Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Overijssel 091214 KG: relatiebeding in vaststellingsovereenkomst, tot stand gekomen met bijstand van raadslieden, niet onbillijk

Rb Overijssel 091214 KG: relatiebeding in vaststellingsovereenkomst, tot stand gekomen met bijstand van raadslieden, niet onbillijk

2 feiten

2.1
Bij de beoordeling van dit geschil wordt uitgegaan van de hierna opgesomde feiten. Deze worden voorshands als vaststaand beschouwd omdat zij door een van partijen zijn gesteld en door de andere partij zijn erkend dan wel niet of onvoldoende zijn bestreden.

2.2
[eiser] is op 25 november 1999 in dienst getreden bij V-Tel en was laatstelijk werkzaam in de functie van accountmanager, laatstelijk tegen een salaris van € 4.304,-- per maand.

2.3
Op 13 februari 2014 heeft V-Tel [eiser] op non-actief gesteld.

2.4
Op 18 februari 2014 schrijft de gemachtigde van [eiser], mw. Mooiweer, aan de gemachtigde van V-Tel, mr. Van Ruiven, het navolgende, voor zover hier van belang:
[… .] Naar aanleiding van uw e-mail, inclusief beëindigingsovereenkomst, stelt cliënt een paar kleine wijzigingen voor:
[… .]
Onder punt 6 toevoegen dat uiterlijk 1 juli 2014 aan cliënt een lijst met relaties zal worden overhandigd, zodat hij weet welke klanten hij niet mag benaderen, cq wanneer deze klanten hem benaderen hij deze moet terugverwijzen naar V-Tel.

2.5
Op 18 februari 2014 schrijft mr. Van Ruiven aan mw. Mooiweer het navolgende, voor zover hier van belang:
[… .] Cliënte is niet bereid om een lijst met haar relaties te verstrekken. De beperkte definitie van het begrip klant zou voldoende moeten zijn om discussie te voorkomen. Bij twijfel kan uw cliënt contact opnemen met cliënte.

2.6
Partijen hebben op 19 februari 2014 het dienstverband in der minne beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst.

2.7
In artikel 6 van de vaststellingovereenkomst is navolgende bepaling opgenomen, voor zover hier van belang:
[… .] Het concurrentie- en relatiebeding komt {… .] te vervallen en wordt vervangen door een beding met de volgende inhoud:
“Het is Werknemer niet toegestaan om binnen één jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst klanten van Werkgever, zijnde een partij aan wie Werkgever in de twee jaar voorafgaande aan 1 juli 2014 een factuur heeft gezonden, te benaderen, voor welk doel dan ook. Wordt Werknemer door een dergelijke klant benaderd, dan zal Werknemer daarmee direct, noch indirect zaken doen en de klant naar Werkgever doorverwijzen. Bij overtreding van dit beding verbeurt Werknemer aan Werkgever een boete ter hoogte van € 10.000 ,00 te vermeerderen met een boete van € 1.500,00, voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.

3 geschil

3.1
[eiser] vordert, naar de kantonrechter begrijpt, primair het tussen partijen bestaande relatiebeding, inclusief de daaraan gekoppelde boetes, te schorsen. Subsidiair vordert [eiser] het relatiebeding te schorsen, in die zin dat de duur van het beding wordt beperkt tot en met 13 februari 2014, althans naar billijkheid wordt gematigd, en/of dat V-Tel wordt veroordeeld om, binnen twee weken na het gewezen eindvonnis, aan [eiser] een lijst af te geven met de relaties die volgens haar onder het tussen partijen overeengekomen relatiebeding vallen, dat zijn alle klanten van V-Tel die in de periode 1 juli 2012 tot 1 juli 2014 een factuur hebben ontvangen van V-Tel, alsmede V-Tel te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] voor de duur van de beperking bij wijze van voorschot op een vergoeding ex artikel 7:653 lid 4 BW te voldoen een bedrag van € 4.304,-- bruto per maand, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij door het relatiebeding onbillijk wordt benadeeld. Door de uitleg van V-Tel van het relatiebeding is een onwerkbare situatie ontstaan die er in feite op neer komt dat het voor hem verboden is werkzaam te zijn in de branche waarin V-Tel werkzaam is.

