft echter geheel niet of te laat naar deze toezichtverantwoordelijkheid gehandeld. Daarmee heeft zij de regels over het toezichtsminimum kennelijk en ernstig geschaad. De belangen van Chickfriend c.s. worden beschermd door die regels, niet alleen omdat de Biocidenverordening beoogt de interne markt te verbeteren en hiermee de oplichting van Chickfriend c.s. niet valt te rijmen, maar ook omdat Chickfriend c.s. zich er niet van bewust was dat het werkte met een gevaarlijke biocide. De NVWA had die kennis wel en heeft deze situatie laten voortduren, terwijl zij expliciet was gehouden Chickfriend c.s. te waarschuwen tegen een gevaarlijk product, aldus Chickfriend c.s.

4.31.
Het voorgaande leidt er volgens Chickfriend c.s. toe dat de NVWA vanwege diverse schendingen van Europese regels op grond van het beginsel van loyale samenwerking en de eis van effectieve rechtsbescherming is gehouden de schade van Chickfriend c.s. te vergoeden.

4.32.
In de tweede plaats is de NVWA op grond van Nederlands recht aansprakelijk jegens Chickfriend c.s., zo stelt Chickfriend c.s. De NVWA is aangewezen als toezichthouder in de zin van artikel 5:11 Algemene wet bestuursrecht op het gebied van verschillende wetten, alsook aangewezen als bevoegde autoriteit op het gebied van verschillende verordeningen. Hieronder vallen de levensmiddelenwetgeving en de Biocidenverordening. De NVWA was gezien de aard van haar taak gehouden om de volksgezondheid te beschermen en heeft dit nagelaten toen het de zaak doorzette naar strafrechtelijk onderzoek. Met dat strafrechtelijk onderzoek bracht de NVWA de zaak buiten de orde van het toezicht op de naleving (onder meer bestaande uit het regelmatig uitoefenen van controles en het inlichten van Chickfriend c.s. over het strijdige gebruik van fipronil) en die keuze heeft de consequentie gehad dat Chickfriend c.s. nog langer niet in kennis werd gesteld van de signalen die er blijkbaar bestonden over het middel Dega-16. Vanwege het niet nakomen van haar toezichthoudende taak heeft de NVWA onrechtmatig gehandeld jegens Chickfriend c.s. en is zij aansprakelijk voor de daardoor door Chickfriend c.s. geleden schade. Deze schade bestaat volgens Chickfriend c.s. niet alleen uit de door de pluimveehouders geleden schade (zie hiervoor onder 4.22), maar ook uit zelfstandig geleden schade. Zo heeft zij haar eigen bedrijfsvoering moeten staken na de blokkade van de NVWA en kon zij dus geen inkomsten meer genereren. Ook zijn de zakelijke bezittingen van Chickfriend c.s. in beslag genomen. Dit heeft volgens Chickfriend c.s. geleid tot ernstige vermogensschade. Ten slotte heeft zij aanzienlijke kosten gemaakt voor juridische bijstand, zowel op strafrechtelijk als civielrechtelijk gebied.

Verweer

4.33.
Het verweer van de Staat valt uiteen in twee delen: een feitelijk verweer en een juridisch verweer.

4.34.
Het feitelijk verweer komt erop neer dat Chickfriend c.s. volgens de Staat terdege ervan op de hoogte was dat haar bedrijfsactiviteiten – de bestrijding van bloedluis met het middel Dega-16, waarin fipronil was vermengd – verboden waren. Zij heeft zelfs op meerdere momenten actief geprobeerd het onrechtmatige karakter van haar activiteiten te verhullen, zowel voor haar klanten, de pluimveehouders, als voor de NVWA als toezichthouder. Daarmee is de centrale stelling uit de procesinleiding van Chickfriend c.s., dat zij onwetend was van het verboden karakter van haar activiteiten, weerlegd, aldus de Staat. De Staat verwijst in dit verband naar de door haar in het geding gebrachte stukken, met name de producties 4 tot en met 11. Verder stelt de Staat dat Chickfriend c.s. ook na de controle van de NVWA op 7 juli 2017 en de ontvangst van de aansprakelijkstellingen is doorgegaan met het gebruik van het middel Dega-16, hoewel zij wist dat het gebruik van dit middel niet was toegelaten en dat daarin fipronil was opgenomen. Volgens de Staat heeft Chickfriend c.s. zich dus niets aangetrokken van een eventuele waarschuwing vanuit de NVWA. De Staat concludeert dan ook dat de vorderingen moeten worden afgewezen wegens het ontbreken van een feitelijke basis.

