Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Limburg 080217 Schadevordering na ontploffing bij woonwagenkamp in 2005. Beroep gemeente op verjaring slaagt.

Rb Limburg 080217 Schadevordering na ontploffing bij woonwagenkamp in 2005. Beroep gemeente op verjaring slaagt.

2 De feiten
2.1.
Op 1 maart 2005 heeft een ontploffing plaatsgevonden in/om (een schuurtje bij) de woonwagen van [eiseres] gelegen in een woonwagenkampje aan de [adres] te Valkenburg aan de Geul. [eiseres] huurde op die locatie van de gemeente.

2.2.
Ongeveer een week voor de ontploffing rook [eiseres] een gaslucht.

2.3.
Ongeveer een week voor de ontploffing was een werknemer van de firma
“ [naam bedrijf] Ned. B.V.” (hierna: [naam bedrijf] , installatietechniek) ter plaatse, die in opdracht van de gemeente daar (overigens geen gasgerelateerde) werkzaamheden verrichtte.
2.4.
Door de ontploffing heeft [eiseres] brandwonden opgelopen.

2.5.
Bij brief van 20 april 2006 heeft (de advocaat van) [eiseres] de gemeente – kort gezegd – laten weten dat zij ongeveer een week voor de ontploffing gas rook en dat zij toen telefonisch contact met de gemeente opnam. Ook nadien heeft [eiseres] contact met de gemeente opgenomen, maar uiteindelijk is het tot de ontploffing gekomen. In de brief heeft (de advocaat van) [eiseres] de gemeente voorts verzocht om toezending van een kopie een technisch rapport van Essent, een proces-verbaal van bevindingen van de tactische en technische recherche en om nadere uitleg over het tijdsverloop van de blusactiviteiten door de brandweer.

2.6.
Bij brief van 25 april 2006 aan (de advocaat van) [eiseres] heeft de gemeente – kort gezegd – laten weten dat de brandweer Essent ter plaatste heeft gevraagd de gastoevoer af te sluiten, dat de brandweer niet in het bezit is van een rapportage van de technische recherche van de politie, en dat tankautospuiten van de brandweer in Nederland 20 minuten kunnen blussen en het dus “niet direct noodzakelijk [is] om af te leggen van een ondergrondse brandkraan (waterputje)” en dat het sein brandmeester pas werd gegeven nadat Essent de gastoevoer had afgesloten.

2.7.
Bij verzoekschrift binnengekomen ter griffie van de rechtbank Maastricht op
17 oktober 2007 heeft [eiseres] de rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor ex art. 186 Rv bij deze rechtbank te bevelen. De gemeente en firma [naam bedrijf] traden op als verweersters.

2.8.
Bij beschikking van 4 juni 2008 heeft de rechtbank Maastricht, sector civiel (zaaknummer 123968 / HA RK 07-87) gelast dat een voorlopig getuigenverhoor zal plaatsvinden.

2.9.
Het voorlopig getuigenverhoor heeft plaatsgevonden op 22 juli 2008 en op
19 maart 2009 (voortzetting enquête en contra-enquête). Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Er zijn vijf getuigen in enquête gehoord en er is één getuige in contra-enquête gehoord.

3 Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat de gemeente jegens [eiseres] inzake de brand en ontploffingscalamiteit ernstig onrechtmatig heeft gehandeld, door geen adequate actie te ondernemen naar aanleiding van de meldingen omtrent de gaslucht op het betreffende
kampje.
2. voor recht te verklaren dat als gevolg daarvan de brand- en ontploffingscalamiteit heeft plaatsgevonden, althans had kunnen worden voorkomen indien de gemeente wel adequaat had gehandeld en door welke brand- en ontploffingscalamiteit [eiseres] ernstige schade heeft geleden, in het bijzonder immateriële schade en de gemeente aansprakelijk is voor deze schade en de gemeente te veroordelen om tot volledige schadevergoeding aan [eiseres] over te gaan, welke schade nader moet worden begroot en vereffend volgens de wet.
3. De gemeente te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van [eiseres] .

