Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-NL 050615 aanrijding met hoge snelheid en dodelijke afloop op gelijkwaardige kruising; obv rapportage NFI wordt volledige aansprakelijkheid afgewezen

Rb Noord-NL 050615 aanrijding met hoge snelheid en dodelijke afloop op gelijkwaardige kruising; obv rapportage NFI wordt volledige aansprakelijkheid afgewezen;
- kosten gevorderd en begroot op € 4.809,10 obv 17 x € 230,00 + BTW + griffierecht

locatie ongeval: Google Maps (verzoeker kwam van de Leggeloo en reed de Vorrelvenen op)

2 De feiten

2.1
Op 23 oktober 2011 om 17.55 uur vond een verkeersongeval plaats op de kruising van de Boterveen en de Leggeloo te Dwingeloo in de gemeente Westerveld.

2.2
[verzoeker] was bij dat ongeval betrokken als bestuurder van een Opel Astra. Als passagier zat op de stoel naast [verzoeker] [passagier 1] (hierna [passagier 1]).

2.3
[verweerder 1] was bij dat ongeval betrokken als bestuurder van een Volkswagen Golf. Naast [verweerder 1] zat [passagier 2] (hierna [passagier 2]). Achter [verweerder 1] zat [passagier 3] (hierna [passagier 3]) en achter [passagier 2] zat [passagier 4] (hierna [passagier 4]).

2.4
Beide bestuurders waren beginnend bestuurder.

2.5
De kruising waar het ongeval heeft plaatsgevonden betreft een kruising van gelijkwaardige wegen, welke kruising middels verkeersborden (J8) is aangeduid als een gevaarlijke kruising. De toegestane maximum snelheid bedroeg op beide wegen 80 km/u. Ondanks een bomenrij langs de Leggeloo werd het zicht dat beide bestuurders bij het naderen van de kruising op elkaar hadden nauwelijks belemmerd.

2.6
Beide bestuurders wilden de kruising recht oversteken. [verweerder 1] kwam vanuit de positie van [verzoeker] gezien van rechts, zodat hij voorrang had.

2.7
De voertuigen zijn met elkaar in botsing gekomen. De aanrijding vond plaats, vanuit de rijrichting van [verzoeker] gezien, over de helft van de kruising. [verzoeker] is de kruising opgereden en [verweerder 1] is tegen de rechterzijde van de Opel gebotst, juist voor de b-stijl, ter hoogte van het rechter voorportier. De Astra heeft nog een paal geraakt, hetgeen tot draaiing heeft geleid. Beide voertuigen zijn in een sloot terecht gekomen.

2.8
Als gevolg van deze botsing is [passagier 1] ter plaatse van het ongeval overleden. [verzoeker], [verweerder 1], [passagier 3], [passagier 4] en [passagier 2] zijn gewond geraakt.

2.9
[verzoeker] heeft ten gevolge van de klap geen herinnering meer aan de laatste seconden voor het ongeval en de periode na het ongeval.

2.10
De politie heeft na het ongeval om 18.24 uur een blaastest afgenomen bij [verweerder 1]. Deze gaf een Pass/Alert indicatie aan. Daarna is een bloedproef afgenomen. Om 21.00 uur is door een arts bloed afgenomen bij [verweerder 1]. Het bloedmonster bleek niet te voldoen aan de kwaliteitseisen die hieraan gesteld worden in de betreffende ministeriële regeling. Volgens het Nederlands Forensisch Instituut (hierna NFI) kan wel gesteld worden dat het bloedalcoholpercentage kleiner was dan 0,18 milligram alcohol per milliliter bloed.