4.35.
Het juridisch verweer van de Staat voert zij slechts ten overvloede en luidt samengevat als volgt. Er bestaat geen wettelijke verplichting om een bestrijdingsbedrijf te waarschuwen voor het gebruik van een niet toegelaten bestrijdingsmiddel. Dit geldt te meer nu Chickfriend c.s. vanwege het ontbreken van een bewijs van vakbekwaamheid geen biocide, toegelaten voor professioneel gebruik, mocht gebruiken.

Voor wat betreft de toezichthoudende taken van de Minister van LNV en de NVWA op de biocidewetgeving geldt dat de Staat een grote mate van beleids- en beoordelingsruimte toekomt bij de keuze of deze bevoegdheden moeten worden aangewend, en zo ja op welke manier. De NVWA heeft ervoor gekozen om een strafrechtelijk onderzoek te entameren ten opzichte van Chickfriend c.s., omdat er voldoende aanwijzingen waren dat Chickfriend c.s. opzettelijk de overtreding beging. Een strafrechtelijk onderzoek zou daarbij de mogelijkheid bieden beter bloot te leggen welke onderdelen van de voedselketen zich schuldig hadden gemaakt aan dergelijke strafbare verwijten. Ook bood het de Staat de mogelijkheid om strafrechtelijk bewijs te vergaren ten opzichte van Chickfriend c.s. Verder kon de Staat er begin 2017 van afzien om direct bestuursrechtelijk op te treden tegen Chickfriend c.s. of de pluimveehouders omdat op dat moment voor de NVWA niet bekend was dat Chickfriend c.s. reeds zoveel pluimveehouderijen had behandeld als achteraf is komen vast te staan.

Voorts stelt de Staat dat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste uit de artikelen 6:162 lid 1 en 6:163 BW. De norm die de NVWA volgens Chickfriend c.s. zou hebben geschonden had de bescherming van de volksgezondheid tot doel en niet de bescherming van een bestrijdingsbedrijf tegen omzetschade die een gevolg is van het welbewust gebruiken van niet-toegelaten biociden. Het doel is juist om consumenten tegen een dergelijke handelwijze te beschermen.

Ten slotte stelt de Staat dat als zij onrechtmatig zou hebben gehandeld, het wenselijk is dat reeds nu een oordeel wordt gegeven over de vraag of een eventuele schadevergoedingsverplichting vanwege eigen schuld geheel zou moeten komen te vervallen. Chickfriend c.s. heeft immers niet voldaan aan de op haar rustende wettelijke verplichtingen. Dat is volgens de Staat de primaire oorzaak van de door Chickfriend c.s. gestelde schade.

Oordeel rechtbank

4.36.
In de hoofdzaak heeft de rechtbank aangenomen dat Chickfriend c.s. zelf mede de hand heeft gehad in de samenstelling van Dega-16 met fipronil en het vervaardigen van een Safety Data Sheet die de aanwezigheid van fipronil moest verhullen en wetenschap had van het verboden en schadelijke karakter van fipronil, wetenschap had van de aanwezigheid van fipronil in het middel Dega-16 en wist dat dat middel niet was toegelaten voor het gebruik als bestrijdingsmiddel van bloedluis in Nederland. Daarbij is het verweer van Chickfriend c.s., dat zij van niets wist en geen reden had om te twijfelen aan het middel dat zij gebruikte in de stallen van de pluimveehouders, gelet op de geciteerde verklaringen en stukken uit het strafrechtelijk onderzoek, als onvoldoende gesubstantieerd verworpen. Met andere woorden: Chickfriend c.s. wist van de hoed en de rand. Zij is desondanks opzettelijk met het verboden bestrijdingsmiddel fipronil aan de slag gegaan. In dit licht bezien kan Chickfriend c.s. naar het oordeel van de rechtbank niet aan de Staat tegenwerpen dat zij haar toezichthoudende taak niet is nagekomen, door Chickfriend c.s. niet te waarschuwen of te weerhouden door te gaan met het reinigen van stallen met het middel Dega-16. Reeds daarom faalt het betoog van Chickfriend c.s.

