Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 050820 finale kwijting tzv afwikkeling dienstverband zag niet op letselschadezaak

RBLIM 050820 finale kwijting tzv afwikkeling dienstverband zag niet op letselschadezaak

2
De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 mei 2018 bij ISL in dienst getreden voor de duur van een jaar. Daarvoor was [eiser] werkzaam bij Randstad en heeft (al dan niet onder leiding en toezicht van Serve AB) werkzaamheden bij ISL verricht.

2.2.
Op 23 oktober 2018 heeft [eiser] een arbeidsongeval gehad.

2.3.
Op 18 april 2019 stelt [letselschade professional] ( [naam bedrijf] ) ISL aansprakelijk voor de gevolgen van het aan [eiser] overkomen letsel. Erkenning van aansprakelijkheid blijft uit, ook na een rappel op 16 juli 2019 door [letselschade professional] .

2.4.
Daarnaast speelt het volgende. Op 28 maart 2019 heeft ISL aan [eiser] bericht dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet werd verlengd en dat het dienstverband van rechtswege zal eindigen op 30 april 2019. Vervolgens is tussen partijen discussie ontstaan over de vraag of er wellicht sprake is van opvolgend werkgeverschap en een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In deze kwestie wordt [eiser] bijgestaan door mr. Kloet (ARAG) en ISL door mr Bartels.

2.5.
In een e-mail van 18 juli 2019 (14:08) schrijft de mr. H.T.M. Bartels (destijds de gemachtigde van ISL) aan de gemachtigde van [eiser] het volgende:

( ... ) Ik heb met cliënte overlegd over hetgeen wij recentelijk telefonisch bespraken, namelijk de regeling die inhoudt dat uw cliënt berust in het einde van het dienstverband op 30 april 2019 tegen ontvangst van een ontslagvergoeding van € 10.000,- bruto. De directie van de vestiging in Sittard waar uw cliënt in dienst was heeft mij bericht dat zij daarmee in kan stemmen mits dat betekent dat dit finale kwijting over en weer van alle vorderingen die ten tijde van het dienstverband zijn ontstaan of daaruit voortvloeien inhoudt..

Verder geeft men aan dat er nog een formele goedkeuring van het moederbedrijf in Duitsland ten aanzien van de uiteindelijke regeling moet komen..( ... )

2.6.
De gemachtigde van [eiser] schrijft per e-mail op 18 juli 2019 (14:40) het volgende:

( ... ) Cliënt is akkoord. Namens cliënt kan ik u dan ook berichten dat wij overeenstemming hebben bereikt. Ik ontvang graag een bevestiging van u zodat de regeling definitief tot stand is gekomen. In principe is een vaststellingsovereenkomst niet nodig, maar dan is het nog wel handig om een betalingstermijn af te spreken. Laten we zeggen binnen twee weken nadat het definitieve akkoord binnen is?”.

2.7.
Op 22 juli 2019 bericht mr. Bartels namens ISL als volgt:

( ... ) Ik kan u namens cliënt mededelen dat het formele akkoord van de Duitse moeder binnen is ten aanzien van de regeling zoals vervat in de correspondentie hieronder. We hebben dienaangaande dus een definitieve regeling.( ... )”.

2.8.
Per e-mail van 23 juli 2019 schrijft de gemachtigde van [eiser] het volgende:

( ... ) De finale kwijting ziet uiteraard niet op de letselzaak die los van deze zaak via een letseladvocaat speelt. Graag uw bevestiging hiervan.( ... )”.

2.9.
Mr. Bartels schrijft op 25 juli 2019 (09:59) het volgende:

( ... ) Die bevestiging kan ik u niet geven, enerzijds omdat de letselschadezaak – zoals u zelf al stelt – een andere kwestie is dan deze, anderzijds omdat ik die zaak niet behandel (loopt via een verzekering). U Evenmin.

Of de letselschade zaak eronder valt is ook niet relevant. Wij hebben een bindende regeling in de arbeidskwestie. ( ... )”.

2.10.
De gemachtigde van [eiser] e-mailt op 25 juli 2019 (10.55) het volgende:

( ... ) Dat is precies wat ik bedoel. De tussen partijen overeengekomen regeling heeft enkel betrekking op de arbeidskwestie, over de vraag of er sprake was van opvolgend werkgeverschap, en staat dus volkomen los van de letselschadezaak.( ... )”.

2.11.
Bij brief van 5 september 2019 schrijft mr. Bartels er niet mee te hebben ingestemd dat de kwijtingsbepaling niet ziet op de letselschadezaak.

3.
Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - :

voor recht te verklaren dat de finale kwijting uit de regeling van 22 juli 2019 niet ziet op de letselschade-aanspraken van [eiser] jegens ISL uit hoofde van het bedrijfsongeval d.d. 23 oktober 2018;

veroordeling van ISL tot betaling van € 462,50 aan buitengerechtelijke kosten,

veroordeling van [eiser] in de (na)kosten.