2.11
De bestuurders en de inzittenden van de Golf zijn door de politie verhoord.

[verweerder 1] is op 9 november 2011 als verdachte verhoord. Hij heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
“(…) Na de voetbalwedstrijd hebben we nog een krat bier besteld. Met 7 man. Die hebben we niet eens opgekregen. Ik heb twee flessen opgedronken. (…) Ik ben een stevige doorrijder. (…) Ik rijd op een 80 weg altijd iets daarboven, 90 of zo. (…) Ik reed 80 85 of zoiets. (…) Ik zie van links een auto aankomen. Die rijdt heel langzaam. Hij stopt ook, maar gaf ineens ook weer gas. Het was heel kort. Ik kon geen eens meer remmen. Ik zag het ook wel, maar kon nergens heen. (…) Toen ik de bocht uit kwam zag ik dat die man stopte. Ik had daarvoor iets geremd, maar toen zag dat die andere auto stopte of stilstond heb ik weer gas gegeven. Ik denk dat de klap met 80 of 75 ongeveer is gebeurd. Ik heb niet geremd. (…) Die man zette hem er gewoon voor. (…) Het is heel overzichtelijk. Je kunt heel goed kijken. Je kunt een heel eind kijken (…)"
Op 24 oktober 2011 is [passagier 3] als getuige gehoord. Hij heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
"(…) Dit was de auto van [verweerder 1] en deze reed ook. (…) redelijk aan de snelheid, vlot. Overal harder dan toegestaan. (…) Wij reden op die kruising aan. Wij zien van links van ons een auto naderen. Deze auto vertraagt en op het moment dat wij ongeveer vijftig meter voor de kruising zijn rijdt hij de kruising weer op. Tenminste, het kan dichterbij zijn geweest. Ik zag de auto wel en ik zei ook "nu gaan we 'm raken." We hadden een kratje met flesjes bier in de kantine gekocht en hebben deze met z'n zessen opgedronken. [verweerder 1] heeft denk ik drie of vier flesjes gedronken (…)"
[passagier 4] is op 25 oktober 2011 als getuige gehoord. Hij heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
"(…) [verweerder 1] reed wel vlot, hij reed wel stevig door. (…) Ik heb [verweerder 1] met een flesje bier in de handen zien staan. Ik weet niet hoeveel flesjes hij heeft gedronken."
Op 16 november 2011 is [passagier 2] als getuige gehoord. Hij heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
"(…) Ik weet dat [verweerder 1] in ieder geval 1 flesje bier heeft gedronken."

2.12
Het NFI heeft onderzoek verricht naar de gereden snelheid van [verweerder 1] met behulp van het programma 'Monte Carlo simulatie.' Op 27 april 2012 heeft het NFI een rapport uitgebracht met daarin opgenomen de volgende conclusie:

"Op basis van de uitgangspunten als genoemd in dit rapport is er een kans van 99% dat de snelheid hoger was dan 84 km/u en een kans van 99% dat de snelheid lager was dan 120 km/u."

2.13
Op verzoek van [verzoeker] heeft Baan Hofman Ongevallen Analyse eveneens onderzoek gedaan naar de gereden snelheid van [verweerder 1]. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat [verweerder 1] met een snelheid van 103 km/u heeft gereden.

2.14
Bij brief van 22 januari 2013 heeft de officier van justitie van het Arrondissementsparket Noord-Nederland [verweerder 1] laten weten hem niet te vervolgen vanwege onvoldoende wettig bewijs ter zake overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). [verzoeker] heeft middels een beklagprocedure, zoals omschreven in artikel 12 Wetboek van Strafvordering, getracht een strafrechtelijke vervolging van [verweerder 1] af te dwingen. Het Gerechtshof Arnhem - Leeuwarden heeft de klacht ongegrond verklaard.

2.15
Univé is de WAM-verzekeraar van [verweerder 1]. [verzoeker] heeft Univé aansprakelijk gesteld voor de schade die hij lijdt als gevolg van het ongeval, waaronder de overlijdensschade van [passagier 1], omdat [verzoeker] tot enig erfgenaam is benoemd door [passagier 1]. Univé heeft aansprakelijkheid afgewezen. Desondanks is aanvankelijk vergoeding van 50% van de schade aangeboden. Dit aanbod is later ingetrokken.