4.37.
Maar daarnaast geldt ook dat een toezichthouder bij de uitoefening van zijn toezicht en het al of niet gebruiken van de hem in dat verband toekomende wettelijke bevoegdheden een beleids- en beoordelingsvrijheid toekomt. Indien sprake is van concrete aanwijzingen van een overtreding, is het in beginsel aan het inzicht van de toezichthouder overgelaten welke gevolgen hij daaraan zal verbinden. Deze beleids- en beoordelingsvrijheid brengt een terughoudende toetsing door de rechter mee. Het gaat er niet om of, achteraf oordelend, een andere beslissing van de toezichthouder beter was geweest en of daardoor schade van derden had kunnen worden voorkomen, maar of de toezichthouder in de omstandigheden en met de kennis van toen, alle belangen in aanmerking genomen, in redelijkheid tot de desbetreffende beslissing heeft kunnen komen.

4.38.
De rechtbank is van oordeel dat Chickfriend c.s. in dit verband tegenover de gemotiveerde betwisting door de Staat onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld om te kunnen aannemen dat de NVWA niet in redelijkheid tot haar beslissing heeft kunnen komen om tot een strafrechtelijk onderzoek over te gaan in plaats van (direct) bestuursrechtelijk op te treden. Van toezichthoudersaansprakelijkheid jegens Chickfriend c.s. is dus geen sprake.

4.39.
Dat uit Europese regelgeving iets anders volgt, heeft Chickfriend c.s. naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende geconcretiseerd, terwijl een beroep op deze regelgeving tevens afstuit op de reeds vaker benoemde wetenschap bij Chickfriend c.s.

4.40.
De slotsom is dat er geen gronden zijn om de Staat te veroordelen Chickfriend c.s. te vrijwaren voor de gevolgen van de procedure in de hoofdzaak. Alle vorderingen van Chickfriend c.s. zullen dan ook worden afgewezen.

Proceskosten

4.41.
Chickfriend c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om Chickfriend c.s. te veroordelen in de volledige proceskosten en daarbij dus af te wijken van het toepasselijke liquidatietarief, zoals de Staat heeft verzocht. De kosten aan de zijde van de Staat worden derhalve begroot op:

- griffierecht € 626,00

- salaris advocaat € 1.086,00 (2 punten × tarief € 543,00)

Totaal € 1.712,00

4.42.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.

4.43.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.

in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/360624 / HA ZA 19-82

Bevoegdheid en toepasselijk recht

4.44.
Deze zaak draagt een internationaal karakter omdat [verweerder in de vrijwaring] woonachtig is in België. De rechtbank moet daarom ambtshalve de vraag beantwoorden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om over de vorderingen te oordelen, en zo ja, welk recht van toepassing is.

4.45.
Op grond van het bepaalde in artikel 8 lid 2 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de zogenaamde herschikte EEX-Verordening, hierna ook: EEX-Verordening) kan een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft ook worden opgeroepen bij een vordering tot vrijwaring voor het gerecht waarvoor de oorspronkelijke vordering aanhangig is gemaakt. De hoofdzaak dient bij deze (Nederlandse) rechtbank. Daarom komt de Nederlandse rechter ook in deze vrijwaringszaak rechtsmacht toe. Voor zover het de vordering uit onrechtmatige daad betreft (zie 3.7 sub 3), is deze rechtbank tevens op grond van artikel 7 lid 2 EEX-Verordening bevoegd om daarvan kennis te nemen, omdat het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan.

4.46.
Chickfriend c.s. grondt haar vorderingen jegens [verweerder in de vrijwaring] op onrechtmatige daad. Nu het hier gaat om een niet-contractuele verhouding moet beantwoording van de vraag naar het toepasselijke recht plaatsvinden aan de hand van Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome-II). Volgens de hoofdregel van artikel 4 lid 1 van deze Verordening is van toepassing het recht van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan. Dat land is Nederland, zodat Nederlands recht van toepassing is.

