Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 100107 auto rijdt spontaan; automobilist behoeft 'bizarre' situaties niet te voorzien

Rb Den Haag 10-01-07 auto gaat spontaan rijden agv brand; automobilist behoeft 'bizarre' situaties niet te kunnen voorzien
In de nacht van 3 op 4 december 2002 is een aan Troost toebehorende bestelauto (Ford Transit E 190, kenteken [kenteken], hierna: de auto) brandend aangereden tegen de gevel van het bedrijfspand aan de Gildestraat 225 te Naaldwijk. De auto was door een chauffeur in dienst van Troost, genaamd [de chauffeur], op 3 december 2002 tussen 16.30 en 17.00 uur (prod. 23) geparkeerd nabij het bedrijfsgebouw van Troost, op een zeer licht naar de straat aflopend parkeerterrein aan de overzijde van die straat. De auto was door Troost goed onderhouden. Er zijn geen aanwijzingen dat van een misdrijf of baldadigheid sprake is geweest.

In het motorgedeelte van de auto is in die nacht door onbekende oorzaak brand uitgebroken. Als gevolg daarvan is de startmotor geactiveerd en is de auto, die in de achteruitversnelling stond, vervolgens spontaan achteruit gaan rijden. Daarbij heeft zij een afstand van 45 meter afgelegd, is zij de straat overgestoken en brandend met haar achterkant tegen het bedrijfspand aan de overkant aangereden. Dit had tot gevolg dat er aan en in dit pand brand uitbrak en dat dit pand door brand en rookontwikkeling uit- en inwendig werd beschadigd evenals zich daarin bevindende inventarissen en goederen. (...)

2.1. NN vordert veroordeling van Troost en Achmea - hoofdelijk, met dien verstande dat betaling door de een tevens bevrijdend is voor de ander - tot betaling van € 541.948,36 met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding (15 juli 2005) tot de dag der betaling met hun veroordeling in de proceskosten, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.

2.2. NN baseert haar vordering op de vaststaande feiten en voorts op de navolgende stellingen.
a) De auto stond niet op de handrem. Als dit wel zo was geweest, zou de auto niet zijn gaan rijden.
b) Het is algemeen bekend althans bij autofabrikanten, experts en bij NN, die verschillende malen met dit verschijnsel werd geconfronteerd, dat wanneer door enige oorzaak in een geparkeerde (diesel)auto brand uitbreekt, de startmotor van die auto kan worden geactiveerd met het gevolg dat, als de versnelling staat ingeschakeld, die auto in beweging komt.
c) Het niet (stevig) aantrekken van de handrem bij het parkeren levert een fout op als bedoeld in artikel 185, lid 3, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die gold ten tijde van het ongeval. Het instructieboekje voor de auto bevat dan ook de waarschuwing dat men dit altijd moet doen, dus ook (of juist) als de auto in een versnelling wordt gezet. Instructieboekjes ten aanzien van vergelijkbare auto's geven soortgelijke aanbevelingen.
d) Ook het wegzetten van de auto in de (achteruit-)versnelling leverde een fout op in de zin van genoemde bepaling alsook een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW.
e) In diverse andere, vergelijkbare situaties is wel volledige aansprakelijkheid aangenomen, wat spoort met de aan het rijden met motorvoertuigen inherente gevaarzettingsgedachte.

2.3.Troost en Achmea verweren zich tegen de vordering. Zij betwisten dat er bij [de chauffeur] sprake is geweest van een fout of schuld. [De chauffeur] kan zich niet herinneren of hij de auto op 3 december 2002 op de handrem heeft geparkeerd. In negen van de tien gevallen doet hij dat wel. Als hij dat in casu niet zou hebben gedaan, had hij er overigens niet op bedacht behoeven te zijn dat hij daarmee een gevaarlijke situatie creëerde, zoals indien hij bijv. zou hebben geparkeerd op een helling. Het is immers geenszins in wijde kring bekend dat autostartmotoren - door storing of anderszins - spontaan kunnen aanslaan. Het instructieboekje van de auto geeft een advies doch kan niet aldus worden begrepen dat de auto bij het verlaten daarvan steeds op de handrem moet worden gezet. Voorts was het in de betrokken nacht rond het vriespunt en wordt wijd en zijd het standpunt ingenomen dat het dan minder verstandig is om een auto buiten op de handrem te parkeren, omdat deze kan vastvriezen. (...)

3.10. De rechtbank is op grond van een en ander van oordeel dat tegenover het standpunt van Troost en Achmea - [de chauffeur] behoefde er niet op verdacht te zijn dat hij door de auto achter te laten zoals hij deed, een gevaarlijke situatie creëerde - NN haar stelling dat [de chauffeur] met het door NN geschetste gevaar bekend was of moest zijn, onvoldoende heeft onderbouwd. NN heeft er geen beroep op gedaan - naar het oordeel van de rechtbank terecht, mede gelet op het navolgende - dat [de chauffeur] heeft verklaard dat hij in negen van de tien gevallen de handrem bij parkeren aantrok.

3.11. NN heeft bij repliek (23 en 30) aangevoerd dat de aanwezigheid van een parkeerrem wettelijk is voorgeschreven en dat dit niet voor niets is gedaan; zij trekt daaruit de volgende conclusie: daarmee is bedoeld te voorkómen dat een geparkeerde auto om welke reden dan ook in beweging raakt (zij wordt weggeduwd, andere auto botst erop, hevige wind, wegdek niet geheel vlak e.d., of minder dagelijkse, "bizarre" gebeurtenissen). Dat brengt mee - zo begrijpt de rechtbank NN - dat, ter vermijding van gevaar voor anderen, een auto volgens haar steeds op de handrem dient te worden geparkeerd.

3.12. De rechtbank acht deze conclusie niet dwingend en is van oordeel dat een redelijk handelende weggebruiker niet onder alle omstandigheden gehouden is om bij parkeren de hand- of parkeerrem ook daadwerkelijk aan te trekken. In de veelal gedetailleerde wegenverkeerswetgeving is dit ook niet voorgeschreven. Tevens is de rechtbank van oordeel dat een bestuurder of gebruiker van een auto in het kader van artikel 185, lid 3 (oud), van de Wet geen "bizarre" situaties behoeft te kunnen voorzien. Het reeds genoemde Legionella-arrest, waarop (ook) NN in dit verband een beroep doet, wijst naar het oordeel van de rechtbank in een andere richting dan NN beoogt.
LJN BA0114