3 Het geschil

Het verzoek van [verzoeker]

3.1
[verzoeker] heeft, samengevat weergegeven, verzocht:

1. primair a) voor recht te verklaren dat verweerders volledig aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het ongeval dat op 23 oktober 2011 aan [verzoeker] en [passagier 1] is overkomen;
b) met begroting van de kosten van [verzoeker] zoals bedoeld in art. 1019aa Rv op het begrote bedrag, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
c) met veroordeling van Univé tot betaling van een voorschot op de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 3.861,55 terzake de kosten van het technisch ongevallenonderzoek door Baan Hofman Ongevallen Analyse;
d) met bepaling dat de kosten zoals bedoeld onder b) binnen 14 dagen na dagtekening van de beschikking aan [verzoeker] moeten worden voldaan met verklaring dat deze kosten uitvoerbaar bij voorraad zullen zijn en dat wettelijke rente zonder aanzegging verschuldigd zal zijn als niet binnen deze termijn is voldaan;
2. subsidiair voorzover door verweerders een beroep wordt gedaan op het feit dat de zaak wegens de noodzaak tot instructies voor onderzoek naar het feitencomplex niet geschikt is en de rechtbank van oordeel zou zijn dat instructies voor onderzoek naar het feitencomplex zouden moeten plaatsvinden voorafgaand aan een oordeel over de schuldvraag:
iedere beslissing op het verzoek van [verzoeker] uit te stellen en partijen in de gelegenheid te stellen deze instructies te entameren tot het moment dat van de zijde van [verzoeker] in de vorm van een aanvullend onderzoek of brief aan de rechtbank wordt verzocht om een beschikking op onderhavig verzoek ex art. 1019w Rv te geven, althans tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen moment.

[verzoeker] heeft daarbij, onder meer, het volgende aangevoerd.

3.2
[verweerder 1] heeft een onrechtmatige daad gepleegd, doordat het ongeval in overwegende mate aan zijn schuld is te wijten. Univé houdt [verzoeker] ten onrechte (voor het grootste deel) verantwoordelijk voor het ontstaan van het ongeval. [verweerder 1] en Univé beroepen zich onterecht op de conclusies welke zijn getrokken in het strafrechtelijke traject.

3.3
[verweerder 1] heeft doelbewust voorrang 'genomen', zijn snelheid niet aangepast aan de omstandigheden en het mogelijke gevaar van kruisend verkeer. Daarnaast reed hij als beginnend bestuurder met hoge mate van waarschijnlijkheid onder invloed van een verboden hoeveelheid alcohol.

3.4
[verzoeker] wijst er verder op dat van grote betekenis is dat de Monte Carlomethode, welke door het NFI is gehanteerd, een zeer grote bandbreedte van mogelijke snelheden oplevert. Naarmate er minder harde onderzoeksgegevens zijn, is de bandbreedte groter. Er is in het justitieonderzoek uitgegaan van voor [verweerder 1] zeer gunstige parameters. [verzoeker] is van mening dat de door Baan Hofman berekende snelheid van 103 km/u als minimale botssnelheid moet worden aangehouden. Er kwam in de strafrechtelijke setting een mathematisch zekere minimale snelheid uit van 84 km/u, berekend juist voor de impact van de aanrijding. Nu de toegestane maximum snelheid 80 km/u bedroeg maakt deze snelheid al dat er onrechtmatig is gehandeld, zeker in verband met het waarschuwingsbord en een nadere auto op de gevaarlijke kruising. [verzoeker] voert aan dat [verweerder 1] stelt de naderende auto te hebben gezien en niet te hebben geremd. Door in plaats van te remmen een stuurmanoeuvre in te zetten wordt het risico verhoogd, omdat de snelheden hoger liggen. Dat risico komt voor rekening van [verweerder 1]. Bij een adequate reactie van [verweerder 1] was een ongeval vermijdbaar geweest en bij een lagere snelheid was in ieder geval de impact van het ongeval anders geweest.

