Overslaan en naar de inhoud gaan

CRvB 180406 De vijfjaarstermijn in het bestuursrecht

CRvB 18-04-2006 (de vijfjaarstermijn in het bestuursrecht)
1.1. Betrokkene was werkzaam bij de politieregio Amsterdam-Amstelland, laatstelijk in de functie van hoofdagent. Op 13 mei 1996 heeft betrokkene tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden letsel opgelopen. (...)

1.3. Bij brief van 15 februari 2002 heeft betrokkene verzoeker gevraagd om vergoeding van door hem als gevolg van het dienstongeval geleden en te lijden materiële en immateriële schade ter hoogte van in totaal € 405,936,-.

1.4. Bij besluit van 11 februari 2003 heeft verzoeker deze aanvraag afgewezen. Aan deze afwijzing is ten grondslag gelegd dat de vordering is verjaard omdat het ongeval heeft plaatsgevonden op 13 mei 1996, de vordering niet binnen een termijn van 5 jaar is ingediend en de verjaring niet is gestuit.
Het bezwaar van betrokkene tegen dat besluit is bij het thans bestreden besluit van 24 november 2003 ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en verzoeker opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de termijn waarbinnen de aansprakelijkstelling voor vergoeding van schade moet zijn ingediend op grond van de rechtszekerheid vijf jaren bedraagt en dat die termijn is aangevangen op 13 mei 1996. Bij gebreke van een wettelijke regeling in het bestuursrecht kunnen volgens de rechtbank aan de stuiting van de verjaring niet op voorhand dezelfde eisen worden gesteld als aan de stuitinghandelingen in het burgerlijk recht of die welke zijn voorzien in artikel 4.4.3.4. van de vierde tranche van de Awb. Gelet op de inhoud van de brieven van betrokkene van 24 september 1998, 11 maart 1999, 16 augustus 1999 en 1 november 2000 in onderlinge samenhang bezien had verzoeker ermee rekening moeten houden dat betrokkene een verzoek om schadevergoeding zou indienen. De rechtszekerheid is niet geschonden doordat betrokkene eerst op 15 februari 2002 de volledige vordering heeft ingediend. Verzoeker heeft zich naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op verjaring beroepen.

(waarna het bestuursorgaan een voorlopige voorziening aanvraagt om niet te hoeven uitkeren, en de CRvB dit verzoek afwijst) LJN AX1156