Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Bosch 130606 eenzijdig terugkomen op vaststellingsovereenkomst (geschil over waarde auto)

Hof Den Bosch 13-06-06 eenzijdig terugkomen op vaststellingsovereenkomst (geschil over waarde auto)

4.3.2 De onderliggende ruilovereenkomst is aldus niet meer aan de orde. Deze is door partijen ongedaan gemaakt en de voorwaarden waarop dit zou plaatsvinden zijn ten overstaan van de kantonrechter overeengekomen en door deze vastgelegd.
De vraag doet zich voor, of vervolgens op de gesloten vaststellingsovereenkomst dan toch weer door een van partijen, eenzijdig, kan worden teruggekomen.

Van toepassing zijn de artt. 7:900 t/m 7:906 B.W. (titel 15 van Boek 7). Art. 7:902 bepaalt dat de vaststelling ter beëindiging van onzekerheid of geschil op vermogensrechtelijk gebied ook geldig is als zij in strijd mocht blijken met dwingend recht, tenzij zij tevens naar inhoud en strekking in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde; partijen zijn jegens elkaar daaraan gebonden, óók voorzover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken (art.7:900 lid 1).

Gezien de aard van de vaststellingsovereenkomst zijn partijen dus in beginsel daaraan gebonden. Zelfs indien in de toelichting op grief 2, vierde alinea zou moeten worden gelezen dat [appellant] dwaalde omtrent de waarde van de Mercedes kan hem dat niet baten, omdat partijen in beginsel geen beroep kunnen doen op dwaling terzake van hetgeen waarover juist werd getwist of waarover onzekerheid bestond (HR 15 november 1985, NJ 1986, 228).
4.4.1 Het hof stelt vast dat er bij de vaststellingsovereenkomst tussen partijen geen verrekening was overeengekomen en geen voorbehoud was gemaakt ten aanzien van eventuele waardevermindering, zodat waardevermindering van de Mercedes bij het ongedaan maken van de ruil in beginsel voor rekening van [appellant] dient te komen.

4.4.2 In hoger beroep legt [appellant] aan zijn vordering expliciet ten grondslag onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] jegens hem (toelichting grief 2, laatste alinea).
Gelet op de vermelde, vooropstaande gebondenheid van partijen aan hun vaststellings-overeenkomst, en op de aan de rechter opgedragen terughoudendheid bij zijn, marginale, toetsing van een reeds totstandgekomen vaststellingsovereenkomst, zal naar het oordeel van het hof alleen dan van onrechtmatig handelen - dat mogelijk in casu uitzondering op het in de eerste alinea van deze rechtsoverweging genoemde beginsel zou kunnen rechtvaardigen - van [geïntimeerde] jegens [appellant] gesproken kunnen worden, indien [geïntimeerde] zodanig ernstig onzorgvuldig handelen (of nalaten) met de Mercedes te verwijten valt, dat als gevolg daarvan die auto een zodanig lagere waarde heeft gekregen dat [appellant] die niet behoefde te verwachten.
LJN AY0434