3.5
De bijdrage van [verzoeker] aan het ontstaan van het ongeval in de formele zin van het niet verlenen van voorrang brengt niet mee dat zijn aanspraak op schadevergoeding mag vervallen of worden verminderd. Bij een hoogstwaarschijnlijke excessieve snelheid en assertieve rijwijze van [verweerder 1] valt het aandeel van [verzoeker] in het niet. [verzoeker] doet daarom een beroep op de omkeringsregel.

Het verweer en voorwaardelijk zelfstandig verzoek van [verweerder 1] en Univé

3.6
Het verweer van Univé en [verweerder 1] strekt ertoe dat [verzoeker] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek, dan wel dat het verzoek wordt afgewezen. Daarbij is het voorwaardelijk zelfstandig verzoek gedaan dat toepassing van artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek (BW) met zich meebrengt dat op [verweerder 1] en Univé een schadevergoedingsplicht jegens [verzoeker] rust van maximaal 50%. Daartoe is, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.

3.7
Vast staat dat [verweerder 1], bezien vanuit de positie van [verzoeker], van rechts kwam en dus voorrang had. Bij dit uitgangspunt zal [verzoeker] derhalve dienen te stellen en te bewijzen dat er andere omstandigheden waren die maakten dat [verweerder 1] in de gegeven omstandigheden, waarbij hij voorrangsgerechtigde was, toch aansprakelijk is jegens [verzoeker]. In die bewijslast is [verzoeker] niet geslaagd. [verzoeker] heeft zelf een onrechtmatige daad gepleegd. De omkeringsregel dient dan ook niet te worden toegepast.

3.8
[verweerder 1] heeft de auto van [verzoeker] zien naderen. Er was voor [verweerder 1] geen enkele indicatie dat [verzoeker], ondanks het feit dat hij geen voorrang had, toch de kruising op zou rijden. [verzoeker] is de kruising met lage snelheid genaderd en vervolgens gestopt. Plotseling heeft hij gas gegeven en is de kruising alsnog opgereden. [verweerder 1] mocht op basis van de vertrouwensregel ervan uitgaan dat hem daadwerkelijk voorrang werd verleend. In het strafrechtelijke traject is ook komen vast te staan dat [verweerder 1] zich niet schuldig heeft gemaakt aan het zich gevaarlijk gedragen op de weg.

3.9
Dat [verweerder 1] kort voor het ongeval 103 km/u zou hebben gereden wordt betwist. Het rapport van Baan Hofman is geheel eenzijdig opgesteld en gebaseerd op aannames, waardoor het niet bruikbaar is. Het onderzoek van de politie en het NFI geven geen aanleiding te veronderstellen dat [verweerder 1] die snelheid heeft gereden. Een (relevant) te hoge snelheid door [verweerder 1], vlak voor het ongeval, is door [verzoeker] niet bewezen.

3.10
[verweerder 1] verkeerde voorts ten tijde van het ongeval in het geheel niet onder invloed van een verboden hoeveelheid alcohol. [verweerder 1] heeft twee flesjes bier gedronken. Het weinige alcohol dat [verweerder 1] had gedronken overschreed niet de wettelijk toegestane maximale hoeveelheid, zeker niet ten tijde van het ongeval, omdat alcohol afbreekt in het lichaam. De Pass/Alert indicatie vormt geen bewijs dat [verweerder 1] de maximaal toegestane hoeveelheid alcohol had overschreden. De bloedproef voldeed niet aan de gestelde kwaliteitseisen. Het NFI concludeert echter wel dat het bloedalcoholgehalte kleiner was dan 0,18 mg alcohol per milliliter bloed.

4 De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 1019w Rv kan een persoon die een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door letsel, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering.