Grondslag

4.47.
Chickfriend c.s. is van mening dat [verweerder in de vrijwaring] haar dient te vrijwaren voor het geval in rechte toch enige vorm van aansprakelijkheid en/of een schadevergoedingsplicht van Chickfriend c.s. wordt aangenomen. [verweerder in de vrijwaring] heeft immers, zo stelt Chickfriend c.s., het middel Dega-16 ontwikkeld en aan Chickfriend c.s. geleverd. Als komt vast te staan dat dit middel onveilig en niet legaal was, heeft [verweerder in de vrijwaring] uitdrukkelijk in strijd gehandeld met het verzoek van Chickfriend c.s. om een goed vloeibaar product te maken dat zij kon en mocht gebruiken voor de bloedluisbestrijding in pluimveestallen. Ook heeft [verweerder in de vrijwaring] in dat geval Chickfriend c.s. onjuist geïnformeerd door haar voor te houden dat het middel Dega-16 een plantaardig product betrof, gebaseerd op etherische oliën. Bovendien heeft [verweerder in de vrijwaring] dan kennelijk de Safety Data Sheet vervalst om Chickfriend c.s. en haar klanten het vertrouwen te wekken dat het middel Dega-16 een veilig product betrof. Volgens Chickfriend c.s. heeft [verweerder in de vrijwaring] hiermee onrechtmatig jegens haar gehandeld en is hij persoonlijk aansprakelijk voor de geleden schade. Deze schade bestaat volgens Chickfriend c.s. niet alleen uit de door de pluimveehouders geleden schade (zie hiervoor onder 4.31), maar ook uit zelfstandig geleden schade. Zo heeft zij haar eigen bedrijfsvoering moeten staken na de blokkade van de NVWA en kon zij dus geen inkomsten meer genereren. Ook zijn de zakelijke bezittingen van Chickfriend c.s. in beslag genomen. Dit heeft volgens Chickfriend c.s. geleid tot ernstige vermogensschade. Ten slotte heeft zij aanzienlijke kosten gemaakt voor juridische bijstand, zowel op strafrechtelijk als civielrechtelijk gebied.

Oordeel rechtbank

4.48.
[verweerder in de vrijwaring] is in deze procedure niet verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd. Tegen hem is reeds verstek verleend. De rechtbank is op grond van artikel 139 Rv echter gehouden om ambtshalve te beoordelen of de vordering onrechtmatig of ongegrond voorkomt.

4.49.
Naar het oordeel van de rechtbank is er bij de huidige stand van zaken geen grondslag voor toewijzing van de vorderingen van Chickfriend c.s. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen in de hoofdzaak is overwogen en beslist. De rechtbank heeft daar aangenomen dat Chickfriend c.s. zelf mede de hand heeft gehad in de samenstelling van Dega-16 met fipronil en het vervaardigen van een Safety Data Sheet die de aanwezigheid van fipronil moest verhullen en wetenschap had van het verboden en schadelijke karakter van fipronil, wetenschap had van de aanwezigheid van fipronil in het middel Dega-16 en wist dat dat middel niet was toegelaten voor het gebruik als bestrijdingsmiddel van bloedluis in Nederland. Chickfriend c.s. wist dus van de hoed en de rand. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien waarom Chickfriend c.s. alle schade (dus zowel de schade van [gezamenlijke eisers] als haar eigen, gestelde schade) kan afwentelen op [verweerder in de vrijwaring] en waarom [verweerder in de vrijwaring] die schade volledig aan Chickfriend c.s. dient te vergoeden. Hooguit zou kunnen worden aangenomen dat [verweerder in de vrijwaring] naast Chickfriend c.s. aansprakelijk is jegens [gezamenlijke eisers] , hetgeen gelet op de door [verweerder in de vrijwaring] afgelegde verklaringen niet slechts denkbeeldig is. In dat geval zou Chickfriend c.s. op grond van artikel 6:102 juncto 6:101 BW een regresvordering kunnen hebben op [verweerder in de vrijwaring] . De vordering tot vrijwaring is niet op die grondslag gebaseerd en [verweerder in de vrijwaring] , die verstek heeft laten gaan, behoefde met een regresvordering geen rekening te houden. Daarom wordt de vordering van Chickfriend c.s. ook in deze vrijwaring afgewezen. Zij kan desgewenst in een separate procedure alsnog een regresvordering jegens [verweerder in de vrijwaring] instellen.

4.50.
Chickfriend c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, welke kosten aan de zijde van [verweerder in de vrijwaring] tot op heden worden begroot op nihil.ECLI:NL:RBGEL:2020:2610