Overslaan en naar de inhoud gaan

Gem. HvJ vd Antillen en Aruba 281008 appelant slaat rechtsaf kruisende weg op; waardering partijrapp

Gem. HvJ vd Antillen en Aruba 281008 appelant slaat rechtsaf een kruisende weg op; waardering partijrapport.
4.6 Over de plaats waar de twee auto’s met elkaar in aanraking zijn gekomen verschillen partijen van mening, zoals hiervoor in 4.3 al is weergegeven. Het Hof is, met het GEA, van oordeel dat de aanrijding zich heeft voorgedaan op of vlak na de kruising. [appellant] heeft aanvankelijk tegenover de verbalisant van de CRS verklaard dat hij de Honda niet had gezien; op deze verklaring is hij als getuige ter zitting van 14 februari 2007 teruggekomen door te verklaren dat hij de Honda wel had gezien, en wel op een afstand van ongeveer 10 meter. Hij voegde daaraan toe dat hij vond dat de Honda niet dichtbij was en dat hij veilig de bocht kon nemen. In zoverre lijkt zijn verklaring niet betrouwbaar en lijkt het eerder aannemelijk dat hij (de nadering van) de Honda niet had gezien toen hij de Bonamweg opreed. Het Hof houdt [appellant] dan ook aan zijn direct na de aanrijding afgelegde verklaring. [appellant] verklaart ook: “Ik sloeg op dat moment rechts af op de Bonamweg toen ik op het kruispunt aan de linkerzijde van mijn auto werd geraakt”.

4.7 Op dat punt stemt zijn verklaring ook overeen met die van de getuige [getuige] die, komende vanuit de Bonamweg in westelijke richting en linksaf wilde slaan naar de Kaminda Brievengat, was gestopt om voorrang te geven aan de Honda van [geïntimeerde]. Hij heeft de toedracht van de aanrijding goed kunnen zien. Hij verklaart : “Ik stond stil bij de kruising om voorrang te verlenen aan een zwartgelakte auto die vanuit tegengestelde richting richting Bonamweg reed. Op dat moment zag ik een groengelakte pick-up vanuit de Kaminda Brievengat zonder geen enkel moment stil te staan op de kruising een afslag naar rechts maken op de Bonamweg. De pick-up heeft niet gekeken of er auto’s op de voorrang weg reden … De zwartgelakte auto die zijn best deed om zijn auto te stoppen botste tegen de pick-up. Ik stond nog steeds op het kruispunt. De auto’s botsten op het kruispunt”.
Mede gelet op het direct na het ongeval opgemaakte rapport van CRS (mede gebaseerd op de verklaring van [appellant]) en de consistentie van de verklaring van [getuige], gaat het Hof ervan uit dat in deze verklaring een betrouwbare weergave van de aanrijding is gegeven. De verklaring van [appellant] ter zitting dat hij had gecontroleerd of er auto’s van links kwamen acht het Hof, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet aannemelijk.

4.8 Daaraan kan niet afdoen de conclusie van E.F.R. Ruiter van Caribbean Investigative Agency N.V. dat de aanrijding zich heeft voorgedaan op een afstand van tussen 32 en 44,45 meter vanaf het kruisingsvlak. Die conclusie is gebaseerd op zijn constatering van een “langs de verhoogde rand van de middenberm schuivende bandenspoor met moeten in de betonnen band, uit het onderling verband toe te schrijven aan de linkerbanden van de K 29-19” op ongeveer 32 meter ten oosten van het kruisingsvlak; voorts op zijn constatering van scherven en wrakstukken, uit het onderling verband toe te schrijven aan de linkerbanden van de K 29-19, op ongeveer 42 meter ten oosten van het kruisingsvlak; en uit door hem aangetroffen wrakstukken en sporen van uitgegoten motorvloeistoffen, uit het onderling verband toe te schrijven aan beide betrokken motorrijtuigen.
In het rapport van Ruiter van 21 maart 2006, waarin dit een en ander is uiteengezet, en dat ter gelegenheid van de comparitie van partijen van 5 december 2006 is overgelegd, wordt niet duidelijk gemaakt waarom de botsing zou hebben plaats gevonden tussen 32 en 44,45 meter van de kruising: als de eerste sporen, veroorzaakt door één van de betrokken auto’s, op 32 meter van de kruising zijn waargenomen, zou de conclusie moeten zijn dat het moment van de botsing vóór 32 meter van de kruising moet hebben gelegen. Evenmin is duidelijk geworden welk technisch onderzoek heeft geleid tot de conclusie dat de desbetreffende sporen zijn toe te schrijven aan de twee betrokken auto’s. Tenslotte is het niet zeker dat de door Ruiter aangetroffen situatie, met name dat geen sporen zijn aangetroffen binnen een afstand van 32 meter van de kruising, dezelfde is als de situatie direct na de aanrijding; die aanrijding heeft plaats gevonden op 10 maart 2006, terwijl Ruiter zijn onderzoek heeft verricht, blijkens zijn rapport, van 15 tot en met 19 maart 2006.

4.9 Appellanten hebben ook een rapport van de schade-experts Cunningham & Lindsey, opgemaakt door mr. M.B. Filet, J. Stoffels en W. Jonker, gedateerd 27 februari 2007, overgelegd. In dat rapport wordt geconcludeerd dat de betrokken auto’s “als meeliggers” onder een hoek van om en nabij 10 graden met elkaar in contact zijn gekomen. Die conclusie is niet onverenigbaar met de toedracht van de aanrijding volgens de stellingen van [geïntimeerde], en ondersteunt niet de bevindingen van Ruiter.

4.10 Het voorgaande brengt met zich dat [appellant] schuld heeft aan de aanrijding; uit de omstandigheid dat de botsing zich op of vlak na de kruising heeft voorgedaan volgt dat hij ten onrechte geen voorrang heeft gegeven aan [geïntimeerde].
De appellanten hebben nog aangevoerd dat de schuld aan de aanrijding mede is toe te rekenen aan [geïntimeerde], omdat hij de kruising met een te hoge snelheid heeft genaderd. Het Hof oordeelt dat een mogelijke eigen schuld van [geïntimeerde] zo gering is dat deze aan de schadevergoedingsplicht van [appellant] niet afdoet. Zoals hiervoor in 4.7 is overwogen moet worden aangenomen dat [appellant] heeft nagelaten uit te kijken naar naderend verkeer op de Bonamweg; als [geïntimeerde] met de ter plaatse toegestane snelheid van 60 km/uur zou hebben gereden en een aanrijding niet meer had kunnen vermijden, zou naar alle waarschijnlijkheid ook een aanzienlijke schade zijn ontstaan. LJN BH6233