4.2
[verzoeker] heeft in deze deelgeschilprocedure de aansprakelijkheidsvraag voorgelegd. In de Memorie van Toelichting op de Wet deelgeschillen is vermeld dat deze vraag in een deelgeschil aan de orde kan komen. De rechtbank dient in dat geval te beoordelen of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en tijdsverloop van de procedure. Nu [verweerder 1] zich niet verzet tegen het verzoek van [verzoeker] om de aansprakelijkheidsvraag in deze deelgeschilprocedure te behandelen teneinde de impasse waarin de zaak thans verkeert te kunnen doorbreken en er geen verzoek is gedaan tot instructies voor nader onderzoek, zal de rechtbank een beslissing geven op het verzoek van [verzoeker].

4.3
[verzoeker] legt aan zijn stelling dat [verweerder 1] aansprakelijk is voor het verkeersongeval ten grondslag dat [verweerder 1] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door te hard te rijden, voorrang te nemen en door te rijden onder invloed van alcohol. [verweerder 1] bestrijdt dit en voert aan dat [verzoeker] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem geen voorrang te verlenen. De rechtbank overweegt als volgt.

4.4
Ten aanzien van het alcoholgehalte in het bloed overweegt de rechtbank dat in artikel 8 lid 3 WVW is bepaald dat het alcoholgehalte in het bloed van een beginnend bestuurder maximaal 0,2 milligram per milliliter bloed mag zijn. Niet vast is komen te staan dat [verweerder 1] op het moment van de aanrijding meer dan die hoeveelheid alcohol in zijn bloed had. [verweerder 1] heeft zelf verklaard dat hij 's middags twee flesjes bier heeft gedronken. [passagier 2] heeft verklaard dat [verweerder 1] in ieder geval één flesje heeft gedronken. [passagier 3] heeft verklaard dat hij denkt dat [verweerder 1] drie of vier flesjes heeft gedronken, maar die schatting berust op een gissing. De uitkomst van de blaastest levert een onvoldoende concrete aanwijzing op voor de hoeveelheid alcohol in het bloed. De vervolgens ingestelde bloedproef voldeed niet aan de gestelde kwaliteitseisen. Het NFI heeft wel aangegeven dat het alcoholgehalte ten tijde van de afname van het bloed om 21:00 uur kleiner was dan 0,18 milligram alcohol per milliliter bloed, maar uit deze conclusie kan niet worden afgeleid wat het alcoholgehalte in het bloed van [verweerder 1] was ten tijde van het ongeval om 17:55 uur en in ieder geval niet dat het alcoholgehalte op dat moment te hoog was.

4.5
Op grond van de rapportage van de VOA stelt de rechtbank vast dat [verweerder 1] de ter plaatse geldende maximum snelheid heeft overschreden met 4 km/u (80 km/u - 84 km/u). Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat [verweerder 1] harder heeft gereden dan 84 km/u. Het eenzijdig opgemaakte rapport van Baan Hofman doet onvoldoende af aan de NFI-rapportage om (in dit deelgeschil) tot een ander oordeel te komen. [verweerder 1] overtrad derhalve de voor hem geldende maximum snelheid, maar hij reed naar het oordeel van de rechtbank niet zo hard dat het aannemelijk is dat daardoor het verkeersongeval is veroorzaakt. [verzoeker] reed namelijk af op een kruising van gelijkwaardige wegen, zodat hij gelet op artikel 15 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 voorrang had moeten verlenen aan [verweerder 1]. Gelet op de gereden snelheid is niet aannemelijk dat [verweerder 1] plotseling uit het niets voor [verzoeker] opdoemde, zodat van [verzoeker] redelijkerwijs kon worden verwacht dat hij voorrang verleende. Daarbij betrekt de rechtbank dat uit de overlegde rapportages blijkt dat het zicht ter plaatse niet werd belemmerd. Daar komt bij dat algemeen is aanvaard dat een automobilist rekening moet houden met eventuele fouten of manoeuvres van andere verkeersdeelnemers. Dit geldt ook voor de snelheid waarmee [verweerder 1] aan kwam rijden. Dat [verweerder 1] ten onrechte voorrang zou hebben genomen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden. [verweerder 1] heeft verklaard dat hij naar links heeft gekeken en dat hij [verzoeker] zag aankomen. Volgens [verweerder 1] reed [verzoeker] heel langzaam, stopte hij en gaf vervolgens weer gas. Die verklaring wordt ondersteund door [passagier 3], die verklaart dat de van links naderende auto vertraagde en vervolgens de kruising opreed. Onder deze omstandigheden was er naar het oordeel van de rechtbank voor [verweerder 1] geen aanleiding te veronderstellen dat [verzoeker] hem geen voorrang zou verlenen en kan niet worden aangenomen dat [verweerder 1] voorrang heeft genomen.