3.2.
ISL voert verweer en stelt zich op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen, omdat:
- [eiser] geen zelfstandig belang heeft bij de vordering;
- [eiser] misbruik maakt van recht door deze vordering in een afzonderlijke procedure in te stellen;
- De overeengekomen finale kwijting alle rechtsverhoudingen tussen partijen betreft.

3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat alles wat partijen stellen over de vraag of er sprake is van een opvolgend werkgeverschap buiten beschouwing wordt gelaten. Dit is niet relevant voor de beantwoording van de rechtsvraag die in deze procedure is voorgelegd.

Geen zelfstandig belang en misbruik van recht

4.2.
ISL voert aan dat [eiser] geen zelfstandig belang bij de vordering heeft. Uitsluitend wanneer [eiser] schadevergoeding in verband met het arbeidsongeval zou vorderen, komt de vraag op of de vordering reeds teniet is gegaan door de overeengekomen kwijting. Het is nu niet duidelijk of zeker dat er schadevergoeding gevorderd gaat worden.

Zou [eiser] dit alsnog (gaan) doen, dan kan in die procedure worden beslist over de reikwijdte van die kwijting. [eiser] had een deelgeschilprocedure moeten starten waarin de aansprakelijkheid van ISL voor het aan [eiser] overkomen letsel aan de orde was gesteld. De reikwijdte van de kwijting was daarbij dan betrokken. Door dat niet te doen maar een aparte procedure te starten over de reikwijdte van de kwijting wordt ISL onnodig in rechte betrokken.

4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat de gemachtigde van [eiser] per brief van 18 april 2019 van de heer [letselschade professional] ISL aansprakelijk heeft gesteld voor het bedrijfsongeval. Daarna heeft [letselschade professional] nog eens nagevraagd naar een reactie van de kant van ISL. [letselschade professional] heeft een schets gegeven van de toedracht van het ongeval – [eiser] bevond zich op de werkvloer en is daar aangereden door een te hard rijdende “tuk tuk”.

Tenslotte is er deze procedure, die ten doel heeft een mogelijk nadelige kwijting te “neutraliseren”.

Gelet op deze correspondentie, afkomstig van een kantoor dat gespecialiseerd is in letselschadezaken, de geschetste toedracht van het ongeval en de aanhangig gemaakte procedure is het naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk dat [eiser] zijn schade op ISL wenst te verhalen. Daarmee staat op zich een belang van [eiser] bij het gevorderde wel vast.

4.4.
Dat neemt niet weg dat [eiser] zich moet onthouden van het voeren van onnodige procedures. Dat klemt te meer als, zoals in dit geval, een zogenaamde negatieve verklaring voor recht wordt gevraagd. In het arrest van de Hoge Raad van 30 maart 1951 (NJ 1952, 29, Dominee) heeft de Hoge Raad beslist dat de eiser zijn declaratoire vordering tot erkenning van een recht alleen mag splitsen van een vordering tot veroordeling tot een prestatie als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.

Inmiddels kennen wij de deelgeschillenregeling op grond waarvan de vraag naar de aansprakelijkheid wel losgeknipt mag worden van een vordering tot betaling, maar die regeling neemt niet weg dat men de vraag kan stellen waarom [eiser] een aparte procedure start (“de kwijting ziet niet op de letselschade”) terwijl die kwestie ook aan de orde had kunnen komen bij een vraag naar de aansprakelijkheid. Ook na een voor [eiser] positief oordeel over de reikwijdte van de kwijting is de vraag naar de aansprakelijkheid immers nog steeds niet beantwoord.

Voornoemd arrest van de Hoge Raad is gevolgd door HR 27 februari 1998 (NJ 1998, 764 Europeesche/Ohra) en HR 27 maart 2015 (NL:HR:2015:760). In deze arresten lijkt de hiervoor geschetste strenge leer aanzienlijk te worden afgezwakt. A-G Spier wijst in de conclusie voor het arrest van 27 maart 2015 op het gevaar van excessief formalisme. Vertaald naar deze casus, niet ontvankelijkheid verklaring van [eiser] op grond van het feit dat hij de vordering met betrekking tot de strekking van de kwijting niet mag splitsen van de vordering tot vaststelling van de aansprakelijkheid leidt immers enkel tot een nieuwe procedure waarbij het weer over dezelfde vraag zal gaan, de strekking van de kwijting. Daar heeft niemand wat aan. Een benadering die de kantonrechter zeer aanspreekt. De Hoge Raad lijkt daarin mee te gaan, althans legt de lat voor het geven van (enkel) een declaratoir oordeel aanmerkelijk lager dan aanvankelijk het geval was.

Overigens wijst de kantonrechter er ook nog op dat hij in de overgelegde stukken nergens heeft gelezen dat ISL de aansprakelijkheid voor het letsel van [eiser] heeft ontkend. Enkel wordt een beroep gedaan op de overeengekomen kwijting. Het valt dus niet uit te sluiten dat na een beslissing over de reikwijdte van de kwijting de vraag naar de aansprakelijkheid van ISL geen discussie zal opleveren. In dat geval is van een onnodig aanhangig gemaakte procedure al helemaal geen sprake.

4.5.
De conclusie uit het vorenstaande is dat de kantonrechter het beroep van ISL op onvoldoende belang en misbruik van recht zal afwijzen.