3.2
V-Tel concludeert tot afwijzing van de vordering zij voert daartoe aan dat het tussen partijen bestaande relatiebeding het resultaat is van het onderhandelingsproces in het kader van de beëindiging van de tussen partijen bestaand hebbende arbeidsrelatie. Partijen hebben, bijgestaan door hun gemachtigden, willens en wetens en welbewust afgesproken dat, gelet op de concurrentiegevoelige markt, afgesproken dat geen klantenlijst zou worden verstrekt. [eiser] heeft zich over de consequenties daarvan kunnen laten adviseren en heeft vooraf kunnen beoordelen of sprake was van een beding dat hem onbillijk zou benadelen. Daarbij komt dat dat het betreffende beding is opgenomen in ruil voor het veel ruimere concurrentiebeding in artikel 8 van de arbeidsovereenkomst voor de duur van twee jaren.

4 beoordeling

4.1
Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening alleen dan aanleiding is, indien op grond van de thans gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat in een bodemprocedure de beslissing gelijkluidend zal zijn.

4.2
Bij een vaststellingsovereenkomst (ex artikel 7:900 BW) binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken.

4.3
Bij de totstandkoming van de vaststellingovereenkomst werden partijen bijgestaan door hun raadslieden. Hieraan voorafgaand heeft een uitvoerige emailwisseling, met betrekking tot de exacte inhoud van de overeenkomst, tussen deze raadslieden plaatsgevonden. Partijen hebben met het sluiten van de overeenkomst onduidelijkheid voor de toekomst, althans tot 15 juli 2015, willen uit sluiten. [eiser] wist dus dat hij tot 15 juli 2015 geen klanten van V-Tel mag benaderen, die in de periode van 1 juli 2012 tot 1 juli 2014 een factuur hebben ontvangen van V-Tel. [eiser] kan hierop, behoudens hier niet aan de orde zijnde uitzonderingen, niet terugkomen met de stelling dat bij nader inzien de werking van het relatiebeding het werken hem onmogelijk wordt gemaakt. De kantonrechter acht, gelet op de email van mr. Van Ruiven d.d. 18 februari 2014, voldoende aannemelijk dat partijen hebben afgesproken dat aan [eiser] geen cliëntenlijst zou worden verstrekt. De primair gevorderde schorsing van het relatiebeding is in strijd met die gemaakte afspraak en kan dan ook niet aan de orde zijn.

4.4
De subsidiaire vordering treft hetzelfde oordeel. Er is geen enkele aanleiding het relatiebeding in duur te beperken. Ook hier geldt afspraak is afspraak! Het opnieuw vastgestelde relatiebeding is in de plaats gekomen van het in de arbeidsovereenkomst opgenomen veel ruimer geredigeerde concurrentiebeding. Langkamp wist dus wat de toekomstige gevolgen voor hem waren bij acceptatie van het relatiebeding en hij kan daar nu niet eenzijdig op terugkomen.

4.5
In het kader van de onderhandelingen met betrekking tot de totstandkoming van de vaststellingovereenkomst heeft [eiser] geen vergoeding ex artikel 7:653 BW bedongen. Ook hier geldt dat [eiser] zich vooraf had moeten realiseren wat de (financiële) gevolgen voor hem zouden zijn bij het accepteren van de vaststellingsovereenkomst tussen partijen.

4.6
De kantonrechter neemt nota van het feit dat V-tel ter mondelinge behandeling heeft aangegeven dat zij zich met betrekking tot de naleving van het relatiebeding door [eiser] coulant zal opstellen, waarbij zij heeft aangegeven dat [eiser] een potentiële klant eerst de vraag mag stellen of sprake is van een relatie met V-tel, zulks als bedoeld in de vaststellingovereenkomst. ECLI:NL:RBOVE:2014:6635