4.6
Vorenstaande leidt er toe dat van volledige aansprakelijkheid aan de zijde van [verweerder 1] en Univé geen sprake is, zodat de verzochte verklaring voor recht zal worden afgewezen.

4.7
Aannemelijk is echter dat de snelheid van [verweerder 1] van 84 km/u, in plaats van de toegestane snelheid van 80 km/u, de botsing tegen de auto en de kracht daarvan hebben verhevigd en [verweerder 1] het kruisingsvlak eerder heeft bereikt. Bij een snelheid van 80 km/u was het botspunt naar alle waarschijnlijkheid anders geweest en waren de botssnelheid en de botsenergie anders geweest. Dit is [verweerder 1] aan te rekenen, vooral ook omdat hij door een verkeersbord was gewaarschuwd dat hij een gevaarlijke kruising naderde. Met toepassing van artikel 6:101 BW oordeelt de rechtbank dat [verweerder 1], door de maximum snelheid te overschrijden, toerekenbaar heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade als gevolg van het ongeval. De rechtbank geeft partijen in overweging dit bij eventuele verdere besprekingen te betrekken, waarbij de rechtbank voorshands van oordeel is dat de verkeersfout van [verzoeker] in sterk overwegende mate tot de schade heeft bijgedragen.

4.8
Ook indien het verzoek niet wordt toegewezen dient de rechter conform artikel 1019aa Rv de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door letsel lijdt in de beschikking te begroten en daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 BW in aanmerking te nemen. Daarbij dient de rechter de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn.

4.9
[verzoeker] heeft de kosten begroot op een totaalbedrag van € 4.809,10. Dit bedrag is opgebouwd uit het griffierecht van € 78,00 en 17 uren voor de advocaat x het uurtarief van € 230,00, te vermeerderen met 21% BTW.

4.10
[verweerder 1] heeft verweer gevoerd tegen het begrote aantal uren.

4.11
De rechtbank acht het totale aantal van 17 uren dat mr. Rittersma aan dit deelgeschil heeft besteed verdedigbaar en niet onredelijk. De rechtbank begroot de kosten van dit deelgeschil dan ook conform het verzoek van [verzoeker] op een bedrag van € 4.809,10, inclusief BTW en griffierecht.

4.12
Nu niet is komen vast te staan dat [verweerder 1] en Univé volledig aansprakelijk zijn, zal geen veroordeling tot betaling van de kosten worden uitgesproken. De rechtbank verwijst daarbij naar de Memorie van Toelichting, waaruit volgt dat het vanzelf spreekt dat de rechter de wederpartij niet tot betaling van de begrote kosten zal veroordelen als diens aansprakelijkheid voor de door de benadeelde geleden schade onvoldoende vaststaat. Zonder veroordeling levert de beschikking derhalve geen executoriale titel op voor de kosten.

4.13
Het verzoek tot veroordeling van Univé tot betaling van een voorschot op de buitengerechtelijke kosten terzake de kosten van het technisch ongevallenonderzoek door Baan Hofman Ongevallen Analyse zal om diezelfde reden worden afgewezen. ECLI:NL:RBNNE:2015:3377