De reikwijdte van de kwijting

4.6.
Vast staat dat partijen een vaststellingsovereenkomst zijn aangegaan waarvan de inhoudt is dat [eiser] berust in een einde van het dienstverband op 30 april 2019 tegen ontvangst van een ontslagvergoeding van € 10.000,- bruto en finale kwijting over en weer van alle vorderingen die ten tijde van het dienstverband zijn ontstaan of daaruit voortvloeien. Daarna hebben partijen een verschil van mening gekregen over de reikwijdte van de finale kwijting, met name over de vraag of een eventuele vordering van [eiser] op grond van letselschade als gevolg van het hem overkomen ongeluk bij ISL daar ook onder valt.

4.7.
De uitleg en reikwijdte van deze kwijting moet worden bepaald aan de hand van de Haviltexnorm (zie bijvoorbeeld Hof ’s-Hertogenbosch 19 september 2017, NL:GHSHE:2017:4031). Wat hebben partijen over en weer verklaard, welke betekenis mochten zij daar onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan toekennen en wat mochten zij redelijkerwijs van elkaar verwachten. In dat verband acht de kantonrechter navolgende omstandigheden van belang:
- het onderdeel van de gemaakte afspraken “finale kwijting betreffende alle vorderingen uit het dienstverband” is afkomstig van ISL;
- de onderhandelingen tussen partijen zijn opgestart naar aanleiding van de vraag of het dienstverband van [eiser] was beëindigd door het verstrijken van de bepaalde tijd, of dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand gekomen was;
- in de gevoerde gesprekken is de kwestie van de letselschadeaanspraak nimmer aan de orde gesteld.

4.8.
Tegenover deze omstandigheden, die naar het oordeel van de kantonrechter steun geven aan de uitkomst dat de kwijting niet op de letselschadezaak betrekking heeft, staat de omstandigheid dat [eiser] de vordering op grond van het hem overkomen letsel al had aangekaart bij ISL voordat de kwijting overeen werd gekomen. Met andere woorden, het betreft hier een aspect dat bij beide partijen bekend was toen zij de kwijting overeen kwamen. Daarmee ligt het wellicht voor de hand dat ISL het “ja” van [eiser] op de finale kwijting mocht begrijpen als ook betrekking hebbende op de letselschadezaak. En dat [eiser] aan dat bij ISL opgewekte vertrouwen is gebonden. Toch is de kantonrechter die mening niet toegedaan.

4.9.
Of ISL er op mocht vertrouwen dat de instemming van [eiser] met de kwijting ook betrekking had op eventuele aanspraken tegen ISL op grond van het arbeidsongeval, heeft te maken met de vraag of ISL mocht menen dat [eiser] welbewust heeft ingestemd met deze strekking van de kwijting (vgl het ook in bovengenoemd arrest van het Hof aangehaalde arrest HR 12 februari 2010, NL:HR:2010:BK3570). Voor welbewuste instemming is nodig dat [eiser] is gewezen op de financiële gevolgen van de kwijting, in het bijzonder afstand van eventuele aanspraken ter zake letselschade. Vast staat dat ISL dat niet heeft gedaan.

4.10.
Voornoemde eis past ook in de vaste jurisprudentie, inhoudende dat een werkgever verifieert of een werknemer daadwerkelijk de wil heeft een bepaalde overeenkomst aan te gaan waarbij hij rechten prijsgeeft of anderszins ogenschijnlijk voor hem nadelig handelt. Doet de werkgever dat niet, dan kan hij zich later er niet terecht op beroepen dat hij vertrouwt heeft op de betreffende uiting van de werknemer.

[eiser] heeft onbestreden gesteld dat hij bij ISL een salaris genoot van € 2.184,14 bruto per maand exclusief vakantiegeld. Rekening houdende met het vakantiegeld komt de afkoopsom van het gestelde dienstverband voor onbepaalde tijd dan neer op iets meer dan 4 maandsalarissen. In de ogen van de kantonrechter zit in dat bedrag amper of niets extra’s voor de aanspraken op grond van het arbeidsongeval. Dat maakt dat het op de weg van ISL lag om na te vragen bij [eiser] of het werkelijk zijn bedoeling was die kwestie ook onder de kwijting te laten vallen.

Temeer nu ISL er ook mee bekend was dat de twee verschillende kwesties bij twee verschillende gemachtigden van [eiser] in behandeling waren en het geenszins zeker was dat zij beiden van deze verschillende kwesties op de hoogte waren. In ieder geval blijkt niet of ISL dat heeft geverifieerd bij de gemachtigde die [eiser] bijstond in het geschil waarvoor de kwijting is getroffen. Het feit dat [eiser] zich bij het aangaan van de kwijting rechtskundig liet bijstaan is daarom evenmin van doorslaggevende betekenis.

4.11.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de getroffen kwijting geen betrekking heeft op eventuele aanspraken die [eiser] heeft tegenover ISL op grond van het hem bij ISL overkomen bedrijfsongeval. ECLI:NL:RBLIM:2020:5722