3.2.
De gemeente voert verweer.

3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling
4.1.
De gemeente heeft – kort gezegd – als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat de schadevordering van [eiseres] ex art. 3:310 lid 1 BW is verjaard: sinds 20 april 2006 althans 15 oktober 2007 zijn meer dan vijf jaren verlopen tot het uitbrengen van de dagvaarding op 29 juni 2016 door [eiseres] . Voor zover wordt aangenomen dat het voorlopig getuigenverhoor de verjaring heeft gestuit, hetgeen volgens de gemeente echter niet het geval is, dan nog zijn sinds de sluiting van het getuigenverhoor in maart 2009 meer dan vijf jaren verstreken, aldus de gemeente.

4.2.
Ter comparitiezitting is zijdens [eiseres] dienaangaande verklaard dat de gemeente door haar in dezelfde tijd (november 2006) aansprakelijk is gesteld als firma [naam bedrijf] aansprakelijk is gesteld. Het voorlopig getuigenverhoor is pas eind 2009 gesloten en de verjaringstermijn is pas toen aangevangen. De vordering voor recht te verklaren verjaart pas na 20 jaren. Van verjaring is dan ook geen sprake. Ook na 2009 zijn er stuitingsbrieven aan de gemeente gestuurd, maar deze zijn nog niet in het geding gebracht, aldus [eiseres] .

4.3.
Ter comparitiezitting is zijdens de gemeente nader verklaard dat het klopt dat de gemeente in dezelfde tijd als [naam bedrijf] aansprakelijk is gesteld, maar dat er sindsdien meer dan vijf jaren zijn verstreken en de (schade)vordering dus is verjaard. Aan het einde van het voorlopig getuigenverhoor start geen verjaringstermijn. Zelfs als je ervan uitgaat dat de termijn aanvangt aan het einde van het voorlopig getuigenverhoor, dan nog is de vordering verjaard. De gemeente heeft verklaard geen stuitingsbrieven na 2009 te hebben ontvangen, terwijl het zijdens [eiseres] gedane bewijsaanbod dienaangaande te laat is gedaan.

4.4.
De rechtbank stelt voorop dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade (op grond van onrechtmatige daad) ingevolge art. 3:310 lid 1 BW verjaart door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag, volgend op die waarop de benadeelde (i.c. [eiseres] ) zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Zelfs indien er veronderstellenderwijs van het voor [eiseres] gunstigste scenario wordt uitgegaan, te weten dat het voorlopig getuigenverhoor stuitende werking zou hebben (van het instellen van een eis als bedoeld in art. 3:316 lid 1 BW is geen sprake, mogelijk wel van een schriftelijke mededeling als bedoeld in art. 3:317 lid 1 BW) en dat dit voorlopig getuigenverhoor – zoals zijdens [eiseres] ter comparitie is aangevoerd – pas eind 2009 is afgesloten, dan nóg is de rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaard, nu de vordering met aansprakelijkheidsstelling van de gemeente eerst op 29 juni 2016 door [eiseres] is ingesteld. Bovendien is niet gebleken dat de verjaring, nádat het voorlopig getuigenverhoor was beëindigd, op enige manier is gestuit. [eiseres] heeft naar aanleiding van het verjaringsverweer van de gemeente geen stuitingsbrieven ten behoeve van de comparitiezitting in het geding gebracht. Evenmin heeft zij ter comparitiezitting toegelicht wanneer die brieven aan de gemeente zouden zijn verstuurd en waarom deze niet bij gelegenheid van de comparitiezitting in het geding zijn gebracht. Het ter comparitiezitting zijdens [eiseres] gedane bewijsaanbod dat er na 2009 nog stuitingsbrieven zijn verstuurd is in het licht van het voorgaande te laat gedaan, zodat de rechtbank hieraan voorbijgaat.

4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het door de gemeente gedane beroep op verjaring van de schadevergoedingsvordering slaagt. Gelet daarop zal de vordering van [eiseres] om de gemeente te veroordelen om tot volledige schadevergoeding aan [eiseres] over te gaan, nader op te maken bij staat, worden afgewezen.

4.6.
Nu de schadevergoedingsvordering wordt afgewezen en [eiseres] niet heeft toegelicht welk belang zij nog heeft bij toewijzing van de twee gevorderde verklaringen van recht zal ook dit deel van het gevorderde worden afgewezen.

4.7.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 619,00 (griffierecht) en
€ 904,00 (salaris advocaat, 2 punten van het toepasselijke liquidatietarief II), te vermeerderen met de nakosten zoals hierna vermeld. ECLI:NL:RBLIM:2017:1054